ECLI:NL:RBROT:2025:12427

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
10-100440-25 / TUL: 10-129051-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot zware mishandeling en veroordeling voor mishandeling met gevangenisstraf en tbs-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank oordeelde dat het zwaaien met een mes niet zonder meer als poging tot zware mishandeling kan worden gekwalificeerd. De verdachte heeft weliswaar met een mes gezwaaid, maar er was onvoldoende bewijs dat hij daadwerkelijk heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte echter wel schuldig bevonden aan mishandeling, omdat hij met het mes de armen van de slachtoffers heeft geraakt, wat pijn en letsel heeft veroorzaakt.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 219 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, en heeft een maatregel opgelegd op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan psychische stoornissen die invloed hebben gehad op zijn handelen, en heeft daarom de straf en maatregel gemotiveerd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de noodzaak voor langdurige begeleiding.

Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de mishandeling. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 325,46 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis afgewezen, omdat de verdachte niet aan de voorwaarden had voldaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-100440-25
Parketnummer vordering TUL: 10-129051-23
Datum uitspraak: 8 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2000,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam P.I.] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. J.F. van Duin, advocaat te Ridderkerk.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 september 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.P.L. ter Laan heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 191 dagen met aftrek van voorarrest, alsmede oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel tot dwangverpleging;
  • oplegging van vrijheidsbeperkende maatregelen van artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) voor de duur van twee jaren met een vervangende hechtenis van 14 dagen per overtreding van deze maatregel met een totale maximale duur van ten hoogste zes maanden en dadelijke uitvoerbaarheid, inhoudende een contactverbod met aangever en locatieverbod voor de Nassauhaven te Rotterdam;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10-129051-23.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1 primair
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte met het ongecontroleerd zwaaien en steken met een groot mes richting van de slachtoffers naar zijn uiterlijke verschijningsvorm de aanmerkelijke kans om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen bewust heeft aanvaard.
4.1.2.
Beoordeling en conclusie
De verdachte verklaarde ter zitting dat hij een mes bij zich had toen hij voor het portiek bij zijn moeder stond. De verdachte heeft steeds ontkend dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestoken. Hij heeft verklaard dat hij het mes heeft gebruikt om mee te zwaaien om zichzelf te beschermen.
Ook de aangever heeft meerdere keren verklaard dat de verdachte heeft gezwaaid met een mes.
Het rapport van de huisarts vermeldt dat aangever een snijwond van 6 cm heeft opgelopen en dat de spier intact is gebleven. Dit door de huisarts geconstateerde letsel past naar het oordeel van de rechtbank bij het zwaaien met een mes en niet bij het daadwerkelijk steken.
Uit de bewijsmiddelen volgt weliswaar dat de verdachte met zwaaiende bewegingen de slachtoffers heeft geraakt met een mes, maar anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het steken met dat mes niet kan worden bewezen.
Het zwaaien met een mes levert op zichzelf niet zonder meer een poging tot zware mishandeling op. Op basis van het voorliggende bewijsmateriaal is niet vast te stellen hoe het incident voor de portiek precies is verlopen. Uit het dossier blijken in elk geval onvoldoende concrete feiten op grond waarvan een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel zou kunnen worden aangenomen. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het intreden van dat gevolg. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1 subsidiair
4.2.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat de verdachte heeft verklaard dat aangever als eerste sloeg, getuige [slachtoffer 2] achter hem aankwam, zij hem insloten en verdachte zich tegen hen moest verdedigen. Volgens de verdediging is goed verdedigbaar dat de handelwijze van de verdachte een rechtvaardigingsgrond oplevert op grond van een noodzakelijke verdediging.
4.2.2.
Beoordeling en conclusie
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een noodzakelijke verdediging door de verdachte. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een paar keer zelf is teruggegaan en de mogelijkheid had om weg te lopen. Dat de verdachte zich door het zwaaien met een mes heeft moeten verdedigen vindt onvoldoende steun in het dossier. Het verweer wordt verworpen. De onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. (subsidiair)
hij op 1 april 2025 te Rotterdam
[slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft mishandeld door
één ofmeermalen, met een
mes, in de armen
te steken en/ofte snijden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en de maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
Op 1 april 2025 heeft de verdachte met een mes zodanige handelingen gepleegd dat hij daarmee meermalen de armen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geraakt en daarmee bij hen pijn en letsel heeft veroorzaakt. De rechtbank acht dit een ernstig feit. Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van de slachtoffers ernstig aangetast. Zonder duidelijke aanleiding heeft verdachte geweld gebruikt, waarbij hij de slachtoffers letsel heeft toegebracht.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast liep de verdachte nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling en gold op dat moment een locatieverbod voor de Nassauhaven.
7.3.2.
Rapportages van deskundigen
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapporten van 15 augustus 2025 en 23 juli 2025, respectievelijk opgesteld door drs. [persoon A] , psycholoog en [persoon B] , psychiater.
Uit de rapporten is naar voren gekomen dat de verdachte lijdt aan meerdere stoornissen. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Het is aannemelijk dat de stoornissen invloed hebben gehad op het handelen van de verdachte. De psychiater en psycholoog adviseren om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De psycholoog acht het recidiverisico algemeen hoog, het risico op ernstig lichamelijk letsel matig-hoog. De psychiater schat het recidiverisico op gewelddadig gedrag als hoog in.
Beide deskundigen adviseren tbs met dwangverpleging. De verdachte heeft een langdurige en intensieve begeleiding nodig op een zeer hoog beveiligingsniveau. Klinische behandeling is noodzakelijk. Behandeling in het kader van voorwaardelijke veroordeling of tbs met voorwaarden is onvoldoende. Volgens de psycholoog en psychiater biedt een zorgmachtiging onvoldoende bescherming van de maatschappij en onvoldoende bewerking van risicofactoren.
GGZ Fivoor Advies Rotterdam heeft een reclasseringsrapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd op 10 september 2025. Dit rapport houdt – voor zover van belang – het volgende in.
“Het ontbreekt hem ten tijde van het ten laste gelegde aan stabiele huisvesting, zinvolle dagbesteding en inkomen. (…) Daarnaast beschikt betrokkene niet over een steunend sociaal netwerk, maar bevindt hij zich juist enkel in negatief sociaal netwerk. Er is sprake van psychotische problematiek en mogelijk van persoonlijkheidsproblematiek. Dit wordt echter door betrokkene wisselend toegegeven en ontkend, waardoor het hem aan ziektebesef- en inzicht ontbreekt. (…) De risico's worden dan ook hoog ingeschat daar er veel risicofactoren worden gezien, maar geen beschermende factoren. Hier is een aanzienlijke disbalans in te zien.
(…)
Er wordt sinds 2015 getracht om betrokkene behandeling te bieden, om zo te werken aan de gestelde problematiek en risicobeperking. (…) Gezien de hoge risico's, de combinatie van de psychotische stoornis en verslavingsproblematiek, het ontbreken van ziektebesef- en inzicht, de zelfbepalende houding, de onbetrouwbaarheid in de informatie die betrokkene geeft, de ambivalentie in de motivatie ten aanzien van hulpverlening en de disbalans in risico- en beschermende factoren maakt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om betrokkene binnen een tbs met voorwaarden te begeleiden.”
7.3.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, op basis van de adviezen van de reclassering, psycholoog en psychiater, oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekenbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een psychische stoornis die heeft doorgewerkt in het bewezen verklaarde en daarom wordt dit hem in verminderde mate toegerekend.
Gevangenisstraf
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Nu de rechtbank de verdachte hiervan heeft vrijgesproken, kan een TBS-maatregel niet aan de orde komen. Het door de rechtbank bewezenverklaarde feit is immers niet een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Gezien de ernst van het feit en de voorgeschiedenis van de verdachte kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank neemt tevens de conclusies van de psychiater en de psycholoog over dat de verdachte een langdurige begeleiding nodig heeft. De rechtbank zal het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf beperken tot de duur die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen alsmede verdachte toch enige hulp en begeleiding te bieden.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren opgelegd, inhoudende:
  • een gebiedsgebod voor de Nassauhaven te Rotterdam;
  • zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1966.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 725,46 aan materiële schade en een vergoeding van € 3000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade van de kleding en het eigen risico kan worden toegewezen, maar dat de toekomstige nader te onderbouwen schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schade refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging is van mening dat sprake is van gedeelde schuld en dus van een gedeelde aansprakelijkheid. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het stafproces zich niet leent voor dergelijke complexe procedures indien een verdeelsleutel voor wat betreft de schade moet worden bepaald, zodat om die reden de benadeelde niet-ontvankelijk in zijn verzoek dient te worden verklaard.
Tot slot is de verdediging van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van zowel de materiële schade als de immateriële schade, omdat deze niet worden onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en het deel van de vordering dat betrekking heeft op het eigen risico genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen. Het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de kleding is onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal voor dat deel in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De toekomstige nog nader te bepalen schade is onvoldoende onderbouwd en wordt afgewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 300,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 april 2025.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een gedeelte zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 325,46 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 22 augustus 2023 van de politierechter in Rotterdam is de verdachte ter zake van belaging veroordeeld voor zover van belang tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, waarvan een gedeelte, groot 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 14 december 2023.
9.2.
Beoordeling
De rechtbank is het met de officier van justitie en de verdediging eens dat de vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 219 (tweehonderdnegentien) dagen;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
28 (achtentwintig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich melden bij een door Reclassering Nederland, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, aan te wijzen instantie, zolang en frequent als die reclasseringstelling noodzakelijk vindt;
  • de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd laten behandelen door Fivoor GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering de behandeling nodig vindt. De zorgverlener bepaalt de wijze van behandeling;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
  • zich niet op te houden in de Nassauhaven te Rotterdam gedurende twee jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis;
  • zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1966 gedurende twee jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 14 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 325,46 (zegge: driehonderdvijfentwintig euro en zesenveertig cent ), bestaande uit € 25,46 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het materiële gedeelte betreffende de toekomstige nog nader te bepalen schade;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 325,46(
zegge:
driehonderdvijfentwintig euro en zesenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 325,46 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
6 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 22 augustus van de politierechter in Rotterdam aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. A.M.H. Geerars en J. Langeveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.M. Voorwinden en I. Bezemer, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffiers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op 1 april 2025 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes, één of meermalen, in de armen van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] heeft
gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op 1 april 2025 te Rotterdam
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door één of meermalen, met een
mes, in de armen te steken en/of te snijden;