ECLI:NL:RBROT:2025:12414

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/700999 / JE RK 25-1150
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en afwijzing van verzoeken tot vaststelling en uitbreiding van de omgangsregeling voor een minderjarige

Op 1 oktober 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de minderjarige [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de grootouders vaderszijde (vz) verlengd tot 2 januari 2026. Dit besluit volgt op eerdere zorgen over de thuissituatie van de ouders, die onder invloed van persoonlijke problematiek en huiselijk geweld stonden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders zich inspannen om positieve stappen te zetten, maar dat er nog steeds onduidelijkheid bestaat over de opvoedvaardigheden en de thuissituatie. Het NIKA-traject is nog niet gestart en er is geen NFI-rapport beschikbaar, wat de terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de ouders bemoeilijkt. De kinderrechter heeft ook de verzoeken van de ouders tot uitbreiding van de omgangsregeling afgewezen, omdat de regie over de omgang bij de gecertificeerde instelling (GI) moet blijven liggen totdat er meer duidelijkheid is over de situatie van [minderjarige 1]. De kinderrechter benadrukt dat het belang van het kind voorop staat en dat er stappen gezet moeten worden om de situatie te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team jeugd
Zaaknummer: C/10/700999 / JE RK 25-1150
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing en vaststelling/uitbreiding van de omgangsregeling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. S. Pershad, kantoorhoudende te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. R.H.P. Feiner, kantoorhoudende te Rotterdam,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de grootouders vz],
hierna te noemen: de grootouders vaderszijde vz.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 2 juli 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het aanvullend raadsonderzoek met bijlagen van 29 augustus 2025;
  • de berichten van de advocaat van de vader inclusief zelfstandig verzoek van 4 september 2025;
  • het bericht van de advocaat van de moeder inclusief zelfstandig verzoek van 22 september 2025;
  • een bijlage van de Raad van 24 september 2025.
1.2.
Op 1 oktober 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [vertegenwoordiger 1] ;
- een vertegenwoordiger van de GI, [vertegenwoordiger 2] ;
- de grootouders vz.
1.3.
De kinderrechter heeft ter zitting bijzondere toegang verleend aan een medewerker van Enver, [persoon A] .

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.2.
[minderjarige 1] verblijft bij de grootouders vz.
2.3.
Bij beschikking van 2 juli 2025 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld met ingang van 2 juli 2025 tot 2 januari 2026 en is de beslissing voor het overige aangehouden tot 1 december 2025 pro forma. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] binnen het netwerk, te weten bij de grootouders vz, verleend met ingang van 2 juli 2025 tot 2 oktober 2025 en is de beslissing voor het overige aangehouden tot 1 september 2025 pro forma.

3.De (aangehouden) verzoeken

Het aangehouden verzoek van de Raad
3.1.
De Raad heeft verzocht [minderjarige 1] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Hierop is reeds beslist tot 2 januari 2026 en het overige is aangehouden tot 1 december 2025 pro forma. De Raad heeft ook verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin te verlenen voor de duur van zes maanden. Hierop is reeds beslist tot 2 oktober 2025 en het overig verzochte is aangehouden tot 2 oktober 2025 pro forma.
3.2.
Ter zitting dient de kinderrechter vandaag een beslissing te nemen over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin voor de resterende duur van drie maanden, te weten tot 2 januari 2026.
De verzoeken van de vader en de moeder
3.3.
De vader verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor de resterende termijn af te wijzen, dan wel te bepalen dat voor de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] een omgangsregeling met de ouders zal gelden, in die zin dat de grootouders vz vrij zijn te bepalen waar en wanneer de omgang plaatsvindt, maar dat die omgang onder het vier-ogen principe plaatsvindt zolang de GI dit nodig acht.
3.4.
De moeder verzoekt primair tot afwijzing van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en subsidiair om een uitbreiding van de omgang te bepalen, waarbij [minderjarige 1] minimaal vier dagen per week bij moeder kan door brengen en per dag minimaal zeven uur per bezoek. Tevens verzoekt moeder om dagelijks telefonisch contact met [minderjarige 1] .

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het (aangehouden) verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. De Raad complimenteert de ouders en de grootouders vz voor de manier waarop zij met de situatie omgaan. De Raad ziet dat de ouders zich inzetten om aan zichzelf te werken en om in het belang van [minderjarige 1] positieve stappen te zetten. Uit het raadsonderzoek blijkt echter, onder andere door signalen die [minderjarige 1] heeft afgegeven, dat er tussen de ouders meer huiselijk geweld zou hebben plaatsgevonden dan eerder werd gedacht. Dit heeft vermoedelijk een groot effect gehad op het gevoel van veiligheid van [minderjarige 1] en daarmee de hechtingsrelatie tussen [minderjarige 1] en de ouders. Helaas is het NIKA-traject nog niet gestart en is nog geen duidelijkheid ontstaan over het lopende strafproces van de ouders en het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (het NFI). Voordat kan worden bepaald of en op welke manier een terugplaatsing van [minderjarige 1] mogelijk is, is het van belang dat in ieder geval op de inzet van het NIKA-traject wordt gewacht.
4.2.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. Het is van belang dat de ouders stappen zetten om meer stabiliteit, voorspelbaarheid en structuur te creëren voor [minderjarige 1] . De ouders hebben hierin weliswaar al positieve stappen gezet, maar de bestaande zorgen om de opvoedvaardigheden en de thuissituatie van de ouders zijn nog onverminderd aanwezig. Het NIKA-traject is nog niet gestart, het strafproces van de ouders loopt nog en het NFI-rapport is nog niet beschikbaar. Op dit moment is een terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de ouders daarom nog niet mogelijk. Of de omgang tussen [minderjarige 1] en de ouders kan worden uitgebreid, al dan niet met begeleiding van grootouders vz, zal de aankomende periode worden bekeken. Dit moet zorgvuldig gebeuren.
4.3.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Tijdens de vorige zitting werd door de Raad gezegd dat het NFI-rapport in september beschikbaar zou zijn, dat er geen wachtlijst bestond voor het NIKA-traject en dat een duidelijk plan van aanpak zou worden gemaakt. Er werd door de kinderrechter gezegd dat alle partijen zich moesten inzetten, zodat zo snel mogelijk kon worden onderzocht of en op welke manier [minderjarige 1] weer bij de ouders kon worden teruggeplaatst. Na de zitting is besproken om in de tussentijd de omgang tussen [minderjarige 1] en de ouders uit te breiden. De afgelopen periode hebben de ouders hard gewerkt om positieve stappen te zetten. Zij hebben zelf hulpverlening gevolgd en zijn gestart met relatietherapie. De GI zelf heeft de afgelopen periode weinig tot geen stappen gezet. Het NFI-rapport is nog niet beschikbaar en is volgens de Officier van Justitie vermoedelijk pas in november klaar. Er is toch sprake van een wachtlijst voor het NIKA-traject en is er nog steeds geen plan van aanpak. De omgang tussen de ouders en [minderjarige 1] is in de tussentijd slechts één keer uitgebreid. Daarna volgde de vakantieperiode, waarin de GI niet beschikbaar was om hiermee verder te gaan. De grootouders vz hebben de omgang tussen [minderjarige 1] en de ouders in de tussentijd begeleid. Dit verliep goed. De grootouders vz zijn in staat om een natuurlijke omgang tussen [minderjarige 1] en de ouders te faciliteren en [minderjarige 1] reageert hier goed op. De vader heeft het idee dat de GI geen verdere stappen zal ondernemen, totdat het NFI-rapport beschikbaar is. Hij kan daarom alleen instemmen met een verdere verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , als vervolgens wel daadwerkelijk stappen vooruit worden gezet. Het zou daarbij het meest passend zijn als de grootouders vz de omgang tussen de ouders en [minderjarige 1] kunnen begeleiden, zodat [minderjarige 1] kan profteren van een natuurlijke omgang met de ouders. Als [minderjarige 1] weer bij de ouders wordt teruggeplaatst, kan zij bij de moeder worden ingeschreven. De ouders zullen de verzorging en opvoedingstaken vervolgens onderling verdelen.
4.4.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangesloten bij het standpunt van de vader en zijn advocaat. Daarbij wordt door en namens de moeder het volgende naar voren gebracht. De ouders hebben de afgelopen periode hard gewerkt om positieve stappen te zetten, zodat [minderjarige 1] weer bij hen kan worden teruggeplaatst. De moeder begrijpt de bestaande zorgen, maar de GI heeft de afgelopen periode niets ingezet om deze zorgen te onderzoeken of weg te nemen. Er is nog geen plan van aanpak, het NIKA-traject is nog niet gestart en het NFI-rapport is nog niet beschikbaar, maar er zijn ook geen urinecontroles gedaan en er is geen andere hulpverlening ingezet. Het kan nog lang duren voor het NIKA-traject kan starten en het NFI-rapport beschikbaar is. Het is niet in het belang van [minderjarige 1] om hierop te wachten en geen verdere stappen te zetten. Er moet zo snel mogelijk worden toegewerkt naar een terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de ouders. In de tussentijd ziet de moeder geen reden om de omgang tussen [minderjarige 1] en de ouders begeleid te laten plaatsvinden. Er heeft slechts eenmalig een incident bij de ouders plaatsgevonden, op de dag dat het broertje van [minderjarige 1] overleed. Verder is nooit sprake geweest van huiselijk geweld.
4.5.
De grootouders vz brengen tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. Het gaat goed met [minderjarige 1] . De grootouders vz hebben in de vakantieperiode de bezoeken tussen [minderjarige 1] en de ouders begeleid, wat goed is verlopen. Op woensdag kwamen de ouders bij de grootouders vz op bezoek en op vrijdag gingen de ouders – onder begeleiding van de grootouders vz – met [minderjarige 1] naar buiten. [minderjarige 1] heeft veel behoefte aan normaal contact met de ouders. De grootouders vz begrijpen de bestaande zorgen, maar zien geen reden waarom zij zelf de omgang tussen de ouders en [minderjarige 1] niet verder kunnen begeleiden en uitbreiden.

5.De beoordeling

De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
Ten tijde van de voorgaande zitting bleek dat er al langere tijd zorgen waren over de thuissituatie van de ouders. Beide ouders werden beïnvloed door hun persoonlijke problematiek en zoals beschreven in het rapport van de Raad heeft tussen de ouders meermaals huiselijk geweld plaatsgevonden, waarvan [minderjarige 1] getuige is geweest. Op 27 maart 2025 is het jongere broertje van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , volkomen onverwachts overleden. Hierbij was [minderjarige 1] aanwezig. Dit moet (ook) voor haar een enorm heftig gebeuren zijn geweest. De zorgen om de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige 1] waren al groot, gezien de beschreven zorgen. Een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de grootouders vz waren daarom noodzakelijk. In de beschikking van 2 juli 2025 heeft de kinderrechter vervolgens bepaald dat wel zo snel mogelijk duidelijkheid moest komen voor [minderjarige 1] . Het NFI-rapport kon in september 2025 worden verwacht. Daarbij moest zo snel mogelijk een plan van aanpak worden opgesteld en passende hulpverlening worden ingezet, zoals het NIKA-traject.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de zorgen om het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige 1] nog onverminderd aanwezig zijn. Helaas is het NIKA-traject nog niet gestart, is er nog geen NFI-rapport beschikbaar en bestaat nog steeds onduidelijkheid over de lopende strafzaak van de ouders. De opvoedvaardigheden en de thuissituatie van de ouders zijn nog onvoldoende duidelijk in beeld. Daarbij is nog steeds niet duidelijk in hoeverre de gebeurtenissen in het verleden, zoals het vermeende huiselijk geweld dat tussen de ouders heeft plaatsgevonden, de (middelen)problematiek van beide ouders en de meer dan tragische gang van zaken waarbij het jongere broertje van [minderjarige 1] is overleden, effect hebben gehad op het gevoel van veiligheid van [minderjarige 1] en de hechtingsrelatie tussen [minderjarige 1] en haar ouders.
5.3.
Conform artikel drie van het kinderrechtenverdrag staat het belang van het kind voor de kinderrechter voorop. Het is daarom van belang dat in ieder geval het NIKA-traject daadwerkelijk wordt ingezet, voordat een terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de ouders aan de orde is. De kinderrechter hoopt en verwacht dat de aankomende periode sneller en meer stappen kunnen worden gezet. De GI dient zich hiervoor actief in te zetten, hetzelfde geldt voor de ouders. De kinderrechter weegt bij dit alles mee dat [minderjarige 1] in een voor haar vertrouwde omgeving verkeert, bij haar grootouders. Dat dit van grootouders het nodige vraagt, mag duidelijk zijn.
5.4.
Naast bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de ouders geen recht doen aan de gerapporteerde forse zorgen, bijvoorbeeld zoals eerder geuit door grootouders, wanneer zij blijven stellen dat volgens hen “maar één incident” heeft plaatsgevonden en dat verder geen sprake is geweest van huiselijk geweld of andere zorgen. Zij doen hiermee geen recht aan het belang van [minderjarige 1] noch aan de nagedachtenis van [minderjarige 2] terwijl zij tevens de weg vooruit, juist voor [minderjarige 1] , bemoeilijken.
5.5.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de grootouders vz daarom verlengen tot 2 januari 2026.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Het vaststellen/uitbreiden van de omgangsregeling
5.7.
De kinderrechter constateert dat binnen het verzoek van de Raad tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] deels als verweer door de vader is verzocht om een omgangsregeling vast te stellen, en door de moeder om de huidige omgang fors uit te breiden. De kinderrechter acht zich binnen dit kader bevoegd om een beslissing te nemen die in het belang is van het kind.
5.8.
Uit de overgelegde stukken en de uitgebreide mondelinge behandeling blijkt dat de grootouders vz de omgang tussen [minderjarige 1] en de ouders in de vakantieperiode hebben begeleid en dat dit naar behoren is verlopen. Een verdere uitbreiding van de omgang tussen [minderjarige 1] en de ouders heeft, zowel in frequentie als in duur, echter nog niet plaatsgevonden.
5.9.
Volgens de begeleider van Enver wordt de omgang tussen [minderjarige 1] en de ouders op dit moment begeleid door de grootouders vz. De grootouders vz worden hierbij vanuit Enver ondersteund.
5.10.
De kinderrechter acht het nog niet in het belang van [minderjarige 1] dat de verantwoordelijkheid voor de uitbreiding van de omgang op dit moment volledig bij de grootouders vz komt te liggen, zoals door de vader wordt verzocht. De kinderrechter acht het evenzeer niet in het belang van [minderjarige 1] om vast te stellen dat [minderjarige 1] minimaal vier dagen per week voor minimaal zeven uur bij de moeder kan doorbrengen en er dagelijks telefonisch contact met, pas driejarige, [minderjarige 1] zal plaatsvinden, zoals door de moeder wordt verzocht. De kinderrechter acht het van groot belang dat de regie aangaande de contacten met vader en moeder bij de GI blijft liggen. Het NIKA-traject zal eerst moeten worden ingezet om duidelijkheid te verkrijgen over hetgeen [minderjarige 1] al dan niet nodig heeft. De kinderrechter is hierbij wel van oordeel dat de GI actief - samen met de vader en de moeder – moet onderzoeken op welke manier de omgang kan worden uitgebreid, zodat dit op een natuurlijke manier kan plaatsvinden.
5.11.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de verzoeken van de ouders afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] binnen het netwerk, te weten bij de grootouders vz, tot 2 januari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025 door mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 8 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.