ECLI:NL:RBROT:2025:12359

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
10-227026-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met dodelijke afloop in Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994, die betrokken was bij een steekincident op 31 juli 2023 aan het Sfiha strand in Marokko. De verdachte werd beschuldigd van moord, doodslag en zware mishandeling, waarbij het slachtoffer, een familielid, dodelijk gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich op het strand bevond met de intentie om het conflict met het slachtoffer uit te praten, maar dat dit escaleerde in een vechtpartij. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en camerabeelden beoordeeld, maar concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor moord of doodslag. De verdachte werd vrijgesproken van deze aanklachten, maar werd wel schuldig bevonden aan mishandeling met de dood tot gevolg. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer, waaronder kosten voor lijkbezorging en affectieschade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten en dat er sprake was van een schending van de redelijke termijn van berechting, maar dat dit geen invloed had op de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-227026-23
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 oktober 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van het feit als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Samengevat ziet de tenlastelegging op een dodelijke steekpartij die op 31 juli 2023 heeft plaatsgevonden bij het Sfiha strand in Marokko. Primair wordt de verdachte moord danwel doodslag verweten. Subsidiair is dat ten laste gelegd als een zware mishandeling met de dood ten gevolge. Meer subsidiair is mishandeling met de dood ten gevolge ten laste gelegd aan de verdachte.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van den Berg heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder primair, impliciet primair ten laste gelegde (moord);
  • bewezenverklaring van het onder primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich – op gronden zoals vermeld in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte moet worden verklaard, omdat het recht op een eerlijk proces ex artikel 3 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) in aanzienlijke mate is geschonden. Er is door het Nederlandse Openbaar Ministerie een ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde én daardoor is doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort gedaan. Voorts is gewezen op diverse verzuimen in het – in Marokko uitgevoerde – onderzoek en het procesdossier die een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek opleveren in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
4.2.
Beoordeling
In artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is bepaald welke rechtsgevolgen de rechtbank kan verbinden aan de vaststelling dat in het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Blijkens de wetsgeschiedenis zijn onder vormverzuimen ook begrepen normschendingen bij de opsporing. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie als rechtsgevolg van een vormverzuim slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Bij de beoordeling in de onderhavige zaak dient vooropgesteld te worden dat de verdachte zelf om vervolging in Nederland heeft verzocht. Na het incident dat op 31 juli 2023 aan het Sfiha strand in Marokko heeft plaatsgevonden, is de verdachte via [vluchtroute 1] naar [vluchtroute 2] en vervolgens naar Nederland gevlucht. Begin september 2023 heeft de verdachte zich in Nederland bij de politie gemeld. De verdachte heeft zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht beroepen, totdat hij de garantie had dat deze zaak in Nederland zou worden behandeld.
Vastgesteld kan worden dat de zaak naar aanleiding van een verzoek daartoe van de verdachte is overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten.
De rechtbank begrijpt het verweer van de verdediging zo dat het Nederlandse Openbaar Ministerie geen gebruik had mogen maken van het dossier dat door de Marokkaanse autoriteiten is overgedragen, omdat er duidelijke signalen zijn dat diverse rechten geschonden zouden kunnen worden, waaronder een schending artikel 3 EVRM
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek is uitgevoerd door de autoriteiten in Marokko en dat die handelingen niet onder verantwoordelijkheid van het Nederlandse Openbaar Ministerie hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook gezien dat het dossier anders is opgebouwd en ook dat de processtukken in Marokko anders zijn vormgegeven dan in Nederland gebruikelijk is. Niet is komen vast te staan dat er sprake is geweest van schending van artikel 3 en/of 6 EVRM jegens de verdachte. Er kan niet worden vastgesteld dat een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde is gemaakt door het (Nederlandse) Openbaar Ministerie.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering van het primair, impliciet primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder primair, impliciet primair ten laste gelegde (moord) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2.
Vrijspraak van het onder primair, impliciet subsidiair (doodslag) en het subsidiair ten laste gelegde (zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft)
5.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat op basis van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte op het slachtoffer is afgerend, in dat korte tijdsbestek messen heeft gepakt en het slachtoffer opzettelijk in de borst heeft gestoken, hetgeen doodslag oplevert.
5.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat de verdediging het ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen. Dat verzuim is onherstelbaar en levert een schending van artikel 6 van het EVRM op, omdat het recht op een eerlijk proces is geschonden.
5.2.3.
Beoordeling
De rechtbank zal het verweer van de verdediging dat de in Marokko afgelegde verklaringen compleet van het bewijs moeten worden uitgesloten, verwerpen. De gevraagde beslissing zou een te verstrekkend gevolg inhouden.
Wel heeft de rechtbank oog voor het ondervragingsrecht dat de verdediging niet effectief heeft kunnen uitoefenen. Naar aanleiding van onderzoekswensen van de verdediging zijn verzoeken om getuigen te mogen horen toegewezen. Omdat een deel van die getuigen zich in Marokko bevond, is een rechtshulpverzoek inhoudende getuigenverzoeken aan de bevoegde autoriteiten in Marokko uitgegaan. Echter, door de regels in Marokko mocht de verdediging niet aanwezig zijn bij de uitvoering van die getuigenverhoren, het was slechts mogelijk om voorafgaand aan het verhoor schriftelijke vragen in te dienen. Dat levert een nadeel op doordat onder meer niet kan worden waargenomen hoe een getuige de vragen beantwoordt en het stellen van aanvullende vragen niet mogelijk is geweest.
De rechtbank zal daarom de verklaringen en overige inhoud van het dossier behoedzaam beoordelen. Als uitgangspunt voor de beoordeling zal de rechtbank de (objectieve) camerabeelden en de verklaring van de verdachte zelf aanhouden. Voor zover de camerabeelden de overige verklaringen in het dossier ondersteunen, kunnen die verklaringen ook voor het bewijs worden gebruikt.
De verdediging heeft voorts bepleit dat de verklaringen in het dossier zodanig wisselen en verschillen dat het niet mogelijk is om op basis van die verklaringen een eenduidige toedracht van het steekincident vast te stellen. Dat verweer slaagt.
Op de camerabeelden die beschikbaar zijn is het incident zelf niet vastgelegd. De verklaringen in het dossier verschillen zodanig dat – mede gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte ten aanzien van het opzettelijk steken met een mes – niet valt vast te stellen dat de verdachte op dusdanige wijze heeft gestoken met een mes of een scherp/puntig voorwerp dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte zonder meer kan worden afgeleid dat hij het (voorwaardelijk) opzet had op de dood danwel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Gelet daarop kan niet worden bewezen dat de verdachte opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op het doden van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. De verdachte dient om die reden van de primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag en de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, te worden vrijgesproken.
5.2.4.
Conclusie
Het onder primair, impliciet subsidiair en het subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.3.
Bewijswaardering met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde
5.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3.2.
Beoordeling
De verdachte had een al langer lopend conflict met twee neven; [getuige 3] en [persoon A] . Op enig moment heeft het slachtoffer [slachtoffer] volgens de verdachte hun kant gekozen en heeft hij zich tegen de verdachte gekeerd
Op basis van de verklaring van de verdachte blijkt dat hij 30 juli 2023 grotendeels in gezelschap van zijn twee in Marokko wonende (andere) neven [getuige 5] en [getuige 1] heeft doorgebracht. Zij hebben het strand bezocht, zijn ieder thuis gaan eten en omkleden en op enig moment langs een slijterij gegaan om een fles wodka te kopen. Ze hebben samen een lichte maaltijd genuttigd en hebben wat rondgereden in Al Hoceima om vervolgens naar de boulevard te gaan en een drankje te doen.
Na 00:00 uur is telefonisch contact geweest tussen de verdachte en [slachtoffer] die zich op dat moment ook in Al Hoceima , in Marokko bevond. De verdachte heeft verklaard dat hij naar het Sfiha strand is gereden met de bedoeling om het één en ander uit te praten met het latere slachtoffer.
Uit de verklaring van [getuige 5] blijkt dat hij, terwijl hij zich samen met [getuige 1] bij de verdachte in de auto bevond die naar het Sfiha strand toe reed, telefonisch contact heeft opgenomen met de vader van de verdachte, omdat de verdachte erg opgefokt was en hard reed. De vader van de verdachte is ook naar het strand gereden. De verdachte is daar uit zijn auto gestapt en is bij zijn vader in de auto gestapt.
Camerabeelden
In het dossier zijn camerabeelden beschikbaar van een beveiligingscamera die aan de achterzijde van [restaurant] was bevestigd en beelden van de camera van een waterpompstation. Op de beelden van het waterpompstation is zichtbaar dat de auto van de vader van de verdachte in beeld komt, keert en weer uit beeld rijdt. Op die beelden is zichtbaar dat de passagier groenkleurige bovenkleding draagt.
Op de camerabeelden van [restaurant] is vervolgens te zien dat de auto tot stilstand komt, de auto staat rechts bovenin op de beelden. Ongeveer vijftien seconden later lopen twee personen van rechts naar links door het beeld. De voorste van die personen wordt in het proces-verbaal, dat de Nederlandse politie naar aanleiding van de beelden heeft opgemaakt, aangeduid als NNM5. De ouders van het slachtoffer hebben NNM5 herkend als [slachtoffer] .
Kort daarna stapt de bestuurder van de genoemde auto uit. Aan de passagierszijde van de auto is achter de auto heel kort iets groens te zien. Hieruit wordt afgeleid dat de verdachte ook uit de auto is gestapt. Op de beelden is te zien dat hij zich bij zijn vader voegt. Links in beeld loopt de persoon die wordt aangeduid als NNM3 het beeld in. NNM3 is [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) Hij loopt naar de auto van de vader van de verdachte toe. Daarna lopen die drie personen in beeld naar links. De verdachte rent vervolgens naar links. Tijdens de behandeling op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij soms weleens sneller loopt, maar dat hij op de beelden niet herkent dat hij rent. De rechtbank ziet dat echter wel. Op de beelden lijkt het erop dat [getuige 1] de verdachte nog probeert tegen te houden, omdat hij naar het shirt van de verdachte grijpt. [getuige 1] rent vervolgens achter de verdachte aan en ook de vader van de verdachte, die iets achter hen liep, versnelt zijn pas en loopt aan de linkerkant uit beeld van de camera.
Vierentwintig seconden later komen de verdachte en [getuige 1] weer in beeld gelopen.
[getuige 1] loopt achter een auto die links bovenin het beeld staat geparkeerd. Hij lijkt daar te bukken. De verdachte loopt dan weer links uit beeld. [getuige 1] steekt de rijbaan over en loopt vervolgens ook links weer uit beeld.
Ongeveer vijftig seconden nadat de verdachte uit beeld verdween, komen hij en [getuige 1] opnieuw terug in beeld. Ze steken de rijbaan over en lopen naar rechts, via de passagierszijde van de auto van de vader van de verdachte uit beeld. Daarna zijn zij zichtbaar op de beelden van de camera van het waterpompstation. Op die beelden is te zien dat de verdachte en [getuige 1] weglopen van de plaats delict en ook uit beeld van die camera lopen.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij naar zijn eigen auto liep nadat hij uit de auto van zijn vader was gestapt en dat hij onderweg [slachtoffer] samen met drie of vier andere personen tegenkwam en dat het toen gelijk vechten werd. De verdachte heeft verklaard dat hij op enig moment met een scherp voorwerp in zijn zij was geraakt en dat hij daardoor ten val kwam. Toen hij wilde opstaan zag hij [slachtoffer] met iets scherps op hem afkomen. Hij heeft zichzelf afgeweerd waarbij hij de handen van [slachtoffer] heeft vastgepakt en heeft geduwd. Hij heeft verklaard dat het zou kunnen dat het slachtoffer op dat moment geraakt is met het mes.
De verdachte heeft ontkend dat hij messen heeft meegenomen en hij heeft ook ontkend dat hij zelf een scherp voorwerp in handen heeft gehad.
Verklaring [getuige 5]
De neef van de verdachte, [getuige 5] , die eerst in Marokko woonde, is naar Nederland gekomen en heeft ten overstaan van de rechter-commissaris in Nederland verklaard dat de door hem in Marokko afgelegde verklaringen niet kloppen, althans dat de in het dossier uit Marokko opgenomen verklaringen van hem niet overeenkomen met zijn destijds afgelegde verklaringen. Hij heeft verklaard dat hij in de auto met de verdachte belde met de vader van de verdachte die tegen hem zou hebben gezegd dat hij de verdachte tegen moest houden, omdat de verdachte iets wilde gaan doen. Nadat de vader van de verdachte was gearriveerd, stapte de verdachte bij zijn vader in de auto. [getuige 5] heeft daarna de auto van de verdachte geparkeerd. Vervolgens heeft hij alleen gezien dat twee mensen op elkaar af renden waarna hij een menigte zag ontstaan. Later heeft hij gezien dat [slachtoffer] gewond was. Hij heeft niet gezien dat de verdachte een mes in zijn handen had en hij heeft evenmin gezien dat de verdachte één van de personen was die hij op elkaar af zag rennen.
Zoals hiervoor in paragraaf 5.2.3. is overwogen zullen de verklaringen van neef [getuige 1] , vader [getuige 3] en parkeerwachter [getuige 2] alleen worden gebruikt voor het bewijs voor zover die verklaringen worden ondersteund door hetgeen op de camerabeelden zichtbaar is.
Uit de verklaringen van [getuige 1] blijkt dat hij de verdachte samen met zijn vader in de auto heeft gezien. Dat blijkt ook uit de camerabeelden. Wat ook blijkt is dat hij naar de auto is toegelopen. In zijn verklaringen heeft [getuige 1] vervolgens verklaard dat hij messen van de verdachte heeft afgepakt en dat hij die achter een houten kist heeft gegooid die tegenover de plaats delict stond.
[getuige 2] [1] werkte ter plaatse als parkeerwacht en heeft verklaard dat hij politieagenten in Marokko heeft gewezen op de plaats waar de
misdaad-instrumentenlagen. Op de camerabeelden van [restaurant] lijkt zichtbaar dat een persoon die een reflecterend veiligheidshesje draagt, zoals parkeerwachters daar plegen te dragen, twee andere personen de plek aanwijst waar [getuige 1] eerder heeft gebukt. Volgens de uit Marokko ontvangen informatie zijn op die plek twee messen aangetroffen. Forensisch onderzoek heeft uitgewezen dat het genetisch profiel dat is verkregen van één van die twee messen volledig overeenkomt met het genetisch profiel van het bloed van het slachtoffer.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de verdachte opgefokt naar het slachtoffer toe is gegaan en dat zij hebben gevochten. Dat levert mishandeling op. Tijdens die mishandeling is het slachtoffer gestoken door een mes. Ook staat vast dat het slachtoffer kort na het steekincident is overleden. Zoals hiervoor is overwogen staan de confrontatie en het daadwerkelijke moment van steken of geraakt worden niet op beeld en zijn de verklaringen daarover op een zodanige manier tot stand gekomen dat de rechtbank die niet voor het bewijs zal gebruiken. Wat overblijft is dat [getuige 5] – wiens in Nederland afgelegde verklaring wel bruikbaar is – twee personen met elkaar heeft zien botsen. De rechtbank begrijpt dat zij vochten en dat dit om de verdachte en het slachtoffer ging. Op basis van het letsel dat bij het slachtoffer is vastgesteld – een diepe steekwond in de borst – de aangetroffen messen met op een mes het bloed van het slachtoffer, een verklaring van de verdachte, waaruit blijkt dat het zou kunnen dat het slachtoffer in hun worsteling is geraakt met het mes en de omstandigheid dat het slachtoffer kort na het steekincident is overleden, kan het meer subsidiair ten laste gelegde worden bewezen.
Getuigenverzoek
De verdediging heeft voorafgaand aan de behandeling ter terechtzitting verzocht om [getuige 1] , [getuige 3] en [persoon B] als getuige te mogen horen.
De officier van justitie heeft zich daartegen verzet.
De verdediging heeft ingestemd met het voorstel van de rechtbank om het verzoek als een voorwaardelijk verzoek op te vatten.
Omdat de verklaringen van de gevraagde getuigen niet voor het bewijs worden gebruikt, behoeft het verzoek geen verdere bespreking.
De raadsman heeft ter zitting het verzoek gedaan om een schouw naar Marokko te gelasten om nader onderzoek te doen naar de vindplaats van de messen. De rechtbank overweegt dat een onderzoek ter plaatse naar de vindplaats van de messen, ruim twee jaar na dato geen belang dient en geen toevoeging is op de verklaring van de parkeerwacht, die wordt ondersteund door de camerabeelden zoals hiervoor omschreven.
5.3.3.
Conclusie
Het meer subsidiair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks31 juli 2023 op (een weg lopende langs) het Sfiha strand
te Ajdir,
Al Hoceima , althansin Marokko, een persoon genaamd [slachtoffer]
opzettelijkheeft mishandeld door die [slachtoffer]
(meermalen)met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,in
het hart en/ofde borst
, althans het lichaam,te steken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
meer subsidiair:
mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 31 juli 2023 schuldig gemaakt aan mishandeling die de dood ten gevolge heeft gehad. Het slachtoffer was familie van de verdachte. Zij waren beiden op vakantie in Marokko. De verdachte heeft verklaard dat hij signalen kreeg dat het slachtoffer hem zocht, waarna telefonisch contact heeft plaatsgevonden. Tijdens dat contact was het volgens de verdachte direct schelden en schreeuwen. Toch heeft hij de keuze gemaakt om naar het slachtoffer toe te gaan en hem op te zoeken. De verklaringen in het Marokkaanse dossier lijken redelijk overeen te komen als het gaat over de staat waarin de verdachte verkeerde. Hij was opgefokt toen hij met zijn twee neven in de auto zat. Zodanig dat één van die neven de vader van de verdachte heeft gebeld. De vader van de verdachte is ook naar het strand gekomen om met zijn zoon te praten. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte naar het slachtoffer is toe gerend. Over wat er daarna precies heeft plaatsgevonden is – helaas voor de nabestaanden – geen duidelijkheid gekomen. De verdachte heeft een verklaring afgelegd die haaks staat op enkele verklaringen die in Marokko zijn afgelegd. Wel staat vast dat het slachtoffer dodelijk gewond is geraakt door een messteek.
Als gevolg van het handelen van de verdachte is het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen, namelijk het recht op leven. Dit heeft veel verdriet en leed veroorzaakt bij zijn nabestaanden. Zijn vader en partner hebben dit ook op indringende wijze verwoord in de slachtofferverklaringen die tijdens de zitting zijn voorgelezen. Hun leven is op tragische wijze veranderd met de onverwachte, gewelddadige dood van hun geliefde zoon en vriend. Zij zullen zonder het slachtoffer verder moeten leven en dit verlies voor altijd met zich
meedragen.
De rechtbank komt uit op een beduidend lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Reden daarvoor is dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Het strafmaximum voor een mishandeling met de dood ten gevolge is ingevolge artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht maximaal zes jaar.
8.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Er is alle aanleiding om een – met inachtneming van het strafmaximum – een hoge gevangenisstraf op te leggen. De verdachte heeft immers zelf op agressieve wijze de confrontatie opgezocht en heeft zich onttrokken aan de autoriteiten in Marokko. Hij is zich pas gaan melden nadat er op social media veel aandacht voor was en er explosies voor zijn deur waren. Pas nadat hij zekerheid had dat Nederland de vervolging van Marokko zou overnemen heeft hij mondjesmaat wat verklaard.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 9 september 2023, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim 25 maanden verstreken.
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. Doorgaans wordt in dat geval zonder bijzondere omstandigheden een redelijke termijn van zestien maanden aangehouden.
Er zijn in deze zaak wel bijzondere omstandigheden. Het betreft een strafrechtelijk onderzoek dat door de autoriteiten in Marokko is overgedragen aan de autoriteiten in Nederland. Het politieonderzoek is grotendeels uitgevoerd door de autoriteiten in Marokko. Daar komt bij dat de verdediging relatief veel onderzoekswensen heeft ingediend die ruimhartig zijn toegewezen. Gelet op deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de redelijke termijn in deze zaak vierentwintig maanden bedraagt. Dit betekent dat ook die redelijke termijn is geschonden.
De overschrijding van de redelijke termijn is echter gering. Daarom zal worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 47 HGEU en artikel 6, eerste lid, EVRM.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

9.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

De nabestaanden van het slachtoffer hebben zich in het geding gevoegd en hebben vergoeding gevorderd van de volgende schade:
[benadeelde partij 1] – vader van het slachtoffer:
  • € 1.564,92 kosten lijkbezorging;
  • € 30.000,- shockschade;
  • € 17.500,- affectieschade;
  • € 5.000,- nader te onderbouwen schade.
[benadeelde partij 2] – moeder van het slachtoffer:
  • € 30.000,- shockschade;
  • € 17.500,- affectieschade;
  • € 5.000,- nader te onderbouwen schade.
[benadeelde partij 3] – partner van het slachtoffer:
  • € 2.382,33 verlies aan verdienvermogen;
  • € 30.000,- shockschade;
  • € 20.000,- affectieschade;
  • € 5.000,- nader te onderbouwen schade.
[benadeelde partij 4] – zus van het slachtoffer:
  • € 4.866,- kosten lijkbezorging;
  • € 5.000,- nader te onderbouwen schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen, met uitzondering van de posten “nader te onderbouwen schade”.
9.2.
Standpunt verdediging
De vader en de moeder van het slachtoffer moeten niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen omdat uit het dossier blijkt dat de rechter in Marokko al uitspraak heeft gedaan over hun schade.
De vordering van de partner van het slachtoffer dient ten aanzien van de shockschade te worden afgewezen omdat de confrontatie met het slachtoffer in het mortuarium niet buiten haar wil heeft plaatsgevonden.
Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Beoordeling
9.3.1.
Opmerkingen vooraf
De rechtbank stelt voorop dat de nabestaanden begrijpelijkerwijs diep zijn getroffen door het overlijden van het slachtoffer. Er is sprake van enorm verdriet en leed bij de nabestaanden, dat niet adequaat in geld kan worden uitgedrukt. De rechtbank wil in de navolgende overwegingen aan dat leed op geen enkele manier afdoen, maar zij zal wel steeds zorgvuldig moeten toetsen of voor de gevorderde posten een wettelijke grondslag aanwezig is en – indien die er is – of de schade, mede indachtig de betwistingen van de verdediging, voldoende is onderbouwd om voor toewijzing in aanmerking te komen.
9.3.2.
Uitspraken in Marokko
Blijkens het dossier zijn er in Marokko strafzaken aanhangig gemaakt tegen vijf personen: [getuige 5] , [getuige 1] , [persoon C] , [persoon D] en [getuige 3] . De vorderingen van de ouders van het slachtoffer zijn niet-ontvankelijk verklaard in de zaken tegen de eerste vier personen. De laatstgenoemde, [getuige 3] , betreft de vader van de verdachte. Hij is in Marokko in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar voor moord, waarbij tevens is opgelegd de verplichting om 100.000 Dirham te betalen aan zowel de vader als de moeder van het slachtoffer. Naar de huidige wisselkoers bedraagt dat zo’n € 9.300,-.
De rechtbank is van oordeel dat zij thans niet kan vast stellen dat het bedrag van 100.000 Dirham daadwerkelijk is uitgekeerd aan de ouders, zodat zij dat voor nu buiten beschouwing zal laten.
9.3.3.
Affectieschade
De vader, moeder en partner van het slachtoffer hebben vergoeding van affectieschade gevorderd. De rechtbank stelt vast dat zij behoren tot de (limitatieve) kring van personen die op grond van artikel 6:108, leden 3 en 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gerechtigd zijn tot vergoeding van affectieschade.
Aldus is vast komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De gevorderde bedragen zijn voorts in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. Nu deze bedragen inhoudelijk niet zijn betwist door de verdediging zal dit deel van de vorderingen daarom worden toegewezen.
9.3.4.
Shockschade
De rechtbank stelt voorop dat iemand die een ander (het primaire slachtoffer) door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene (het secundaire slachtoffer) bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt.
Het antwoord op de vraag of ook jegens het secundaire slachtoffer onrechtmatig is gehandeld, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Gezichtspunten die daarbij onder meer een rol spelen zijn:
i) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad;
ii) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met die onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre die onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis; en
iii) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Uit het dossier blijkt dat de ouders van het slachtoffer in de nacht van het incident door familieleden zijn gebeld met de mededeling dat hun zoon was neergestoken. Zij zijn vertrokken naar het ziekenhuis en kregen onderweg daar naartoe te horen dat hun zoon was overleden. In het mortuarium zijn zij geconfronteerd met het levenloze lichaam van hun zoon. Uit de toelichting bij de vorderingen blijkt dat zij de opgelopen verwondingen hebben gezien. De partner van het slachtoffer heeft een dag later ook het mortuarium bezocht, waar ook zij is geconfronteerd met het levenloze lichaam van haar partner. Niet is gebleken of zij ook met de verwondingen is geconfronteerd.
De rechtbank overweegt dat geen sprake is geweest van waarneming van het lichaam en in het geval van de ouders van het slachtoffer ook de verwondingen van het slachtoffer direct na het misdrijf op de plaats delict. Ook is niet gebleken dat zij met de latere gevolgen van dit geweld onverhoeds en onvermijdbaar zijn geconfronteerd. De rechtbank geeft een andere uitleg aan het begrip onverhoeds dan tijdens de behandeling ter zitting namens de benadeelde partijen is toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de benadeelde partijen immers – hoe voorstelbaar ook – uit eigen beweging de confrontatie met het lichaam van hun zoon respectievelijk partner opgezocht. De benadeelde partijen zijn geconfronteerd met de omstandigheden waaronder en de gevolgen van het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank realiseert zich dat de benadeelde partijen door de gewelddadige dood van het slachtoffer diep zijn getroffen, maar deze enorme impact op hun leven is het gevolg van de dood het slachtoffer en dus niet aan te merken als schokschade. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van de benadeelde partijen voor wat betreft de schokschade onvoldoende zijn onderbouwd. De benadeelde partijen zullen voor dit deel van de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij hebben de mogelijkheid dit bij de burgerlijke rechter te vorderen.
9.3.5.
Materiële schade
Vader
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vergoeding van € 1.564,92 voor kosten van lijkbezorging gevorderd. Dit bedrag is opgebouwd uit kosten voor vliegtickets voor het gezin naar Marokko, kosten voor de uitvaart en kosten voor een grafsteen. Uit een nadere toelichting op de vordering tijdens de behandeling ter zitting blijkt dat de begrafenis van het slachtoffer op 1 augustus 2023 heeft plaatsgevonden en dat de familie in oktober 2023 terug is gegaan naar Marokko om de grafsteen te plaatsen. Van de vliegtickets zijn bewijsstukken bijgevoegd, van de andere posten zijn geen bewijsstukken beschikbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevorderde kosten redelijk. Dit deel van de vordering, die niet is betwist door de verdediging, zal worden toegewezen.
Zus
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft een vergoeding van € 4.866,- voor kosten van lijkbezorging gevorderd. De vordering bestaat uit een post voor vliegtickets voor de benadeelde partij en haar man vanuit Turkije naar Marokko op 31 juli 2023 en tickets voor de terugkeer uit Marokko naar Nederland van de benadeelde partij en haar man.
De benadeelde partij is getrouwd en is aansluitend vertrokken naar Turkije voor een huwelijksreis. Na de landing in Turkije ontving zij het bericht over haar broer. Daarna heeft zij direct vliegtickets terug naar Marokko geboekt. Omdat er geen directe vlucht beschikbaar was, heeft zij met haar man via Brussel, België naar Marokko moeten vliegen. Van de contante betaling voor deze vliegtickets is geen bewijsstuk overgelegd. Wel zijn foto’s van de stempels in de paspoorten bijgevoegd waaruit moet blijken dat die reisbewegingen daadwerkelijk zijn gemaakt. Voorts zijn op de dag van de behandeling ter zitting stukken nagestuurd waaruit blijkt dat de prijs voor een last minute vliegticket flink hoger is dan de prijs voor een regulier ticket. Van de tickets uit Marokko naar Nederland zijn bewijsstukken bijgevoegd.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het is aan de rechtbank om te beoordelen of de gevorderde schadevergoeding onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval voor zover de vordering ziet op de vliegtickets voor de man van de benadeelde partij, zodat de vordering voor dat deel (de helft van € 3.900,- bedraagt € 1.950,- en € 529,-: totaal € 2.479,-) zal worden afgewezen. Voorts neemt de rechtbank aan dat de gestelde reisbewegingen daadwerkelijk zijn gemaakt. Ook is aannemelijk gemaakt dat de kosten voor een dergelijke last minute vlucht fors hoger kan zijn dan een vooraf geboekt ticket. Echter, omdat bewijsstukken ontbreken, zal de rechtbank ten aanzien van de kosten voor die reisbewegingen gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid en een bedrag van € 1.000,- toewijzen naast het ticket ten bedrage van € 437,-.
Ten aanzien van deze posten zal een bedrag van € 1.437,- worden toegewezen, een bedrag van € 2.479,- zal worden afgewezen en voor het overige (€ 950,-: de helft van de post van
€ 3.900,-, te weten € 1.950,-, minus het toegewezen bedrag van € 1.000,-) zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Partner
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft een bedrag van € 2.382,33 gevorderd wegens een verlies aan verdienvermogen. Gesteld is dat zij als gevolg van haar traumaklachten niet in staat was om per 1 september 2023 arbeid te verrichten voor haar nieuwe baan; in overleg met haar nieuwe werkgever is zij een maand later gestart. Daardoor heeft zij één maand nettoloon misgelopen. Als bewijsstukken zijn een aangepaste arbeidsovereenkomst en een salarisspecificatie bij de vordering gevoegd. Uit de toelichting bij de vordering blijkt dat de gevorderde vermogensschade in verband staat met de gevorderde shockschade.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het is aan de rechtbank om te beoordelen of de gevorderde schadevergoeding onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval omdat de rechtbank hiervoor, voor zover de vordering ziet op de gevorderde shockschade, heeft geoordeelde dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dat deel van de vordering. Blijkens de vordering staat deze post in verband met de gevorderde shockschade. De rechtbank wil aannemen dat de door de benadeelde partij gevorderde schade is geleden nu die schade genoegzaam door middel van stukken is onderbouwd. Echter, gelet op het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering is de benadeelde partij niet aan te merken als degene die
rechtstreeksschade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Wel is de benadeelde partij – zoals hiervoor is overwogen met betrekking tot de gevorderde affectieschade – gelet op het bepaalde in artikel 6:108, leden 3 en 4 BW aan te merken als naaste. Echter, deze gevorderde schade valt niet onder de reikwijdte van de in dat artikel bedoelde vorderingen. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
9.3.6.
Nader te onderbouwen schade
Alle vier de benadeelde partijen hebben een post nader te onderbouwen schade in hun vordering opgenomen. Nu niet concreet is onderbouwd dat deze gevorderde schade in de toekomst ook daadwerkelijk zal worden geleden, worden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in dit deel van de vordering.
9.3.7.
Wettelijk rente en kostenverdeling
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 31 juli 2023.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding van
€ 19.064,92, de benadeelde partij [benadeelde partij 2] een schadevergoeding van € 17.500,-, de benadeelde partij [benadeelde partij 3] een schadevergoeding van € 20.000,- en de benadeelde partij [benadeelde partij 4] een schadevergoeding van € 1.437,- betalen, steeds vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Bij de toe te passen gijzeling heeft de rechtbank het aantal dagen naar rato tot het maximum van 1 jaar aangepast.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f , 60a en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder primair – impliciet primair en impliciet subsidiair – en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , te betalen een bedrag van
€ 19.064,92 (zegge: negentienduizend vierenzestig euro en tweeënnegentig cent), bestaande uit € 1.564,92 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€ 19.064,92(hoofdsom,
zegge:
negentienduizend vierenzestig euro en tweeënnegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 19.064,92 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
116 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen
€ 17.500,-(hoofdsom,
zegge:
zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
108 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] , te betalen een bedrag van
€ 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] te betalen
€ 20.000,-(hoofdsom,
zegge:
twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 20.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
118 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4] , te betalen een bedrag van
€ 1.437,- (zegge: duizend vierhonderdzevenendertig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij [benadeelde partij 4] gevorderde bedrag van € 2.479,-;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 4] te betalen
€ 1.437,-(hoofdsom,
zegge:
duizend vierhonderdzevenendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.437,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
23 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verstaat dat betaling aan een benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van die benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. A. Hello en J. Langeveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 31 juli 2023 op (een weg lopende langs) het Sfiha strand te Ajdir,
Al Hoceima , althans in Marokko, een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hart en/of de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te steken;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 289 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden,
hij op of omstreeks 31 juli 2023 op (een weg lopende langs) het Sfiha strand te Ajdir,
Al Hoceima , althans in Marokko, een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hart en/of de borst, althans het lichaam, te steken,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
(art 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 31 juli 2023 op (een weg lopende langs) het Sfiha strand te Ajdir,
Al Hoceima , althans in Marokko, een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld door die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hart en/of de borst, althans het lichaam, te steken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
(art 300 Wetboek van Strafrecht)