In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres], vertegenwoordigd door advocaat mr. L.A. Jansen, en [gedaagde], vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J. Ruysendaal. De procedure betreft een vordering tot nakoming van een overeenkomst van geldlening die op 3 juli 1996 is aangegaan tussen [eiseres] en [naam 1], de overleden echtgenoot van [gedaagde]. Na het overlijden van [naam 1] op 31 december 2007 heeft [gedaagde] de nalatenschap zuiver aanvaard, maar heeft zij nagelaten de lening en de verschuldigde rente te betalen. [eiseres] heeft [gedaagde] herhaaldelijk gesommeerd tot betaling, maar zonder resultaat.
In de procedure vorderde [eiseres] een bedrag van € 62.432,02, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] erkende de hoofdvordering, maar betwistte de rechtsgeldige vertegenwoordiging van [eiseres] en voerde aan dat de procedure misbruik van procesbevoegdheid opleverde, omdat zij had toegezegd te betalen zodra haar woning was verkocht. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] rechtsgeldig was vertegenwoordigd en dat er geen sprake was van misbruik van procesbevoegdheid, aangezien [gedaagde] de vordering erkende en de procedure niet evident ongegrond was.
De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] binnen veertien dagen na het vonnis moest betalen, met wettelijke rente indien niet tijdig voldaan. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door rechter S. Said.