ECLI:NL:RBROT:2025:1235

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
C/10/682910 / HA ZA 24-632
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een overeenkomst van geldlening en de beoordeling van misbruik van procesbevoegdheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres], vertegenwoordigd door advocaat mr. L.A. Jansen, en [gedaagde], vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J. Ruysendaal. De procedure betreft een vordering tot nakoming van een overeenkomst van geldlening die op 3 juli 1996 is aangegaan tussen [eiseres] en [naam 1], de overleden echtgenoot van [gedaagde]. Na het overlijden van [naam 1] op 31 december 2007 heeft [gedaagde] de nalatenschap zuiver aanvaard, maar heeft zij nagelaten de lening en de verschuldigde rente te betalen. [eiseres] heeft [gedaagde] herhaaldelijk gesommeerd tot betaling, maar zonder resultaat.

In de procedure vorderde [eiseres] een bedrag van € 62.432,02, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] erkende de hoofdvordering, maar betwistte de rechtsgeldige vertegenwoordiging van [eiseres] en voerde aan dat de procedure misbruik van procesbevoegdheid opleverde, omdat zij had toegezegd te betalen zodra haar woning was verkocht. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] rechtsgeldig was vertegenwoordigd en dat er geen sprake was van misbruik van procesbevoegdheid, aangezien [gedaagde] de vordering erkende en de procedure niet evident ongegrond was.

De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] binnen veertien dagen na het vonnis moest betalen, met wettelijke rente indien niet tijdig voldaan. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door rechter S. Said.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/682910 / HA ZA 24-632
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd in Oud-Beijerland (gemeente Hoeksche Waard),
eiseres,
advocaat mr. L.A. Jansen,
tegen
[gedaagde],
wonend in Nieuw-Beijerland (gemeente Hoeksche Waard),
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Ruysendaal.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 juli 2024, met producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 en 2;
  • de aanvullende productie van [eiseres] van 5 december 2024;
  • de spreekaantekeningen van partijen voor de mondelinge behandeling op 16 december 2024.
1.2.
Ten slotte heeft de rechtbank vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[gedaagde] was in gemeenschap van goederen getrouwd met [naam 1].
2.2.
Op 3 juli 1996 heeft [eiseres] ƒ 191.000 geleend aan [naam 1] (de geldlening). [eiseres] en [naam 1] hebben in juni 1997 hun afspraken over de terugbetaling van dit bedrag schriftelijk vastgelegd in een kredietovereenkomst.
2.3.
In de kredietovereenkomst staat dat [naam 1] jaarlijks een vast bedrag moet aflossen en dat over (het nog niet afgeloste deel van) de geldlening een contractuele rente is verschuldigd die in maandelijkse termijnen moet worden betaald (de rente).
2.4.
Op 31 december 2007 is [naam 1] overleden. Uit een notariële akte van 4 april 2008 blijkt dat [gedaagde] de nalatenschap van [naam 1] zuiver heeft aanvaard.
2.5.
Na het overlijden van [naam 1] heeft [eiseres] [gedaagde] meermaals gesommeerd om de geldlening volledig af te lossen en om de verschuldigde rente te betalen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van € 62.432,02, te vermeerderen met € 208,74 per maand vanaf augustus 2024 tot de dag waarop de geldlening volledig is afgelost (de hoofdvordering). Daarnaast vordert [eiseres] betaling van de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten van € 1.382,62. Tot slot vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als deze kosten niet binnen 14 dagen na de datum van het vonnis worden betaald.
3.2.
[eiseres] baseert haar vorderingen op nakoming van de betalingsverplichtingen van [naam 1] op grond van de kredietovereenkomst. Van de geldlening is € 57.631 nog niet terugbetaald. De achterstallige rente tot augustus 2024 bedraagt € 4.801,02 en loopt daarna maandelijks op met € 208,74. Voor deze bedragen heeft [eiseres] een vordering op [gedaagde], omdat zij de nalatenschap van [naam 1] zuiver heeft aanvaard.
3.3.
[gedaagde] erkent de hoofdvordering van [eiseres], maar betwist dat deze procedure is ingesteld door of met toestemming van de bestuurder en enig aandeelhouder van [eiseres], [naam 2] (de bestuurder). Daarnaast voert [gedaagde] verweer tegen de gevorderde proceskostenveroordeling met een beroep op artikel 3:13 BW. Volgens [gedaagde] is deze procedure alleen ingesteld om haar op kosten te jagen en om onnodige druk op haar uit te oefenen. Omdat [eiseres] misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om te procederen, moet zij in de proceskosten worden veroordeeld.

4.De beoordeling

[eiseres] wordt rechtsgeldig vertegenwoordigd in deze procedure

4.1.
Omdat [gedaagde] betwist dat [eiseres] rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd in deze procedure zal de rechtbank eerst dit punt beoordelen.
4.2.
De bestuurder van [eiseres] is de moeder van [naam 1]. [gedaagde] heeft twee brieven overgelegd van de bestuurder aan onder andere de zoon van [gedaagde] (dus de kleinzoon van de bestuurder). In die brieven uit de bestuurder haar verdriet omdat zij geen contact meer heeft met haar kleinkinderen. Ook staan de volgende zinnen in de brieven: “
oma heeft er niks mee te maken”,
[naam 3] heeft het aangehaald” en “
die brief die [naam 3] gestuurd heeft weet ik niks van”. Deze brieven tonen volgens [gedaagde] aan dat deze procedure buiten de wil van de bestuurder is geïnitieerd door de andere zoon van de bestuurder. De rechtbank gaat hier niet in mee en legt dat hierna uit.
4.3.
Op de mondelinge behandeling is de zoon van de bestuurder namens [eiseres] verschenen op grond van een door de bestuurder ondertekende schriftelijke volmacht. Daarnaast heeft de advocaat van [eiseres] verklaard dat zij de bestuurder heeft gesproken over de overgelegde brieven. In dat gesprek heeft de bestuurder verklaard dat zij het weliswaar betreurt dat deze procedure moet plaatsvinden, maar dat zij de procedure wel noodzakelijk acht omdat de schuld al jaren openstaat. Deze verklaring van de advocaat en de schriftelijke volmacht van de bestuurder zijn voldoende om aan te nemen dat [eiseres] rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd, mede in het licht van het uitgangspunt dat een advocaat op diens woord wordt geloofd als deze verklaart een bepaalde (rechts)persoon te vertegenwoordigen.
De hoofdvordering wordt toegewezen
4.4.
De hoofdvordering wordt toegewezen, omdat [gedaagde] de hoogte van de vordering erkent en ook erkent daarvoor aansprakelijk te zijn.
Geen sprake van misbruik van procesbevoegdheid
4.5.
Van misbruik van procesrecht is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in beginsel pas sprake als het instellen van een vordering achterwege had moeten blijven vanwege de evidente ongegrondheid van die vordering of in verband met de betrokken belangen van de wederpartij. Hiervan kan sprake zijn als [eiseres] haar vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Van deze situatie is geen sprake in deze zaak.
4.6.
[gedaagde] erkent de gegrondheid van de hoofdvordering. Volgens [gedaagde] mocht [eiseres] deze procedure desondanks niet voeren, omdat [gedaagde] meerdere malen heeft toegezegd de hoofdvordering te voldoen en [eiseres] voldoende reden had om aan te nemen zij in januari 2025 betaald zou worden. [gedaagde] doelt hiermee op de correspondentie tussen partijen waarin zij verklaart nog niet over voldoende financiële middelen te beschikken en [eiseres] pas te kunnen betalen nadat haar woning is verkocht. De verkoop van de woning is eind 2024 gerealiseerd en volgens [gedaagde] zal de koopsom medio januari 2025 aan haar worden betaald.
4.7.
Deze omstandigheden brengen niet mee dat deze procedure, die een aantal maanden voor de verkoop van de woning is ingesteld, overbodig, kansloos of ongegrond is en alleen dient om – zoals [gedaagde] stelt – haar op kosten te jagen en onnodige druk op haar te leggen. Daarbij is het volgende van belang.
Uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat van het geleende bedrag ten tijde van het overlijden van [naam 1] € 57.631 nog niet was afgelost. Dat bedrag is sindsdien tot de dag van de mondelinge behandeling – dus bijna 17 jaar lang – ongewijzigd gebleven. De eerste aanmaning van [eiseres] aan [gedaagde] is op 8 maart 2012 gestuurd nadat zij was gestopt met het betalen van een maandelijks bedrag aan rente, dat overigens lager was dan de overeengekomen rente. Uiteindelijk heeft [gedaagde] de (onvolledige) rentebetalingen hervat tot 16 juli 2022. Sindsdien heeft zij tot de dag van de mondelinge behandeling geen rente meer betaald. In maart 2024 heeft [gedaagde] – nadat [eiseres] wederom verschillende aanmaningen had gestuurd – verklaard dat zij van plan is om haar woning te verkopen om de hoofdvordering te kunnen voldoen. Dat neemt niet weg dat [eiseres] toen al zeer lang wachtte op terugbetaling van de in 1996 verstrekte lening, die ook al lange tijd opeisbaar was. Bovendien heeft [gedaagde] in maart 2024 en ook daarna niet duidelijk gemaakt wanneer de woning verkocht zou worden en had [eiseres] dus geen zekerheid over het voldaan krijgen van haar vordering. Pas kort voor de mondelinge behandeling ontving [eiseres] het bericht dat de woning verkocht was. Ook na deze mededeling heeft [eiseres] een gerechtvaardigd belang bij het verkrijgen van een executoriale titel in het licht van haar eerdere vergeefse pogingen om haar vordering betaald te krijgen.
4.8.
Kortom, [eiseres] heeft geen misbruik gemaakt van haar bevoegdheid om een procedure te starten in de zin van artikel 3:13 BW.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
De door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 1.382,62 zijn niet betwist en worden toegewezen.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 136,72
- griffierecht € 2.889,00
- salaris advocaat € 2.428,00 (2 punten x tarief IV)
- nakosten
€ 178,00
Totaal € 5.631,72
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om € 62.432,02 aan [eiseres] te betalen, te vermeerderen met € 208,74 per maand vanaf augustus 2024 tot de dag waarop de geldlening volledig is afgelost;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van [eiseres] van € 1.382,62;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten (inclusief nakosten), aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 5.631,72, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet zij € 92,00 extra aan [eiseres] betalen, plus de kosten van betekening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het vonnis zijn voldaan;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door S. Said en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.
3855/3194