ECLI:NL:RBROT:2025:12338

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 23/5782
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over niet-ontvankelijkheid van beroep inzake Dienst Toeslagen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 september 2025 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van opposante tegen een eerdere uitspraak van 6 mei 2024. Opposante had in verzet gekomen tegen de kennelijk ongegrond verklaarde beroep tegen een besluit van de Dienst Toeslagen. De rechtbank oordeelde dat de bestuursrechter de oorzaak van een ontbrekend deel in de verzendadministratie had moeten onderzoeken, wat niet is gebeurd. Hierdoor kon niet worden uitgesloten dat de griffie een fout had gemaakt bij het printen van het afschrift. De rechtbank concludeerde dat het verzet gegrond was, omdat de bestuursrechter niet had kunnen oordelen zonder opposante te horen. De rechtbank stelde vast dat de termijn om te beslissen op het bezwaar was overschreden en dat Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist. De verzetrechter heeft de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en bepaalde dat Dienst Toeslagen binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar moest bekendmaken. Tevens werd de dwangsom vastgesteld op € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- en proceskosten van € 1.133,75 aan opposante moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5782

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2025 op het verzet van

[opposante], opposante,

(gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer),
tegen uitspraak van de rechtbank van 6 mei 2024 in het geding tussen
opposante
en

Dienst Toeslagen,

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

Procesverloop

Opposante is in verzet gekomen tegen de uitspraak van de rechtbank van 6 mei 2024 in het geding tussen opposante en Dienst Toeslagen.
Bij die uitspraak is het beroep van opposante kennelijk ongegrond verklaard als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De verzetrechter heeft het verzet op 17 december 2024 op zitting behandeld. Opposante is, zonder bericht vooraf, niet verschenen. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De verzetrechter heeft op verzoek van de gemachtigde van opposante de zaak aangehouden in afwachting van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) over de nadere beslistermijnen en dwangsom bij beroepen gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar in het kader van de hersteloperatie toeslagen. De Afdeling heeft op 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301 uitspraak gedaan.
Nadat partijen de verzetrechter hebben geïnformeerd over de voortgang in deze zaak, heeft de verzetrechter het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de verzetrechter de vraag beantwoorden of de rechtbank bij uitspraak van 6 mei 2024 het beroep van opposante terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het begrip ‘kennelijk’ betekent dat er in redelijkheid geen twijfel mogelijk is over de niet ontvankelijk verklaring van het beroep. Als dat zo is, mag een zitting achterwege blijven. Dit betekent dat de beoordeling van de verzetrechter in de procedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposante op zitting te horen.
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is geoordeeld dat het ingestelde beroep niet voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb omdat opposante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op 2 maart 2023 tegen het besluit van 23 januari 2023 met kenmerk UHT-DCH bezwaar heeft gemaakt.
3. In verzet betoogt opposante dat zij wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat zij het bezwaarschrift op 2 maart 2023 heeft verzonden. In dit verband wijst opposante op een kopie van het bezwaarschrift van 2 maart 2023, een screenshot van de track & trace van het bezwaarschrift en een afschrift uit de verzendadministratie van PostNL.
4. De verzetrechter overweegt als volgt. In verzet heeft opposante op 24 november 2024 een afschrift van de verzendadministratie overgelegd. Hieruit blijkt dat het een aangetekend poststuk met track en trace code [code] op 2 maart 2023 is bezorgd. Deze code correspondeert met de op het bezwaarschrift van 2 maart 2023 vermelde track en trace code. In het bezwaarschrift staat verder vermeld dat een kopie is verzonden naar ‘UHT, [postadres]”. Dit is een adres van Dienst Toeslagen. Bij deze stand van zaken gaat de verzetrechter er vanuit dat Dienst Toeslagen het bezwaarschrift op
2 maart 2023 heeft ontvangen. Tijdens de beroepsfase ontbrak echter deze versie van het afschrift van de verzendadministratie in het dossier. De bestuursrechter beschikte dus ten tijde van de bestreden uitspraak niet over dit afschrift. Een onvolledig dossier leidt niet op voorhand tot gegrondverklaring van het verzet. Dat is in dit geval anders. Uit de stukken blijkt dat opposante op 17 oktober 2023 en 23 januari 2024 via Zivver een reactie op het verweerschrift en een afschrift van de verzendadministratie heeft toegestuurd naar de griffie van de rechtbank. De daarbij meegezonden afschrift is onvolledig in die zin dat een deel van de daarin weergegeven tabel is weggevallen. Dit afschrift komt echter verder overeen met de in verzet op 24 november 2024 ingediende afschrift. Gelet op de wijze van verzending (Zivver), het feit dat dit afschrift (minus het weggevallen deel) gelijk is aan het in verzet op 24 november 2024 ingediende afschrift en de omstandigheid dat uit afschrift evident blijkt dat een deel ontbreekt, kan niet worden uitgesloten dat de griffie een fout heeft gemaakt door het afschrift verkeerd te printen. De bestuursrechter had de oorzaak voor het ontbrekende deel moeten onderzoeken en dat is niet gebeurd. Het verzet is dus gegrond.
4. De verzetrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het verzoek en doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb ook uitspraak op het beroep.
5. Niet (langer) in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Opposante heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door Dienst Toeslagen zijn meer dan twee weken voorbij gegaan. Niet is gebleken dat Dienst Toeslagen alsnog heeft beslist op het verzoek. Het beroep is daarom gegrond.
6. Opposante heeft verzocht de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen. Dienst Toeslagen heeft geen dwangsombeschikking afgegeven. De verzetrechter zal daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vaststellen op € 1.442,-.
7. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301 nieuwe nadere beslistermijnen en de hoogte van de dwangsom vastgesteld. Bij een gegrond eerste of herhaalde beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar geldt voortaan een nadere beslistermijn van 60 weken na de datum waarop de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op bezwaar is verstreken. Indien deze beslistermijn van 60 weken na de wettelijke beslistermijn op bezwaar al verstreken is op het moment van doen van uitspraak op het beroep door de rechtbank geldt een nadere beslistermijn van twee weken na de dag waarop uitspraak op het beroep wordt gedaan. Omdat de termijn van 60 weken al voor de datum van deze uitspraak is verstreken, zal de verzetrechter bepalen dat Dienst Toeslagen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar moet bekendmaken.
8. In dezelfde hiervoor aangehaalde Afdelingsuitspraak is bepaald dat er geen reden is om in zaken als de onderhavige af te wijken van het landelijk vastgelegde uitgangspunt met betrekking tot de hoogte van de dwangsom. De verzetrechter stelt de hoogte van deze dwangsom daarom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet Dienst Toeslagen het door opposante betaalde griffierecht vergoeden.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt opposante een vergoeding van haar proceskosten. Dienst Toeslagen moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt opposante een vast bedrag per proceshandeling. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend (1 punt), een verzetschrift 0,5 punt) en heeft aan de zitting van de verzetrechter deelgenomen (1 punt). Omdat de zaak een licht gewicht heeft, is op de waarde een factor 0,5 toegepast (zie Afdelingsuitspraak van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301). De vergoeding bedraagt dan 2,5 x 0,5 x € 907,- is in totaal € 1.133,75.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door de Dienst Toeslagen te betalen reeds verbeurde dwangsom vast op
€ 1.442,-;
- draagt Dienst Toeslagen op binnen twee weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een besluit bekend te maken op het bezwaar;
- bepaalt dat Dienst Toeslagen aan opposante een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- bepaalt dat Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan opposante vergoedt;
- veroordeelt Dienst Toeslagen tot betaling van € 1.133,75 aan proceskosten aan opposante.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025.
De rechter is verhinderd de uitspraak te
ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.