ECLI:NL:RBROT:2025:12334

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 25/7062
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)

Deze uitspraak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoekster, een jongere met een zeldzaam aangeboren immuundysregulatiesyndroom, heeft een aanvraag ingediend voor zorg op basis van de Wlz, welke door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond. De voorzieningenrechter legt uit dat de aanvraag voor zorg al meer dan een jaar geleden is gedaan en dat verzoekster eerst andere zorgmogelijkheden, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Zorgverzekeringswet (Zvw), moet verkennen voordat een spoedeisend belang kan worden aangenomen. De voorzieningenrechter concludeert dat het CIZ niet evident onrechtmatig heeft gehandeld door de aanvraag af te wijzen, omdat er geen blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid is aangetoond. De uitspraak is gedaan op 20 oktober 2025, waarbij de voorzieningenrechter heeft besloten dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/7062

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit Rotterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. O.C. Bozbiyik),
en

Centrum Indicatiestelling Zorg, het CIZ

(gemachtigde: mr. L. Bruijs).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing van de aanvraag van verzoekster voor zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoekster is het met die afwijzing niet eens. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af omdat het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Verzoekster heeft een aanvraag ingediend voor zorg op basis van de Wlz. Het CIZ heeft deze aanvraag met een besluit van 16 december 2024 afgewezen. Met een besluit van 8 september 2025 op het bezwaar van verzoekster (het bestreden besluit) is het CIZ bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
Het CIZ heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. R. Moghni als waarnemer van de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van het CIZ en mr. J.E. Koedood namens het CIZ.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De besluitvorming en de achtergronden daarvan
3. Verzoekster (geboren in 1998) is bekend met het zeldzame aangeboren immuundysregulatiesyndroom op basis van een ARPC1B genmutatie. Dit syndroom veroorzaakt onder meer recidiverende luchtweginfecties, gewrichtsontstekingen, middenoorproblemen, huidinfecties, eczeem, vasculitis en een ernstige koemelkeiwitallergie. Op 16 september 2024 is een aanvraag gedaan voor zorg op grond van de Wlz. Op 21 oktober 2024 is verzoekster thuis bezocht door een onderzoeker van het CIZ. De medisch adviseur van het CIZ heeft op 16 december 2024 een medisch advies opgesteld. Het CIZ heeft vervolgens de aanvraag van verzoekster met het primaire besluit van 16 december 2024 afgewezen.
4. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase heeft een dossieronderzoek plaatsgevonden, waarna een conceptbeslissing op bezwaar naar zowel verzoekster als het Zorginstituut Nederland is verzonden. Op 28 juli 2024 heeft het Zorginstituut Nederland een advies uitgebracht over de conceptbeslissing. Volgens het Zorginstituut Nederland is een medische noodzaak voor 24 uur zorg in de nabijheid op basis van de stukken niet te onderbouwen. Het Zorginstituut heeft wel geadviseerd de motivering van het voorgenomen besluit te heroverwegen en hierbij een medisch adviseur te betrekken. Hierop is op 15 augustus 2025 een nieuw medisch advies uitgebracht.
5. Het CIZ heeft vervolgens met het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag voor zorg op basis van de Wlz in stand gelaten. Het CIZ heeft hieraan ten grondslag gelegd dat bij verzoekster weliswaar de grondslag ‘somatiek’ kan worden vastgesteld op basis waarvan zij toegang kan hebben tot de Wlz, maar dat in de situatie van verzoekster geen sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. [1] Daarom is niet voldaan aan de toegangscriteria van de Wlz. Het CIZ heeft verzoekster geadviseerd om zich voor zorg en ondersteuning tot de gemeente (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, Wmo 2015) of de zorgverzekeraar (Zorgverzekeringswet, Zvw) te wenden.
Waar gaat deze zaak om?
6. Verzoekster kan zich niet vinden in het bestreden besluit. Bij verzoekster is namelijk ook sprake van een verstandelijke beperking. Ook is verzoekster blijvend zorgbehoevend. Zij ligt regelmatig in het ziekenhuis vanwege haar medische klachten. Er is geen sprake van verbetering of herstel. Verzoekster heeft 24 uur per dag zorg nodig. Verzoekster wenst met het verzoek om voorlopige voorziening te bereiken dat haar gedurende de beroepsfase zorg op grond van de Wlz wordt toegekend.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
7. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor niet kan worden gewacht op de beslissing op het bezwaar of het beroep. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang is, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang ontbreekt. Niet duidelijk is geworden waarom nu met spoed zorg op grond van de Wlz noodzakelijk is. Verzoekster heeft aangevoerd dat haar moeder door de zorg voor haar overbelast is, maar deze enkele stelling is onvoldoende om een spoedeisend belang aan te nemen. De voorzieningenrechter neemt daarbij mee dat de aanvraag dateert van ruim een jaar geleden. Daarnaast mag van verzoekster worden verwacht dat zij eerst probeert zorg te krijgen op grond van de Wmo 2015 en de Zvw. Op de zitting is gebleken dat recent een aanvraag voor zorg vanuit de Wmo 2015 is gedaan, maar dat daarop nog geen besluit is genomen. Verzoekster heeft nog geen aanvraag voor zorg vanuit de Zvw gedaan. Op dit moment kan er niet van worden uitgegaan dat zorg op basis van de Wmo 2015 of de Zvw voor verzoekster niet toereikend is.
Is het besluit evident onrechtmatig?
9. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat het spoedeisend belang ontbreekt, kan de door haar gevraagde voorziening alleen worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek duidelijk is dat het besluit niet juist is. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat zich deze situatie hier voordoet. Met name is niet gebleken dat het CIZ evident ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het CIZ vooralsnog geen zorg op basis van de Wlz aan verzoekster hoeft te verstrekken. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Wlz.