ECLI:NL:RBROT:2025:12331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 25/7251
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergunning voor automotive bedrijf in Rotterdam wegens overlast en leefbaarheid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, een ondernemer van een automotive bedrijf, had een vergunning aangevraagd op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Rotterdam 2012. De burgemeester van Rotterdam had deze aanvraag op 19 augustus 2025 afgewezen, met als redenen het voorkomen van overlast en het waarborgen van de leefbaarheid in het gebied. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester terecht de vergunning heeft geweigerd, gezien de negatieve invloed van het bedrijf op de omgeving en de herhaalde overtredingen van de verplichtingen omtrent het bijhouden van het Digitaal Opkopers Register (DOR). Verzoeker had eerder bestuurlijke maatregelen opgelegd gekregen en de burgemeester had voldoende redenen om de vergunning te weigeren. De voorzieningenrechter benadrukt dat de afwijzing van de vergunning in stand blijft, en dat verzoeker zijn bedrijfsactiviteiten uiterlijk op 1 oktober 2025 moet staken. De uitspraak bevestigt de noodzaak van vergunningen in het belang van openbare orde en leefbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/7251

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] - [bedrijf 1], uit Rotterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. E. van Brandwijk),
en

de burgemeester van Rotterdam, de burgemeester

(gemachtigde: mr. A. Wintjes).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing van de aanvraag voor een vergunning voor het bedrijf van verzoeker. Verzoeker is het hier niet mee eens. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. De burgemeester heeft de vergunning mogen afwijzen in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten, en in verband met een negatieve beïnvloeding van de leefbaarheid in het gebeid. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.
2.1.
Verzoeker heeft een aanvraag ingediend voor een vergunning op grond van artikel 2:36 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV) voor zijn bedrijf. De burgemeester heeft deze aanvraag met het besluit van 19 augustus 2025 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
De burgemeester heeft nadere stukken en een verweerschrift ingediend.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van de burgemeester, mr. Y.S. Man en [naam] namens de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
3. Met het aanwijzingsbesluit “automotive Spaanse Polder en Bedrijventerrein Noord-West” van 3 juli 2023 (het aanwijzingsbesluit) heeft de burgemeester bepaald dat automotive bedrijven in het gebied waar het bedrijf van verzoeker zich bevindt per 1 mei 2024 vergunningplichtig zijn. Op 6 juni 2024 heeft verzoeker een aanvraag op grond van artikel 2:36 van de APV ingediend voor een vergunning om zijn automotive bedrijf aan de [adres 1] te kunnen exploiteren. Met het besluit van 19 augustus 2025 is de door verzoeker aangevraagde vergunning afgewezen op grond van artikel 2:36, vierde lid, onder a en b in combinatie met artikel 1:8 van de APV. In het belang van het voorkomen of beperken van overlast dan wel strafbare feiten moet verzoekers aanvraag namelijk afgewezen worden. Ook is de burgemeester van mening dat het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig beïnvloedt of dreigt te beïnvloeden. Het bedrijf van verzoeker heeft namelijk meermaals het Digitaal Opkopers Register (het DOR) niet (voldoende) bijgehouden, ook niet na diverse bestuurlijke maatregelen die eerder aan het bedrijf zijn opgelegd. Daarnaast heeft verzoeker auto’s/autowrakken die aan het bedrijf, en aan het bedrijf [bedrijf 2], toebehoren langdurig op de openbare weg gestald, wat voor overlast in de omgeving zorgde. De burgemeester heeft verder bepaald dat verzoeker zijn bedrijfsmatige activiteiten uiterlijk op 1 oktober 2025 moet staken.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. Verzoeker is het er niet mee eens dat de vergunning is afgewezen en dat hij zijn bedrijfsmatige activiteiten dient te staken. Hij wenst met het verzoek om voorlopige voorziening te bereiken dat de burgemeester niet handhavend zal optreden tot zes weken na het besluit op bezwaar. De burgemeester heeft toegezegd tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter niet handhavend op te treden.
Standpunt verzoeker
5. Verzoeker voert allereerst aan dat het aanwijzingsbesluit van 3 juli 2023 onvoldoende is gemotiveerd. De vergunningplicht is niet noodzakelijk, evenwichtig of evenredig. Verzoeker erkent dat hij het DOR niet altijd heeft bijgehouden, maar dat er nooit sprake is geweest van gestolen goederen. De vergunningaanvraag ziet alleen maar op [bedrijf 1]. De burgemeester heeft daarbij onvoldoende aangetoond dat de aangetroffen auto’s in de openbare ruimte aan verzoeker en zijn bedrijf kunnen worden toegeschreven. Uit de constateringen blijkt verder onvoldoende dat sprake is van een vrees voor verstoring van de openbare orde en de veiligheid. De kans op herhaling van de constateringen is klein. De overtredingen van [bedrijf 2] zijn ten onrechte in de besluitvorming meegenomen. Het inmiddels opgeheven [bedrijf 2] deed namelijk in- en verkoop, en het bedrijf van verzoeker doet APK, reparatie en onderhoud. Ook is ten onrechte een overtreding van de Wet milieubeheer uit 2020 meegenomen in de besluitvorming. De belangenafweging is onvolledig. Er is geen koppeling gemaakt met de gestelde overlast en de vrees voor de openbare orde. Verzoeker is volledig afhankelijk van de inkomsten uit zijn bedrijf. Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat de begunstigingstermijn onredelijk is. De burgemeester heeft geen onderzoek gedaan naar welke termijn voor verzoeker reëel zou zijn om zijn bedrijfsactiviteiten bijvoorbeeld te verplaatsen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopige karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
7. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
8. De voorzieningenrechter ziet voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Doordat de burgemeester de vergunning heeft afgewezen, zal verzoeker zijn bedrijfsmatige activiteiten op zijn huidige adres na de begunstigingstermijn moeten staken, wat grote financiële gevolgen kan hebben.
Wat zijn de toepasselijke regels?
9. De toepasselijke regelgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak.
10. Op basis van het aanwijzingsbesluit geldt voor het tegen betaling verrichten van reparaties, verbeteringen of andere handelingen aan auto’s een gefaseerde vergunningplicht. In het geval van verzoeker is hij per 1 mei 2024 verplicht een vergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf. De burgemeester kan op grond van artikel 2:36, vierde lid, onder a en b, van de APV een vergunning weigeren in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten, of indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed.
Wat vindt de voorzieningenrechter inhoudelijk van de zaak?
11. Verzoeker heeft op de zitting de gronden die betrekking hebben op het aanwijzingsbesluit van 3 juli 2023 ingetrokken. De voorzieningenrechter zal die grond daarom niet bespreken.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de vergunningaanvraag van verzoeker mocht afwijzen. Aan de weigeringsgronden uit artikel 2:36, vierde lid, onder a en b, van de APV is namelijk voldaan. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
12.1.
Verzoeker heeft de aanvraag, zoals blijkt uit het aanvraagformulier, ingediend voor het bedrijf [bedrijf 1] gevestigd aan de [adres 1].
12.2.
Uit het dossier blijkt dat verzoeker meermaals door de burgemeester is gewezen op zijn verplichting om het DOR bij te houden. [1] De burgemeester heeft op 15 januari 2021 het bedrijf van verzoeker voor de duur van twee weken gesloten en op 7 oktober 2024 en 27 mei 2025 een bestuurlijke waarschuwing opgelegd in verband met het niet naleven van de verplichting tot het bijhouden van het DOR. Verzoeker erkent dat hij het DOR niet altijd juist of volledig heeft bijgehouden, maar dat er nooit sprake is geweest van gestolen goederen. Op dit moment houdt hij de DOR wel bij. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgmeester de sluiting van het pand en de bestuurlijke waarschuwingen bij de besluitvorming mogen betrekken. Gelet op artikel 2:67 van de APV is verzoeker verplicht het DOR bij te houden. Het doel van het DOR is juist om diefstal en heling te bestrijden. Door niet alle goederen te registeren kan niet aan dit doel worden voldaan. Verzoeker is meerdere malen gewaarschuwd, ook begin dit jaar nog, om zich aan deze verplichting te houden.
12.3.
Daarnaast zijn er meerdere rapportages opgemaakt door onder andere toezichthouders en de wijkagent in verband met de overlast die wordt ervaren van de in de openbare ruimte geparkeerde auto’s. [2] In een aantal van deze rapportages worden de aangetroffen auto’s in verband gebracht met [bedrijf 2] en [bedrijf 1]. De wijkagent schrijft in zijn mutatierapport van 25 maart 2025 bijvoorbeeld dat hij de afgelopen jaren meerdere klachten van ondernemers rondom de [adres 1] heeft ontvangen over de in de openbare ruimte geparkeerde auto’s die op de bedrijfsvoorraad van de twee bedrijven staan. De wijkagent somt vervolgens een aantal auto’s uit de bedrijfsvoorraad van een van de bedrijven op die op 18 maart 2025 binnen een straal van 50 tot 100 meter van de betrokken bedrijven stonden. Hoewel niet in alle rapportages van de toezichthouders het verband tussen de aangetroffen auto’s en de twee bedrijven concreet wordt gemaakt, gebeurt dit in een aantal rapportages wel. De voorzieningenrechter ziet daarom voldoende verband tussen de bedrijven en de aangetroffen auto’s. Verzoeker kan daarbij niet gevolgd worden in zijn standpunt dat de gemeente hem onvoldoende heeft aangesproken op de geparkeerde auto’s. Uit het dossier blijkt namelijk dat verzoeker in ieder geval in persoon is aangesproken door de toezichthouder over de ervaren overlast.
12.4.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om te oordelen dat de constateringen ten aanzien van [bedrijf 2] niet meegenomen mochten worden gelet op de omstandigheid dat het bedrijf inmiddels is opgeheven. [bedrijf 2] was gevestigd op het adres [adres 2]. In het dossier zitten huurovereenkomsten waarbij verzoeker, handelend onder de naam [bedrijf 1], zowel [adres 2] als [adres 3] sinds 2016 en 2020 huurt. Verzoeker heeft de vergunning bovendien aangevraagd voor beide adressen. Daar komt bij dat verzoeker vennoot was van [bedrijf 2], dat hij samen met zijn broer runde. Gelet op deze verwevenheid tussen de twee bedrijven en de betrokkenheid van verzoeker bij deze twee bedrijven, mocht de burgemeester de constateringen ten aanzien van [bedrijf 2] meewegen bij de vergunningaanvraag van verzoeker. Dat de bedrijven zich zouden richtten op verschillende werkzaamheden maakt dit niet anders, aangezien alsnog auto’s van de bedrijfsvoorraad van [bedrijf 2] zijn aangetroffen in de openbare ruimte.
12.5.
Gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester heeft kunnen bepalen dat de vergunning in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten, en in verband met een negatieve beïnvloeding van de leefbaarheid in het gebied, moet worden afgewezen. Dat verzoeker niet direct in verband wordt gebracht met criminele activiteiten die aan de vergunningplicht ten grondslag liggen, maakt dat niet anders. De burgemeester kan een vergunning namelijk afwijzen op grond van de in de APV opgenomen grondslagen, in dit geval artikel 2:36, vierde lid, onder a en b, van de APV.
12.6.
Ook het standpunt van verzoeker dat stukken omtrent de overtreding van verzoeker van Wet milieubeheer niet in het dossier zijn gevoegd maken het bovenstaande niet anders. Hoewel deze stukken inderdaad in het dossier ontbreken, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het niet naleven van de verplichting van het bijhouden van het DOR en de geconstateerde overlast van de geparkeerde auto’s voldoende is om aan (een van de) weigeringsgronden ten grondslag te leggen.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de belangen van verzoeker, in het licht van wat hij daarover in de zienswijze heeft aangevoerd, voldoende heeft meegewogen bij de afwijzing van de aanvraag. Hoewel de belangenafweging in het bestreden besluit summier is, heeft de burgemeester haar motivering op de zitting aangevuld. De burgemeester kan in de bezwaarfase ook de belangenafweging verder aanvullen. Bovendien is ter zitting besproken dat verzoeker een plan kan maken voor zijn toekomstige bedrijfsvoering. Hiermee zou verzoeker kunnen onderbouwen hoe hij zich in de toekomst wel aan de voor hem geldende regels zou kunnen houden. Het staat verzoeker vrij in de bezwaarfase een dergelijk plan bij de burgemeester in te leveren. De voorzieningenrechter ziet daarbij gelet op wat is aangevoerd geen reden om de belangenafweging op dit moment anders uit te laten vallen.
14. In het bestreden besluit van 19 augustus 2025 heeft de burgemeester aan verzoeker een begunstigingstermijn van zes weken gegeven, tot 1 oktober 2025. Hieraan voorafgaand heeft de burgemeester op 26 juni 2025 een voornemen tot weigering van de vergunningaanvraag bekendgemaakt. Verzoeker heeft daarop op 7 juni 2025 gereageerd met een zienswijze. De voorzieningenrechter overweegt dat het verzoeker dus sinds het voornemen bekend was dat de burgemeester voornemens was zijn aanvraag af te wijzen. Daarbij komt dat verzoeker meermaals bestuurlijke maatregelen opgelegd heeft gekregen, waardoor het hem ook bekend moet zijn geweest dat hij zich al langer niet altijd aan alle regels houdt. In het licht van deze gang van zaken vindt de voorzieningenrechter de begunstigingtermijn van zes weken uit het bestreden besluit niet een te korte termijn.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de afwijzing van de vergunningaanvraag door de burgemeester vooralsnog in stand blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke regelgeving

Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
1. De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd:
a. in het belang van de openbare orde;
b. in het belang van de openbare veiligheid;
c. in het belang van de volksgezondheid;
d. in het belang van de bescherming van het milieu;
e. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.
2. Het bevoegde bestuursorgaan of het bevoegd gezag kan, onverminderd het elders in deze verordening bepaalde, een vergunning of ontheffing weigeren, indien de aanvrager voorschriften, verbonden aan een eerdere vergunning of ontheffing voor een soortgelijke activiteit of beperkingen waaronder zo’n vergunning of ontheffing is verleend, niet heeft nageleefd en het vermoeden gerechtvaardigd is dat indien de gevraagde vergunning of ontheffing wordt verleend, hij ook daaraan verbonden voorschriften of beperkingen waaronder zij zou worden verleend, niet zal naleven.
3. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
Artikel 2:36 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
[…]
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:
a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;
b. indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;
[…]
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:
a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;
c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;
d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en
e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
2. De burgemeester kan voor daarbij aangegeven categorieën van goederen vrijstelling verlenen van de in het eerste lid gestelde verplichting.
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden binnen een door het college aangewezen gebied of periode:
a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen, of
b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
[…]

Voetnoten

1.Het bijhouden van het DOR is verplicht op basis van artikel 2:67 van de APV en het onvoldoende bijhouden is strafbaar op basis van artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht.
2.Zie artikel 5:2 van de APV voor nadere regels over het parkeren van voertuigen van een bedrijf op de weg.