ECLI:NL:RBROT:2025:1232
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening kinderbijslag na afwijzing door SVB
In deze zaak heeft verzoekster, een moeder uit Rotterdam, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening met betrekking tot de uitbetaling van kinderbijslag voor haar dochter. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) had eerder haar aanvraag om kinderbijslag afgewezen, met als reden dat de ex-partner van verzoekster, die als enige het gezag over de dochter heeft, de kinderbijslag ontvangt. Verzoekster stelt dat haar dochter bij haar woont en dat zij recht heeft op de kinderbijslag. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 januari 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van verzoekster als die van de SVB aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de dochter daadwerkelijk bij verzoekster verblijft en dat verzoekster recht heeft op de kinderbijslag. De ex-partner heeft verklaard dat de dochter met haar toestemming op zijn adres is ingeschreven en dat zij afwisselend bij beide ouders verblijft. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in financiële problemen verkeert door het niet ontvangen van de kinderbijslag. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.