ECLI:NL:RBROT:2025:1232

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
25/269
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening kinderbijslag na afwijzing door SVB

In deze zaak heeft verzoekster, een moeder uit Rotterdam, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening met betrekking tot de uitbetaling van kinderbijslag voor haar dochter. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) had eerder haar aanvraag om kinderbijslag afgewezen, met als reden dat de ex-partner van verzoekster, die als enige het gezag over de dochter heeft, de kinderbijslag ontvangt. Verzoekster stelt dat haar dochter bij haar woont en dat zij recht heeft op de kinderbijslag. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 januari 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van verzoekster als die van de SVB aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de dochter daadwerkelijk bij verzoekster verblijft en dat verzoekster recht heeft op de kinderbijslag. De ex-partner heeft verklaard dat de dochter met haar toestemming op zijn adres is ingeschreven en dat zij afwisselend bij beide ouders verblijft. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in financiële problemen verkeert door het niet ontvangen van de kinderbijslag. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/269

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit Rotterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. B. Özates),
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB

(gemachtigde: mr. P. Stahl).

Inleiding

1. Met het besluit van 26 april 2024 heeft de SVB verzoeksters aanvraag om kinderbijslag afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 december 2024 op het bezwaar van verzoekster is de SVB bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de SVB.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
3. Verzoekster heeft een dochter ( [naam dochter] ) met haar ex-partner. De ex-partner heeft sinds 2019 als enige het gezag over [naam dochter] . Hij ontvangt ook de kinderbijslag voor haar. Verzoekster stelt dat [naam dochter] op een gegeven moment bij haar is gaan wonen. Verzoekster heeft daarom op 2 november 2022 aan het SVB gevraagd of de kinderbijslag voortaan aan haar kan worden uitbetaald. [naam dochter] staat sinds 12 oktober 2023 ingeschreven op het adres van verzoekster. Op 18 december 2023 dient verzoekster bij de SVB een daadwerkelijke aanvraag voor kinderbijslag in.
4. De SVB heeft de aanvraag in april 2024 afgewezen. Volgens de SVB wordt vastgehouden aan de uitspraak van de rechtbank in 2019 over het gezag, zodat de ex-partner het recht op kinderbijslag blijft behouden.
5. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen die afwijzing en heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen (ROT 24/6509). Tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter in juli 2024 heeft de SVB toegezegd dat de uitbetaling van de kinderbijslag aan de ex-partner voorlopig zal worden geschorst. Ook heeft de SVB toegezegd dat tijdens de bezwaarprocedure zal worden onderzocht of [naam dochter] deel uitmaakt van het huishouden van verzoekster. Verzoekster heeft vervolgens het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.
Waar gaat het in deze zaak om?
6. De SVB heeft het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat de kinderbijslag aan haar wordt uitbetaald en dat de betalingen aan de ex-partner worden opgeschort.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waarom beslist de voorzieningenrechter niet op het beroep?
8. De voorzieningenrechter heeft de mogelijkheid om ook onmiddellijk uitspraak te doen in de beroepszaak. De SVB heeft het procesdossier de avond voor de zitting ingestuurd en een rapportage over de vader van [naam dochter] pas tijdens de zitting overgelegd. Ook verzoekster heeft tijdens de zitting nog nieuwe stukken ingebracht, namelijk een kaartje met de locaties van de woningen van verzoekster en haar ex-partner in relatie tot de opstapplaats van het openbaar vervoer (ov) als [naam dochter] naar school gaat. De voorzieningenrechter heeft al deze stukken wel betrokken bij haar beoordeling, maar vanwege de korte voorbereidingstijd kan niet worden uitgesloten dat een diepere bestudering van de stukken nog nieuwe vragen zal oproepen. Daar komt bij dat verzoekster pas tijdens de zitting (een deel van) haar beroepsgronden tegen het bestreden besluit naar voren heeft gebracht. Daarnaast is tijdens de zitting de vraag opgekomen of de vader van [naam dochter] (die inmiddels weer de kinderbijslag ontvangt) als belanghebbende bij deze procedure moet worden betrokken. Gelet op de aard van een verzoek om een voorlopige voorziening ligt aanhouding of heropening van de zaak niet voor de hand. De voorzieningenrechter ziet daarom af van haar bevoegdheid om ook in de beroepszaak uitspraak te doen.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
9. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter moet eerst bepalen of er voldoende spoedeisend belang is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
10. Verzoekster voert aan dat de zaak spoedeisend is, omdat de kinderbijslag al langere tijd niet ten goede komt van [naam dochter] . Volgens verzoekster heeft haar ex-partner een bijstandsuitkering en gebruikt hij de kinderbijslag om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Bij zijn rapportage zitten echter bonnetjes van uitgaven die ten behoeve van [naam dochter] zouden zijn gedaan. Verzoekster heeft ook bonnetjes overgelegd van betalingen die zij voor [naam dochter] zou hebben gedaan. Verzoekster heeft niet gesteld en ook niet onderbouwd dat zij door deze uitgaven zelf in de financiële problemen komt. Verzoekster heeft wel een bijstandsuitkering en de voorzieningenrechter begrijpt dat zij de kinderbijslag wil ontvangen, zodat zij de kosten van de opvoeding (deels) daaruit kan voldoen. De voorzieningenrechter geeft verzoekster – ondanks het ontbreken van een goede onderbouwing – het voordeel van de twijfel en zal het verzoek inhoudelijk beoordelen.
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af?
11. De voorzieningenrechter overweegt dat een voorlopige voorziening vooral is gericht op de situatie in de nabije toekomst, zodat het in beginsel niet voor de hand ligt om een periode uit het verleden te beoordelen. Daarbij komt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de financiële problemen is gekomen omdat zij in een bepaalde periode in het verleden geen kinderbijslag heeft ontvangen.
De rechtbank heeft het verzoek ontvangen op 9 januari 2025. [naam dochter] is inmiddels 18 jaar en de laatste betaling van de kinderbijslag zal plaatsvinden op 1 april 2025. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of verzoekster over het eerste kwartaal van 2025 in aanmerking komt voor kinderbijslag voor [naam dochter] .
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster en haar ex-partner lijnrecht tegenover elkaar staan. Verzoekster zegt dat [naam dochter] bij haar woont en de ex-partner zegt dat [naam dochter] bij hem woont.
13. De ex-partner heeft als enige het gezag over [naam dochter] . [naam dochter] heeft in de periode van 12 oktober 2023 tot 22 juli 2024 ingeschreven gestaan op het adres van verzoekster. Dit lijkt te zijn gebeurd met toestemming van [naam dochter] zelf, omdat de adreswijziging op 12 oktober 2023 is gebaseerd op de aangifte van de ingeschrevene. De ex-partner heeft verklaard dat hij [naam dochter] met haar toestemming weer heeft ingeschreven op zijn adres. Dit lijkt te kloppen, omdat de adreswijziging per 22 juli 2024 óók is gebaseerd op de aangifte van de ingeschrevene. De situatie aan het begin van dit jaar was dus dat de vader als enige het gezag had, dat [naam dochter] ingeschreven stond op zijn adres en dat zij hiervoor zelf toestemming heeft gegeven. Daarnaast heeft [naam dochter] zelf verklaard dat zij soms bij haar vader verblijft en soms bij haar moeder, en dat zij niets wil veranderen aan die situatie. Volgens verzoekster zit [naam dochter] klem tussen beide ouders en heeft zij een bepaalde loyaliteit richting haar vader. De voorzieningenrechter overweegt dat [naam dochter] op het moment van het afleggen van die verklaring 17 jaar was en dat niet is gebleken dat deze verklaring onder druk van haar vader is afgelegd. Verzoekster zal daarom met bewijsstukken moeten komen om aannemelijk te maken dat de feitelijke situatie anders is.
Verzoekster heeft een uitdraai overgelegd van transacties van een ov-chipkaart die van [naam dochter] zou zijn. Volgens verzoekster blijkt hieruit dat [naam dochter] vanuit verzoeksters woning van en naar school reist. Voor zover deze ov-chipkaart inderdaad door [naam dochter] wordt gebruikt, stelt de voorzieningenrechter vast dat de reisbewegingen betrekking hebben op de periode van 1 oktober 2023 tot 9 oktober 2024. De voorzieningenrechter beschikt dus niet over ov-informatie uit het eerste kwartaal van 2025.
14. Voor de voorzieningenrechter staat daarom onvoldoende vast dat [naam dochter] vanaf begin dit jaar bij verzoekster verblijft en dat verzoekster recht heeft op kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2025.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de SVB de kinderbijslag vooralsnog niet aan verzoekster hoeft uit te betalen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.