ECLI:NL:RBROT:2025:12308

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
11115479 CV EXPL 24-13443
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en schadevergoeding in huurgeschil over opslagtanks

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, zijn meerdere partijen betrokken bij een geschil over de huur van opslagtanks voor vloeistoffen. De hoofdzaak betreft Rain for Rent International B.V. (RFRI) die schadevergoeding eist van All Liquids Piping B.V. (ALP) wegens schade aan de gehuurde opslagtanks. RFRI vordert een verklaring voor recht dat ALP toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en eist een schadevergoeding van € 353.371,44, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. ALP heeft de tanks onderverhuurd aan Conservator Scheeps- en Industrieel Onderhoud B.V. (Conservator), die op zijn beurt de tanks weer onderverhuurde aan AEB Exploitatie B.V. (AEB). De kantonrechter heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat ALP aansprakelijk is voor de schade aan RFRI, en dat Conservator aansprakelijk is jegens ALP, terwijl AEB aansprakelijk is jegens Conservator. In de einduitspraak heeft de kantonrechter de vorderingen van RFRI toegewezen, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van winstderving, omdat niet is komen vast te staan dat RFRI winst is misgelopen. De kantonrechter heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 65.588,17, inclusief herstelkosten en vervangingskosten van de opslagtanks. De proceskosten zijn toegewezen aan de partijen die in het ongelijk zijn gesteld. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummers: 11115479 CV EXPL 24-13443 (hoofdzaak)
11119323 CV EXPL 24-13330 (vrijwaringszaak)
11399706 CV EXPL 24-28180 (ondervrijwaringszaak)
datum uitspraak: 26 september 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de hoofdzaak van:
Rain for Rent International B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigden: mr. P.J.S. de Jong-van den Bogaard en mr. A.B.B. Wilmink,
tegen
All Liquids Piping B.V.,
vestigingsplaats: Papendrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.J.M. Boomaars,
en de vrijwaringszaak van:
All Liquids Piping B.V.,
vestigingsplaats: Papendrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.J.M. Boomaars,
tegen
Conservator Scheeps- en Industrieel Onderhoud B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigden: mr. M.H. Gardien en mr. J.P. Schoenmaker,
en de ondervrijwaringszaak van:
Conservator Scheeps- en Industrieel Onderhoud B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigden: mr. M.H. Gardien en mr. J.P. Schoenmaker,
tegen
AEB Exploitatie B.V.,
vestigingsplaats: Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigden: mr. J. Bedaux en mr. J.C.M. Duijm.
De partijen worden hierna ‘RFRI’, ‘ALP’, ‘Conservator’ en ‘AEB’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier in de hoofdzaak bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 30 mei 2025 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte uitlaten na mondelinge behandeling tevens akte houdende overlegging nadere producties van RFRI;
  • de antwoordakte van ALP.
1.2.
Het dossier in de vrijwaringszaak bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 30 mei 2025 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte uitlaten na mondelinge behandeling tevens akte houdende overlegging nadere producties van RFRI;
  • de antwoordakte van ALP;
  • de akte van Conservator.
1.3.
Het dossier in de ondervrijwaringszaak bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 30 mei 2025 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte uitlaten na mondelinge behandeling tevens akte houdende overlegging nadere producties van RFRI;
  • de akte van Conservator;
  • de akte houdende uitlating van AEB.

2.De verdere beoordeling

Waar gaan deze zaken over?
2.1.
Deze zaken gaan allemaal over vijf (opslag)tanks, bestemd voor de opslag van vloeistoffen, met een inhoud van 70 m³. Deze tanks zijn (met andere tanks) door RFRI verhuurd aan ALP. ALP heeft de tanks onderverhuurd aan Conservator en Conservator heeft de tanks op haar beurt weer onderverhuurd aan AEB. Aan vijf tanks is volgens RFRI schade geconstateerd. Zij vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad van ALP en vergoeding van de schade, die door haar wordt begroot op € 353.371,44, te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten. ALP vordert op haar beurt in de vrijwaringszaak een verklaring voor recht dat Conservator jegens haar aansprakelijk is en dat Conservator wordt veroordeeld tot alles waartoe ALP in de hoofdzaak jegens RFRI wordt veroordeeld. Tot slot vordert Conservator in de ondervrijwaringszaak een verklaring voor recht dat AEB aansprakelijk is voor alles waartoe Conservator in de vrijwaringszaak wordt veroordeeld en een veroordeling van AEB tot betaling van alles waartoe Conservator wordt veroordeeld.
2.2.
In het tussenvonnis van 30 mei 2025 heeft de kantonrechter geoordeeld dat ALP aansprakelijk is jegens RFRI, dat Conservator aansprakelijk is jegens ALP en dat AEB aansprakelijk is jegens Conservator. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis al een aantal schadeposten toewijsbaar geacht. RFRI moest zich bij akte uitlaten over – kort gezegd – de restwaarde van de opslagtanks die zij heeft moeten vervangen en de winstderving die zij vergoed wil zien. ALP, Conservator en AEB zijn elk in de gelegenheid gesteld om op die akte te reageren.
Korte samenvatting van de einduitspraak in de hoofdzaak
2.3.
De gevraagde verklaringen voor recht worden toegewezen.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 30 mei 2025 al geoordeeld dat ALP de volgende schadeposten aan RFRI moet vergoeden:
€ 21.578,67 (exclusief btw) aan herstelkosten;
€ 8.734,80 aan overige kosten.
Op het totale schadebedrag zal € 9.240,- in mindering worden gebracht; dit is de opbrengst van het metaal van de vervangen opslagtanks.
2.4.
De kantonrechter wijst als vergoeding voor de vervangen opslagtanks een bedrag van € 44.514,70 toe. De kantonrechter wijst geen vergoeding voor winstderving toe, omdat niet is komen vast te staan dat sprake is van misgelopen winst. Deze twee beslissingen worden hieronder nader toegelicht.
Restwaarde opslagtanks
2.5.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 30 mei 2025 onder 2.27. overwogen dat zij uitgaat van een nieuwprijs van € 98.925,- per opslagtank. Zij gaat uit van de volgende gebruiksjaren van de opslagtanks:
  • 285340: 7 à 8 jaar oud;
  • 285958: 7 à 8 jaar oud;
  • 204015: 4 à 5 jaar oud.
2.6.
RFRI heeft in haar akte toegelicht dat deze tanks zijn afgeschreven volgens de zogenoemde ‘dubbele degressieve afschrijvingsmethode’ over een periode van acht jaar. Daarbij heeft zij ook opgemerkt dat zij vindt dat een lineaire afschrijving over een periode van tien jaar nauwkeuriger en passender zal zijn. De kantonrechter gaat uit van de daadwerkelijk gehanteerde afschrijvingsmethode en -duur. Dat die methode is toegepast, blijkt immers uit de overgelegde stukken. Niet valt in te zien waarom een langere afschrijvingsduur en andere methode juister zouden zijn, maar desondanks door RFRI niet zijn toegepast. De kantonrechter gaat daarom aan die suggestie voorbij.
2.7.
De kantonrechter gaat uit van de door RFRI in haar akte opgenomen tabellen voor de afschrijving. Zij komt op een restwaarde van de drie opslagtanks van € 44.514,70. Hoewel opslagtank 204015 inderdaad in 2018 is geproduceerd, is niet komen vast te staan dat voor deze tank ook in 2018 al een afschrijving had moeten plaatsvinden; de aanschafdatum van de tank is niet bekend. ALP en AEB hebben hun stelling dat over (heel) 2018 al een afschrijving had moeten plaatsvinden en dat daarom moet worden uitgegaan van de restwaarde van het jaar 2023 in plaats van 2022, onvoldoende onderbouwd.
2.8.
Gelet op het voorgaande begroot de kantonrechter de restwaarde van de opslagtanks op een bedrag van € 44.514,70.
Geen winstderving
2.9.
De kantonrechter oordeelt dat niet is komen vast te staan dat RFRI winst is misgelopen doordat zij de drie tanks die vervangen moesten worden tijdelijk niet heeft kunnen verhuren. Daarom wordt de vordering tot vergoeding van winstderving afgewezen.
2.10.
RFRI heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij een winstmarge van 32% hanteert, volstaan met het overleggen van een verklaring van [naam] van Fintis B.V. die luidt: “
Operational Net Income before Depreciation: 35.3% of Revenue”. Een cijfermatige onderbouwing van dit percentage ontbreekt, terwijl dit wel op de weg van RFRI had gelegen. ALP en AEB hebben er daarnaast op gewezen dat uit de door RFRI overgelegde bezettingscijfers volgt dat nooit sprake is geweest van een 100% verhuur van de tanks die RFRI in haar bezit heeft. ALP en AEB hebben erop gewezen dat dit betekent dat RFRI, ook na het uit de roulatie nemen van de beschadigde opslagtanks, steeds volledig aan de vraag van haar afnemers heeft kunnen voldoen. De kantonrechter stelt op grond van het door RFRI overgelegde overzicht vast dat de hoogste bezettingsgraad in Nederland in 2022 88,56% was. Uit niets blijkt dat RFRI zich jegens een of meer afnemers had verbonden om juist (een van) deze drie specifieke opslagtanks ter beschikking te stellen. Dit betekent dat niet is gebleken dat RFRI juist deze drie opslagtanks voor 50% van de tijd had kunnen verhuren en dus ook niet dat zij omzet en daarmee winst is misgelopen.
2.11.
Omdat het door RFRI gestelde winstpercentage onvoldoende is onderbouwd en niet is gebleken van winstderving, is de vraag wat de gemiddelde huurprijs per dag van de tanks zou zijn geweest, niet (meer) relevant.
Te betalen bedrag
2.12.
Gelet op wat hiervoor (en in het tussenvonnis van 30 mei 2025) is overwogen, wijst de kantonrechter in de hoofdzaak de volgende bedragen toe, die ALP aan RFRI moet vergoeden:
Vervangingskosten (restwaarde)
opslagtanks 285340, 285958 en 204015 € 44.514,70
Herstelkosten opslagtank 285975 € 21.578,67
Overige kosten
€ 8.734,80 +
Subtotaal € 74.828,17
Opbrengst oud metaal
€ 9.240,00 –
Totaal € 65.588,17
ALP moet incassokosten van € 1.430,88 aan RFRI betalen
2.13.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 1.430,88 toegewezen. Aan alle voorwaarden om een vergoeding voor deze kosten te krijgen is voldaan (artikel 6:96 BW). Wel zijn de buitengerechtelijke incassokosten alleen berekend over het bedrag dat is toegewezen.
ALP moet rente aan RFRI betalen
2.14.
De rente wordt toegewezen, omdat RFRI genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en ALP dat niet heeft betwist.
De beslissing in de vrijwaringszaak en de ondervrijwaringszaak
2.15.
In de vrijwaringszaak zal de kantonrechter, zoals gevorderd, Conservator veroordelen om aan ALP te betalen al datgene waartoe ALP in de hoofdzaak jegens RFRI is veroordeeld. In de ondervrijwaringszaak zal de kantonrechter, ook zoals gevorderd, AEB veroordelen om aan Conservator te betalen al datgene waartoe Conservator in de vrijwaringszaak jegens ALP is veroordeeld.
Gedaagde partijen moeten de proceskosten betalen
2.16.
De proceskosten in de hoofdzaak komen voor rekening van ALP, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die ALP aan RFRI moet betalen op € 109,44 aan dagvaardingskosten, € 1.409,- aan griffierecht, € 2.852,50 aan salaris voor de gemachtigde (3,5 punten × € 815,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 4.505,94. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals hierna vermeld.
2.17.
De proceskosten in de vrijwaringszaak komen voor rekening van Conservator, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die Conservator aan ALP moet betalen op € 115,22 aan dagvaardingskosten, € 130,- aan griffierecht, € 2.852,50 aan salaris voor de gemachtigde (3,5 punten × € 815,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 3.232,72. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
2.18.
De proceskosten in de ondervrijwaringszaak komen voor rekening van AEB, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die AEB aan Conservator moet betalen op € 115,12 aan dagvaardingskosten, € 130,- aan griffierecht, € 2.852,50 aan salaris voor de gemachtigde (3,5 punten × € 815,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 3.232,62. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.19.
Dit vonnis wordt (zowel in de hoofdzaak, de vrijwaringszaak als de ondervrijwaringszaak) uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de eisende partijen dat hebben geëist en de gedaagde partijen daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
In de hoofdzaak met nummer 11115479 CV EXPL 24-13443:
3.1.
verklaart voor recht dat ALP jegens RFRI toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst;
3.2.
veroordeelt ALP om aan RFRI te betalen € 65.588,17 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 januari 2022 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt ALP om aan RFRI te betalen € 1.430,88 aan buitengerechtelijke incassokosten met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 16 oktober 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
veroordeelt ALP in de proceskosten, die aan de kant van RFRI worden begroot op € 4.505,94 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
In de vrijwaringszaak met nummer 11119323 CV EXPL 24-13330:
3.7.
verklaart voor recht dat Conservator aansprakelijk is voor al hetgeen waartoe ALP jegens RFRI is veroordeeld in de hoofdzaak;
3.8.
veroordeelt Conservator om aan ALP te betalen al datgene waartoe ALP in de hoofdzaak jegens RFRI is veroordeeld;
3.9.
veroordeelt Conservator in de proceskosten, die aan de kant van ALP worden begroot op € 3.232,72;
3.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
In de ondervrijwaringszaak met nummer 11399706 CV EXPL 24-28180:
3.11.
verklaart voor recht dat AEB aansprakelijk is voor al hetgeen waartoe Conservator jegens ALP is veroordeeld in de vrijwaringszaak;
3.12.
veroordeelt AEB om aan Conservator te betalen al datgene waartoe Conservator in de vrijwaringszaak jegens ALP is veroordeeld;
3.13.
veroordeelt AEB in de proceskosten, die aan de kant van Conservator worden begroot op € 3.232,62;
3.14.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
51909