2.2.Op 10 augustus 2025 is de politie om 3.20 uur afgegaan op een melding over hevige voortdurende geluidsoverlast in de woning van verzoeker. Er was sinds 20 mei 2025 een zogenaamde Afspraak op Locatie op het adres van de woning geregistreerd met de volgende tekst:
Bij meldingen van overlast afkomstig van [adres] goed vastleggen of er overlast is waargenomen. Waar mogelijk doorpakken op bezit lachgas (OW) en verbaliseren voor de overlast.Bij de woning aangekomen is door de politie zware geluidsoverlast geconstateerd voor de deur van de woning, bestaande uit harde muziek en meerdere hardsprekende stemmen. Achter de gesloten voordeur werd ook diverse malen een hard sissend geluid gehoord, mogelijk veroorzaakt door het ontsnappen van lachgas vanuit een cilinder om een ballon te vullen. Na een derde keer hard bonzen op deur door de politie, werd de voordeur van de woning geopend door een man. Deze man bleek verzoeker te zijn. Verzoeker bevestigde dat er lachgas in de woning aanwezig was, maar verklaarde dit niet zelf te gebruiken. Verzoeker gaf geen toestemming om de woning te betreden. Nadat een machtiging tot binnentreden van de hulpofficier van justitie was gekregen, heeft de politie de woning betreden. Bij het betreden van de woning hoorde de politie verzoeker naar iemand in de woonkamer roepen: “doe die lachgas weg, doe die lachgas weg!”. In de woning waren ongeveer tien personen aanwezig. Tijdens de doorzoeking werden in totaal 29 cilinders aangetroffen. Op 10 cilinders was een aanzienlijke ijsvorming zichtbaar, waarvan de politie ambtshalve bekend is dat dit ontstaat wanneer men lachgas uit de cilinders laat lopen. Verzoeker is aangehouden ter zake van een overtreding van de Opiumwet. Bij fouillering werden zes ballonnen aangetroffen in zijn broekzak. Op het politiebureau zijn de in beslag genomen cilinders onderzocht. Er was sprake van vijftien lege cilinders en veertien cilinders met een totaal gewicht van 7850 gram lachgas. Dit blijkt uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 18 september 2025.
Waar gaat het in deze zaak om?
3. De burgemeester heeft op grond van de bestuurlijke rapportage besloten om de woning (met een begunstigingstermijn van zeven dagen) voor de duur van drie maanden te sluiten. Verzoeker is het daar niet mee eens. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij voorlopig in de woning kan blijven wonen. De burgemeester heeft toegezegd dat de woning open blijft tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er een spoedeisend belang?
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6. De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen, dan heeft verzoeker immers gedurende drie maanden geen toegang tot zijn woning.
7. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen drugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
8. De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in Rotterdam tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in beginsel overgaat tot sluiting van een woning.
Is de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
9. De burgemeester is bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in de woning wordt aangetroffen. Verzoeker betwist de bevoegdheid van de burgemeester en stelt zich daarbij primair op het standpunt dat onvoldoende zeker is dat er drugs zijn aangetroffen nu onduidelijk is wat de daadwerkelijke inhoud van de cilinders was. Subsidiair heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een handelshoeveelheid, nu het lachgas voor eigen gebruik van zijn bezoekers was. Het gebruik van lachgas is niet te vergelijken met het gebruik van bijvoorbeeld cannabis of harddrugs. De duur van de high bij lachgas is veel korter. Er waren tien personen aanwezig, die (bijna) allen een lachgasballon consumeerden. Een groep van tien personen nuttigt omgerekend 3,2 kilo lachgas per uur.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op grond van de bestuurlijke rapportage voldoende aannemelijk dat in 14 van de 29 in beslag genomen cilinders lachgas zat, met een totaalgewicht van 7850 gram. De politie heeft bij de instap in de woning tien lachgascilinders met aanzienlijke ijsvorming gezien, waarvan ambtshalve bekend is dat deze ijsvorming ontstaat wanneer men lachgas uit lachgascilinders laat lopen en bij fouillering van verzoeker zijn zes ballonnen in zijn broekzak aangetroffen. Verzoeker heeft bij de voordeur ten overstaan van de politie bevestigd dat er lachgas in de woning aanwezig was. Bij het betreden van de woning hoorde de politie verzoeker naar iemand roepen om het lachgas weg te doen en verzoeker heeft tijdens het verdachtenverhoor verklaard dat in de avond van 9 op 10 augustus 2025 vrienden circa twee tot vier cilinders lachgas hebben meegenomen naar de woning. Op grond van deze bevindingen kan worden geoordeeld dat het hier gaat om lachgas en derhalve om drugs die op lijst II van de Opiumwet staan. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de bestuurlijke rapportage.
11. Voor zover verzoeker stelt dat het lachgas voor eigen gebruik was kan de voorzieningenrechter hem niet volgen. Bij harddrugs en softdrugs is sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 0,5 gram en 5 gram wordt aangetroffen. In de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs (2023R003) van het Openbaar Ministerie wordt 1 lachgas ampul aangemerkt als een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik en volgens de nota van toelichting bij het besluit tot plaatsing van lachgas op lijst II van de Opiumwet is bij particulieren het bezit van meer dan 10 ampullen lachgas van 8 gram, dus in totaal 80 gram, een (sterke) aanwijzing dat het lachgas niet bestemd is voor eigen gebruik en daarmee voor strafbaar handelen op basis van artikel 3 van de Opiumwet. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan te nemen dat, zoals verzoeker stelt, de grens van deze hoeveelheid te ver van de werkelijkheid afstaat en daarom niet zou mogen worden toegepast. In de woning was in totaal 7850 gram lachgas aanwezig. Dit ligt ruim boven de grenswaarde van 80 gram, zodat wordt gesproken van een handelshoeveelheid drugs. De burgemeester heeft daarom mogen aannemen dat die drugs ook bestemd waren voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Zij was daarom in beginsel bevoegd om de woning te sluiten.
Is de sluiting geschikt en noodzakelijk?
12. Verzoeker voert aan dat de burgemeester had moeten volstaan met een waarschuwing. Er is geen sprake van handel in drugs vanuit de woning, recidive, een loop naar de woning of meldingen van drugsoverlast. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt weliswaar dat er een veelvoud aan meldingen zijn gedaan, maar niet dat er ook daadwerkelijk overlast door de politie is geconstateerd. Een van de buren doet veelvuldig onterecht meldingen tegen hem. Ook is de sluiting van de woning volgens verzoeker niet geschikt omdat inmiddels al twee maanden zijn verstreken.
13. Als de burgemeester bevoegd is om een pand te sluiten, is de volgende vraag of de sluiting gelet op het tijdsverloop geschikt is en zo ja, een noodzaak bestaat om een pand te sluiten. Daarbij is van belang of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State (Afdeling) van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922). 14. Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen lachgas, het aantal lege lachgascilinders en ballonnen in de woning en het feit dat in de woning door ongeveer tien personen lachgas werd gebruikt, heeft de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter het aannemelijk mogen vinden dat deze drugs geheel of gedeeltelijk bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het betoog van verzoeker dat de lege cilinders door hem gevonden zijn op straat en hij deze vanwege de veiligheid heeft meegenomen naar huis komt de voorzieningenrechter niet geloofwaardig voor. Verder blijkt uit de vele meldingen, de op het adres van de woning geregistreerde Afspraak op Locatie en de instap van de politie in de woning dat sprake is van een ernstige overlast gevende situatie. Gelet op het voorgaande is aannemelijk dat de woning een rol speelt binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zich al een belang op bij sluiting. Verzoeker stelt maatregelen te hebben getroffen om herhaling te voorkomen, maar heeft dit verder niet toegelicht en onderbouwd. De burgemeester kon daarom niet volstaan met een waarschuwing ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
15. Daarnaast vindt de voorzieningenrechter het tijdsverloop tussen de vondst van de drugs op 10 augustus 2025 en het bestreden besluit van 19 september 2025 (bijna zes weken) acht de voorzieningenrechter niet zodanig dat er om die reden geen noodzaak meer is om de woning te sluiten of de sluiting niet langer geschikt te achten.
Is de sluiting evenwichtig?
16. De burgemeester moet vervolgens kijken naar de nadelige gevolgen van de sluiting van de woning en die betrekken bij de vraag of de sluiting evenwichtig is.
17. Verzoeker stelt dat hij onevenredig hard wordt geraakt door de sluiting van zijn woning, terwijl hem niets kan worden verweten. Hij benadrukt geen verdovende middelen te hebben gebruikt. Verzoeker was ten tijde van het gebruik van het lachgas niet in de woning aanwezig maar aan het stappen met vrienden. Bij terugkomst in de woning heeft hij eenieder dringend verzocht te vertrekken, maar het kwaad was al geschied. Daar komt bij dat verzoeker niet in staat is om zelf (op korte termijn) te voorzien in vervangende woonruimte. Hij vreest ook dat hij gelet op de houding van de verhuurder na de sluiting niet terug kan keren naar de woning. Zijn inkomen is te laag om een particuliere huurwoning te bekostigen, zeker nu hij ook de huur van de woning moet doorbetalen. Ook is de sluiting van de woning in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Als gevolg van de sluiting van de woning kan hij het co-ouderschap niet meer uitoefenen.
18. De voorzieningenrechter vindt de gevolgen van de sluiting in dit geval niet onevenwichtig. Inherent aan de sluiting van een woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zich geen bijzondere omstandigheid. Ook kan de verhuurder de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbinden, zodat verzoeker na de sluiting van drie maanden niet kan terugkeren naar de woning. Daar staat tegenover dat verzoeker een verwijt kan worden gemaakt van het aangetroffen lachgas in de woning. Het is vaste rechtspraak dat een huurder verantwoordelijk is voor dat wat er in zijn woning gebeurt, ook als hij op het moment van de overtreding zelf niet in de woning aanwezig is (zie de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1755). Dat verzoeker terwijl hij ging stappen met vrienden in het centrum van de stad anderen in zijn woning heeft gelaten die lachgas hebben gebruikt, komt voor zijn rekening en risico. Ook is niet gebleken dat verzoeker specifiek is gebonden aan deze woning. De enkele omstandigheid dat verzoeker in de woning na een werkdag tot rust komt is hiervoor onvoldoende. Het co-ouderschap dat hij heeft met de moeder van zijn dochter maakt het voorgaande ook niet anders. Uit het ouderschapsplan blijkt dat de dochter van verzoeker haar hoofdverblijf heeft bij de moeder. De dochter wordt dus niet dakloos. Uit de in het ouderschapsplan opgenomen omgangsregeling blijkt niet dat deze vervalt indien verzoeker zijn woning kwijtraakt of dat de omgang locatiegebonden is. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de omgang met zijn dochter niet ergens anders kan plaatsvinden. Verder heeft verzoeker enkel gesteld en in het geheel niet onderbouwd dat hij door de sluiting van de woning zijn baan zal verliezen. De voorzieningenrechter acht het dan ook niet dat verzoeker, ondanks zijn inkomen uit werk, tijdens de sluiting van drie maanden geen vervangende woonruimte kan regelen. Voor zover er toch sprake zou zijn van acute dakloosheid kan, zoals ter zitting besproken, verzoeker zich voor hulp wenden tot Vraagwijzer. Tot slot is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM, nu de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van de woning bij wet is voorzien en niet is gebleken dat de sluiting niet evenwichtig is. 19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de burgemeester de belangen bij de sluiting zwaarder mogen wegen dan de belangen van verzoeker bij het voorgezet gebruik van de woning. De voorzieningenrechter verwacht dan ook dat het bestreden besluit in bezwaar in stand zal blijven.