ECLI:NL:RBROT:2025:12071

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
10/378986-24; TUL 10/280239-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en andere strafbare feiten in Rotterdam

Op 7 oktober 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietincident in Rotterdam op 25 november 2024. De verdachte, geboren in 2008, werd beschuldigd van het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, het opzettelijk beschadigen van andermans eigendom, en het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de verdachte als tussenpersoon had gefungeerd door een chauffeur te regelen en instructies te geven voor het schietincident. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende betrokkenheid had bij de feiten, ondanks zijn verdediging dat hij niet op de hoogte was van de plannen. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij het schietincident bewezen, waarbij hij een belangrijke rol had gespeeld in de voorbereiding en uitvoering van de strafbare feiten. De rechtbank legde een jeugddetentie van 99 dagen op, met een voorwaardelijke PIJ-maatregel, en oordeelde dat behandeling noodzakelijk was voor de verdachte, gezien zijn problematische ontwikkeling en eerdere strafbare feiten. De rechtbank besloot ook dat de inbeslaggenomen wapens en munitie onttrokken zouden worden aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummer: 10/378986-24
Parketnummer vordering TUL VV: 10/280239-23
Datum uitspraak: 7 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [postcode] [plaats] ,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 23 september 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Bosmans heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair en (impliciet) subsidiair tenlastegelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 99 dagen, met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering - feit 1 primair en (impliciet) subsidiair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair en (impliciet) subsidiair tenlastegelegde (medeplegen van poging tot moord/doodslag) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering - feit 1 meer subsidiair en feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten, omdat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een wezenlijk aandeel heeft gehad in het schietincident. Niet is gebleken dat hij ten tijde van het regelen van de chauffeur op de hoogte was van het doel van deze opdracht, namelijk de beschieting van een portiek. De rol van de verdachte kan niet worden gekwalificeerd als medeplegen. Ook was er bij de verdachte geen sprake van (voorwaardelijk) opzet. Dat hij achteraf een bewaarplek heeft geregeld voor het wapen en dit wapen nog eens heeft laten verplaatsen, maakt dit niet anders.
4.2.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat in de nacht van 25 november 2024 het portiek van de woningen aan het [adres 2] nummer [huisnummer A] tot en met [huisnummer B] in Rotterdam met een automatisch vuurwapen is beschoten. Als gevolg daarvan is het gebouw beschadigd. Er was sprake van een groot aantal kogelinslagen aan zowel de buitenkant (de toegangsdeur en de brievenbussen) als de binnenkant (de toegang tot de lift en de achterdeur van de hal naar de parkeergarage) van het gebouw.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het met een automatisch vuurwapen schieten op een portiek van een appartementencomplex zonder meer een bedreiging met enig misdrijf gericht tegen het leven op. Het portiek betreft een deel van het gebouw dat alle bewoners passeren als zij naar buiten of naar binnen gaan. De kogelinslagen zijn voor de bewoners zichtbaar geweest, waardoor zij op de hoogte zijn geraakt van deze bedreiging. Bij de bewoners van de woningen aan het [adres 2] nummer [huisnummer A] tot en met [huisnummer B] kon dan ook in redelijkheid de vrees ontstaan dat zij het leven zouden verliezen.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. De verdachte heeft via Snapchat [medeverdachte 1] (hierna: de chauffeur) benaderd om ‘een ritje’ te rijden. De verdachte heeft rondom het tijdstip van het schietincident veelvuldig contact gehad met deze chauffeur en hem voorzien van instructies. Hij heeft ervoor gezorgd dat de schutter door de chauffeur is opgehaald. Ook heeft hij ervoor gezorgd dat de chauffeur met de schutter naar een locatie gereden is waar het automatische vuurwapen door een medeverdachte aan de schutter is overhandigd en de schutter door die medeverdachte is geïnstrueerd over het gebruik daarvan. Hierbij werd ook de locatie van het portiek doorgegeven waar uiteindelijk is geschoten. Na het schietincident heeft verdachte ervoor gezorgd dat het wapen op een andere locatie kon worden bewaard. Hiermee heeft de verdachte een belangrijke rol gehad in de voorbereiding en de afhandeling van de delicten.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de verdachte niet wist van de plannen en het beoogde doelwit. Hij was er voorafgaand aan het schietincident van op de hoogte dat er een wapen in het spel was en heeft toen al een bewaarplek voor het wapen geregeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard (voorwaardelijk opzet) dat er een beschieting zou plaatsvinden en daarmee dat bij de bewoners van de woningen aan het [adres 2] nummer [huisnummer A] tot en met [huisnummer B] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen en dat het portiek beschadigd zou raken. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering bij het daadwerkelijk beschieten van het portiek, is de bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde van zodanig gewicht dat deze moet worden aangemerkt als medeplegen.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewijswaardering - feit 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen. De verdachte heeft enkel een bewaarplek voor het wapen geregeld nadat het schietincident had plaatsgevonden. De verdachte had pas beschikkingsmacht over het wapen op het moment dat het wapen bij de woning van [medeverdachte 2] in [plaats] werd geleverd, maar dit valt niet onder de tenlastegelegde pleegplaats en - periode.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de verdachte in de nacht van 25 november 2024 via Snapchat instructies heeft gegeven aan de chauffeur om naar een locatie te rijden. Op die locatie is het automatische vuurwapen geleverd aan de schutter en zijn er instructies gegeven over het gebruik van dat wapen. De chauffeur is vervolgens met de schutter naar de plaats delict gereden, waar de schutter met het automatische vuurwapen het portiek van de woningen aan het [adres 2] [huisnummer A] tot en met [huisnummer B] in Rotterdam heeft beschoten. De verdachte heeft de chauffeur de instructie gegeven om na het schietincident naar een andere locatie te rijden om daar het automatische vuurwapen af te leveren. De rechtbank stelt vast dat de verdachte die nacht op afstand heeft aangestuurd waar het wapen heen moest. Het is ook de verdachte geweest die een locatie heeft geregeld waar het vuurwapen na het schietincident bewaard kon worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zowel op de pleeglocatie als op het pleegtijdstip van het schietincident samen met anderen de beschikkingsmacht over het wapen gehad. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 3 tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (meer subsidiair), 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
meer subsidiair
hij op
of omstreeks25 november 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,
één of meer bewoner
(s
)van de woning
(en
)aan het [adres 2] [huisnummer A] tot en met [huisnummer B] ,
althans in die woning(en) aanwezige personen,heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
, en/of met zware mishandeling, door meermaals met een automatisch vuurwapen op
, althans in de richting van, die woning(en), althanshet portiek van het pand waar die woning
(en
)in zijn gevestigd, te schieten;
2
hij op
of omstreeks25 november 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,
opzettelijk een gebouw, te weten een portiekflat aan het [adres 2] [huisnummer A] tot en met [huisnummer B] ,
in elk geval enig goed, dat
geheel of ten deleaan Woonstad Rotterdam
, in elk geval aan een ander dan verdachte of zijn mededader(s),toebehoort heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door meermaals met een automatisch vuurwapen op
, althans in de richting van,het portiek te schieten;
3
hij
/zijop
of omstreeks25 november 2024 te Rotterdam
, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,
een wapen van categorie II, onder 2 en
/ofonder 3 van de Wet wapens en munitie,
te weten een automatisch geweer, van het merk Zastava, type M70 AB2, kaliber 7.62x39mm zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en
/ofeen vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was
en/of dat de aanvalskracht werd verhoogd
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van feit 2
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en onbruikbaar maken
ten aanzien van feit 3
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2° of onderdeel 3°
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
In de nacht van 25 november 2024 is met een automatisch vuurwapen geschoten op het portiek van een flatgebouw in Rotterdam. De verdachte heeft die nacht opgetreden als tussenpersoon. Hij heeft via Snapchat een chauffeur geregeld en de chauffeur instructies gegeven om de schutter op te halen. Vervolgens is de chauffeur, op aanwijzen van de verdachte, naar een andere locatie gereden waar het automatische vuurwapen werd geleverd aan de schutter. Nadat de schutter in de auto instructies kreeg over het gebruik van het wapen, is de chauffeur naar de plaats delict gereden. De schutter heeft met het automatische vuurwapen meerdere schoten gelost op het portiek van het gebouw. Vervolgens heeft de verdachte de chauffeur de instructie gegeven om het wapen op een ander adres af te leveren. De verdachte heeft een plek geregeld waar het wapen bewaard kon worden.
Het schieten op een portiek is een zeer indringend en intimiderend feit en kan tot levensbedreigende situaties leiden. De verdachte heeft een sturende, organiserende rol gehad in het geheel en daarmee bijgedragen aan deze zeer intimiderende vorm van geweld. Ook heeft de beschieting geleid tot schade aan de toegangsdeur, brievenbussen, lift en achterdeur van het portiek.
De verdachte heeft pas op de zitting enige verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden door een verklaring af te leggen over zijn rol. Het is zorgelijk dat de verdachte – kennelijk voor een paar honderd euro - is overgegaan tot het plegen van ernstige feiten, met enorme risico’s en (mogelijke) gevolgen. Ook is het kwalijk dat hij anderen heeft geronseld om hieraan mee te werken. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
[psychiater] en [psycholoog]hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 juni 2025. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een overwegend (laag)gemiddeld intellectueel functioneren, een normoverschrijdend-gedragsstoornis en mogelijk van traumagerelateerde problematiek. Er kan inmiddels gesproken worden van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij antisociale en narcistische trekken zichtbaar zijn. De verdachte heeft niet willen praten over het tenlastegelegde, waardoor er geen zicht is gekomen op zijn visie, motivatie en beleving over het tenlastegelegde. Omdat het niet mogelijk is geweest om een delictscenario met hem te bespreken, en hierover ook te weinig bekend is vanuit andere bronnen, kan er geen advies worden gegeven over de doorwerking van een eventuele psychische stoornis in het tenlastegelegde en over de mate van toerekenen. Wel kan gezegd worden dat de normoverschrijdend-gedragsstoornis bestond ten tijde van het tenlastegelegde, waardoor er sprake is van een gelijktijdigheidsverband.
Gelet op de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en de normoverschrijdend-gedragsstoornis, is de verdachte een in zijn ontwikkeling bedreigde jongere met een verhoogd risico op verder afglijden in het criminele circuit. Hij wordt verdacht van ernstige strafbare feiten, terwijl hij nog schorsende voorwaarden had. Hij is in 2024 drie keer aangehouden en zijn delictgedrag neemt in ernst toe. Er bestaan grote zorgen dat de verdachte zich in een crimineel netwerk bevindt. Ook zijn er zorgen over zijn gewetensontwikkeling. De verdachte stelt zich zelfbepalend en intimiderend op, laat zich niet tot nauwelijks begrenzen, aansturen of corrigeren en straffen lijken geen invloed op hem te hebben. Er is sprake van een moeizame schoolgang. In het afgelopen jaar lijkt hij steeds meer te verharden. Hoewel hij op een (laag)gemiddeld intelligentieniveau functioneert, laat hij beperkte zelfreflectie en gedragsregulatie zien. Hij volgt zijn eigen koers, ongeacht de consequenties. Daarbij toont hij geen ontvankelijkheid voor hulpverlening en heeft eerdere interventie onvoldoende effect gehad.
Zonder intensieve forensische behandeling en begeleiding binnen een strak gestructureerde en begrenzende omgeving, wordt het risico op recidive als hoog ingeschat. Om het recidiverisico te verlagen en voor een zo gunstig mogelijk perspectief voor de verdachte, is behandeling noodzakelijk. Onderzoekers adviseren een intensieve klinische/intramurale behandeling, waarbij er een individueel traject voor de verdachte wordt gestart en een systeemgerichte behandeling wordt vormgegeven waarbij de ouders betrokken zullen worden. Gegeven het gebrek aan probleembesef en motivatie, maar ook gezien de ernst en complexiteit van de pathologie, is een langdurig behandeltraject nodig.
Om de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling bij te sturen is een individuele therapeutische interventie geïndiceerd. Aanvankelijk dient te worden gewerkt aan motivatie, waarna schematherapie kan worden ingezet. Ook dient onderzocht te worden of een vorm van traumatherapie nodig is om bepaalde traumatische ervaringen uit het verleden te verwerken. Hierbij biedt schematherapie eventueel ook mogelijkheden. Zodra resocialisatie in beeld komt heeft de verdachte naast deze behandeling ook een meer praktische vorm van begeleiding/coaching nodig. De begeleiding dient vanuit een forensische aanpak te worden vormgegeven. In een eerder stadium is de verdachte immers gerecidiveerd onder toeziend oog van de jeugdreclassering.
Ter voorkoming van recidive en voor een positieve persoonlijke ontwikkeling, is het noodzakelijk dat de verdachte bovenstaande behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal volgen. Er is sprake van een gelijktijdigheidsverband tussen de stoornis en het tenlastegelegde en er is sprake van een gevaar vanuit de stoornis. De verdachte heeft zich eerder niet aan voorwaarden gehouden en heeft zich meerdere malen hieraan onttrokken. Hij is ook niet gemotiveerd voor behandeling. Mogelijkheden voor behandeling in een voorwaardelijk kader dienen dus inmiddels als een gepasseerd station te worden gezien. In een voorwaardelijk kader zou de verdachte in staat moeten zijn om behandelaars en begeleiders goed te informeren over wat hij meemaakt in zijn leven en hoe hij dingen ervaart, maar dit lukt hem nu niet. Er worden geen andere mogelijkheden gezien dan behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te adviseren. De toenemende ernst van het delictgedrag van de verdachte, de eerdere onttrekkingen aan behandeling, zich niet open willen stellen en de massieve weerstand tegen behandeling en begeleiding en de hoge kans op recidive rechtvaardigen de inzet van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel als ultimum remedium.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 september 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De Raad sluit zich aan bij het advies van de psycholoog en de psychiater ten aanzien van de behandeling die gericht is op het bijsturen van de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling door middel van een individuele therapeutische interventie vanuit een PIJ-kader. Vanuit het PO komt naar voren dat een langdurige residentiële behandeling noodzakelijk is om een gedragsverandering bij de verdachte teweeg te brengen en zijn ontwikkeling ten goede te keren. Het strafrechtelijk kader in de vorm van een PIJ-maatregel biedt de mogelijkheid om de verdachte langdurig residentieel te kunnen behandelen zonder dat hij zich hieraan kan onttrekken. Enkel in het kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel worden mogelijkheden gezien voor de verdachte om zijn ontwikkeling te doen keren.
De Raad erkent dat daarnaast een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend zou kunnen zijn. Gezien de forse ontwikkelingsbedreiging en de ernstige pathologie acht de Raad het echter van belang dat de PIJ-maatregel op zeer korte termijn van start kan gaan. Een verblijf binnen een justitiële jeugdinrichting zonder behandeling is niet passend, omdat daarmee de kans op het verder ontwikkelen van de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische kenmerken wordt vergroot.
Gelet op voornoemd advies, wordt geadviseerd om de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerdere voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie af te wijzen.
[vertegenwoordiger] , werkzaam als zittingsvertegenwoordiger bij de Raad, heeft het rapport op de zitting nader toegelicht. Zij heeft medegedeeld dat de inzet van behandeling noodzakelijk is. Zolang de verdachte onbehandeld blijft, blijft de kans op recidive hoog. Er zijn eerder voorwaarden aan de verdachte opgelegd. Het is ingewikkeld voor hem geweest om zich aan die afspraken te houden. Hoewel het in de afgelopen periode beter gaat, zijn de problemen nog steeds aanwezig en hier moet aan gewerkt worden door middel van behandeling. Begeleiding door een coach is volgens de Raad te vrijblijvend en onvoldoende.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 september 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte wordt sinds oktober 2024 begeleid in het kader van een jeugdreclasserings-maatregel. Sinds november 2024 staat hij onder toezicht van JBRR. In de periode maart tot september 2025 is verscherpt toezicht ingezet in de vorm van de Harde Kern Aanpak (HKA) met elektronische monitoring. Gedurende dit traject heeft de verdachte zeer beperkt inzicht gegeven in zijn activiteiten, sociale contacten en de onderliggende oorzaken voor de huidige verdenking. Daarnaast stelde hij zich niet open voor begeleiding en behandeling. JBRR heeft aangeboden om laagdrempelige hulp van een coach vanuit Chapter Next in te zetten, maar de verdachte gaf aan geen hulp nodig te hebben. Het lukte hem echter niet om een bijbaan te vinden voor de zomervakantie, zich aan de afspraken te houden of zich meer open te stellen. Officiële waarschuwingen en een negatieve terugmelding hebben hier geen verandering in kunnen brengen. Op 4 september 2025 is het HKA-traject geëindigd.
Positief is dat de verdachte zijn mbo niveau 1 diploma heeft behaald en zich voor het schooljaar 2025-2026 heeft ingeschreven voor een vervolgopleiding mbo niveau 2.
Op basis van het verloop van de trajecten die zijn ingezet sinds oktober 2024, is duidelijk geworden dat begeleiding door de jeugdreclassering, ook in de meest intensieve vorm door middel van het HKA-traject, ontoereikend is om begeleiding en behandeling in te kunnen zetten en de kans op recidive in te perken. Vanwege de zeer zelfbepalende houding van de verdachte en het gebrek aan motivatie voor behandeling en begeleiding, wordt ingeschat dat de kans op recidive onvoldoende kan worden ingeperkt binnen een ander juridisch kader dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. JBRR adviseert daarom aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
[gedragswetenschapper] , werkzaam als gedragswetenschapper bij JBRR, heeft het rapport op de zitting nader toegelicht. Zij heeft medegedeeld dat de zorgen die zijn beschreven in het NIFP-rapport door JBRR worden herkend. Er is intensieve behandeling noodzakelijk. Gelet op het verloop van het traject in de afgelopen maanden, is dit niet mogelijk binnen een jeugdreclasseringsmaatregel en zeker niet binnen een ambulant kader. De verdachte stelt zich zelfbepalend op, geeft weinig openheid van zaken en hij stelt zich moeilijk open voor begeleiding en behandeling. Ook voor een laagdrempelige vorm van een hulp, een coach om een bijbaan te vinden, heeft hij zich niet opengesteld. Dat de verdachte op de zitting heeft verklaard over zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde geeft een opening voor behandeling. De verwachting is echter dat het niets verandert aan zijn motivatie en probleeminzicht, dat heel gering lijkt. De verdachte kan moeilijk aangeven waar hij zelf hulp bij nodig zou hebben, behalve begeleiding door een coach. JBRR schat in dat begeleiding door een coach niet voldoende is. De vraag is of hij zich zal gaan openstellen voor een intensieve behandeling bij de Waag en het nut hiervan gaat inzien. Er is vanuit JBRR onvoldoende vertrouwen dat de verdachte in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel een behandeltraject aan zal gaan. JBRR blijft daarom bij het advies om de behandeling in het gedwongen kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te laten plaatsvinden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages en de verklaringen op de zitting.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen gelijk aan de duur die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank is, anders dan geadviseerd, van oordeel dat, naast het opleggen van een jeugddetentie, een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend en geboden is. Aan de voorwaarden voor oplegging van die maatregel wordt voldaan.
Het gepleegde feit, het onder 1 (meer subsidiair) ten laste gelegde medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, valt onder de in artikel 77s, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht opgesomde misdrijven waarvoor de maatregel kan worden opgelegd. Op grond van hetgeen de psychiater en de psycholoog in hun rapportage vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van dit misdrijf een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Alle deskundigen zijn het er over eens dat een intensieve en langdurige behandeling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de verdachte positief te kunnen beïnvloeden en het recidiverisico te verlagen. Uit de rapportages volgt dat de verdachte in de afgelopen periode in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis is begeleid door de jeugdreclassering en dat hij een HKA-traject heeft doorlopen. Het is de verdachte niet altijd gelukt om zich aan de gestelde voorwaarden en gemaakte afspraken te houden. Het zou de verdachte ontbreken aan intrinsieke motivatie, hij zou weinig inzicht geven en hij zou geen hulpvraag hebben.
De rechtbank constateert dat er bij uitspraak van 27 november 2024 van de kinderrechter in deze rechtbank aan de verdachte een behandelverplichting bij de Waag of Fivoor is opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. Niet is gebleken dat deze behandeling daadwerkelijk van de grond is gekomen en dat dit aan de verdachte is te wijten. De verdachte is direct na voornoemde uitspraak in verzekering gesteld voor onderhavige strafbare feiten. De voorlopige hechtenis is pas in maart 2025 geschorst met voorwaarden, waaronder de verplichting om mee te werken aan het HKA-traject. Hoewel er in het HKA-traject strikte voorwaarden en afspraken golden, is uit de rapportages niet gebleken dat de verdachte een opgelegde behandeling heeft geweigerd of zich heeft onttrokken aan behandeling. De rechtbank komt daarnaast, anders dan de deskundigen, niet tot de conclusie dat op basis van het strafblad van de verdachte geconcludeerd moet worden dat sprake is van een
patroonvan escalerend delictgedrag. Gelet op die omstandigheden ziet de rechtbank, in afwijking van het advies van de deskundigen, aanleiding om de PIJ-maatregel - de zwaarste sanctie in het jeugdstrafrecht - voorwaardelijk op te leggen. Omdat er niet eerder is ingezet op individuele behandeling, zoals opgelegd in de bovenvermelde uitspraak van de kinderrechter, dient de verdachte nog een kans te krijgen om behandeling in een ambulante setting aan te gaan, te laten zien dat hij hiervoor open staat, gemotiveerd is en hieraan zijn medewerking zal verlenen. Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij inmiddels wel open staat voor een vorm van behandeling. Het is aan de verdachte om te laten zien dat hij deze kans kan benutten.
Het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt noodzakelijk geacht als stevige stok achter de deur voor naleving van de bijzondere voorwaarden die de rechtbank de verdachte zal opleggen, waaronder een behandelverplichting. De rechtbank verbindt aan deze bijzondere voorwaarden een proeftijd voor de duur van twee jaar. De voorwaardelijke PIJ-maatregel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Indien de verdachte zich niet aan de op te leggen algemene en bijzondere voorwaarden houdt, bestaat de mogelijkheid dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt omgezet in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De voorwaardelijk op te leggen maatregel zal bij eventuele tenuitvoerlegging verlengbaar zijn tot een termijn van maximaal zeven jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, aangezien de verdachte veroordeeld zal worden wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de inhoud van de rapportages, waaruit naar voren komt dat het recidivegevaar bij het uitblijven van behandeling hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van dit wetboek uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

De inbeslaggenomen munitie en het wapen zullen worden onttrokken aan het verkeer, omdat met deze voorwerpen de bewezen verklaarde feiten zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 18 januari 2024 van de kinderrechter in deze rechtbank in de zaak met parketnummer 10/280239-23, is de verdachte ter zake van het wederrechtelijk verblijven op een haventerrein en het zich de toegang verschaffen tot een haventerrein door middel van inklimming, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 2 februari 2024.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, zodat de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zo spoedig mogelijk kan starten.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich, indien aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie of voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie worden gelast. Er worden redenen gezien die last niet te geven, maar in plaats daarvan een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 47, 57 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285 en 352 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en (impliciet) subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 99 (negenennegentig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • zal meewerken aan de begeleiding door de jeugdreclassering;
  • zal meewerken aan behandeling bij de Waag of een soortgelijke zorgverlener, indien en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
  • zal meewerken aan de begeleiding door een jongerencoach, indien en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
  • zich zal inzetten voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van school, stage of werk;
  • zich zal inzetten voor het hebben van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van een bijbaan en/of sport;
  • inzicht zal geven in zijn sociale contacten;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
STK Wapen (Omschrijving: [beslagcode 1] , zwart, merk: zastava);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 2] , nr. 11);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 3] , nr. 1);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 4] , nr. 2);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 5] , nr. 3);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 6] , nr. 4);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 7] , nr. 6);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 8] , nr. 7);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 9] , nr. 8);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 10] , nr. 9);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 11] , nr. 10);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 12] , nr. 12);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 13] , nr. 13);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 14] , nr. 14);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 15] , nr. 15);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 16] , nr. 16);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 17] , nr. 17);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 18] , nr. 18);
1 STK Munitie (Omschrijving: [beslagcode 19] , nr. 5);
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
legt - in plaats van de gevorderde last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 18 januari 2024 van de kinderrechter in deze rechtbank (in de zaak met parketnummer 10/280239-23) aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie - aan de veroordeelde een taakstraf, bestaande uit een
werkstrafop voor de duur van
60 (zestig) uren, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Riege, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. F. Aukema-Hartog en D.G.J. Roset, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 oktober 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 25 november 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
één of meer bewoner(s) van de woning(en) aan het [adres 2] [huisnummer A] tot en met [huisnummer B] , althans in die woning(en) aanwezige personen,
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven
meermaals met een automatisch vuurwapen op, althans in de richting van, die woning(en), althans het portiek van het pand waar die woning(en) in zijn gevestigd, heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 november 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
één of meer bewoner(s) van de woning(en) aan het [adres 2] [huisnummer A] tot en met [huisnummer B] , althans in die woning(en) aanwezige personen, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door meermaals met een automatisch vuurwapen op, althans in de richting van, die woning(en), althans het portiek van het pand waar die woning(en) in zijn gevestigd, te schieten;
2
hij op of omstreeks 25 november 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een gebouw, te weten een portiekflat aan het [adres 2] [huisnummer A] tot en met [huisnummer B] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan Woonstad Rotterdam, in elk geval aan een ander dan verdachte of zijn mededader(s), toebehoort heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door meermaals met een automatisch vuurwapen op, althans in de richting van, het portiek te schieten;
3
hij/zij op of omstreeks 25 november 2024 te Rotterdam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II, onder 2 en/of onder 3 van de Wet wapens en munitie,
te weten een automatisch geweer, van het merk Zastava, type M70 AB2, kaliber 7.62x39mm zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was en/of dat de aanvalskracht werd verhoogd
voorhanden heeft gehad.