ECLI:NL:RBROT:2025:12063

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 24/7880
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor jeugdhulp op grond van de Jeugdwet met betrekking tot de ingangsdatum en hoogte van het persoonsgebonden budget

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2025, met zaaknummer ROT 24/7880, wordt de aanvraag van eiser om jeugdhulp op grond van de Jeugdwet (Jw) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn ouders, is het niet eens met de ingangsdatum en de hoogte van de toegekende ondersteuning. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam terecht heeft besloten om de ondersteuning in te laten gaan vanaf 4 september 2024 en dat de hoogte van het pgb passend is. De rechtbank legt uit dat de aanvraag voor ondersteuning op 4 september 2023 is ingediend en dat het college op basis van de beschikbare informatie en de ernst van de situatie van eiser, die bekend is met een autismespectrumstoornis en een ontwikkelingsachterstand, de indicatieperiode heeft vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat de aanvraag al eerder had moeten ingaan, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat er eerder contact is geweest met het college over de aanvraag. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om zorgvuldig te onderzoeken of de eigen mogelijkheden van de ouders toereikend zijn voor de benodigde zorg en dat de ouders in dit geval voldoende in staat zijn om de zorg te bieden, ondanks de bovengebruikelijke zorg die zij leveren. De rechtbank wijst ook op de wettelijke kaders die van toepassing zijn op jeugdhulp en de voorwaarden waaronder een pgb kan worden verstrekt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

wettelijk vertegenwoordigd door [vader] (vader) en [moeder] (moeder)
(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. W. Breure).

Samenvatting

1.
1.1.
Deze uitspraak gaat over de aanvraag van eiser om jeugdhulp op grond van de Jeugdwet (Jw) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Eiser is het niet eens met de ingangsdatum en de omvang van de toegekende ondersteuning. Namens hem zijn daartoe een aantal beroepsgronden aangevoerd. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit van het college over de gevraagde ondersteuning.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college terecht vanaf 4 september 2024 ondersteuning heeft toegekend in trede 5 in de vorm van een informeel pgb. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.
2.1.
Eiser heeft een aanvraag ingediend voor jeugdhulp op grond van de Jw. Met het primaire besluit van 10 november 2023 heeft het college een informeel pgb toegekend. Met het bestreden besluit van 11 juli 2024 heeft het college eisers bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers moeder en wettelijk vertegenwoordigster [moeder] en de gemachtigden van partijen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Voor het regelgevend kader wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiser, geboren op [geboortedatum] 2019, is bekend met een autismespectrumstoornis en een ontwikkelingsachterstand. Daarnaast is sprake van voedingsproblematiek. In verband hiermee is namens eiser een aanvraag ingediend voor ondersteuning op grond van de Jw. Naar aanleiding van deze aanvraag is door het college onderzoek verricht en heeft het college met het primaire besluit ondersteuning aan eiser toegekend in trede 5 voor de periode van 13 november 2023 tot en met 24 november 2024 in de vorm van een informeel pgb.
5. Met het bestreden besluit heeft het college, conform het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie (hierna: de bezwaarschriftencommissie), de indicatieperiode van het ondersteuningsarrangement gewijzigd in die zin dat ondersteuning wordt toegekend vanaf 4 september 2023, omdat het college de aanvraag voor financiële tegemoetkoming op die datum heeft ontvangen. Het primaire besluit wordt voor het overige gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft het college verder ten grondslag gelegd dat vanwege de ernstige meervoudige beperking van eiser en de bovengebruikelijke zorg die zijn ouders aan hem bieden sprake is van een uitzonderingssituatie op grond waarvan aan eiser een informeel pgb is verleend. Gelet op de combinatie van zorgintensiteit en eigen kracht van de ouders is ondersteuning in trede 5 passend.
6. Namens eiser is aangevoerd dat de aanvraag voor ondersteuning op grond van de Jw al in juni 2022 is ingediend. Het college zou daarom het recht op ondersteuning in de vorm van het informeel pgb in moeten laten gaan per 20 juni 2022 of uiterlijk per 15 augustus 2022. Verder is namens eiser aangevoerd dat het aantal toegekende uren ondersteuning per week veel minder is dan de bovengebruikelijke zorg van ouders aan eiser. Bij eiser is sprake van zeer complexe en heftige gedragsproblematiek waardoor de zorg veel intensiever is dan zorg voor andere kinderen van zijn leeftijd met een gewone ontwikkeling. Die zeer intensieve zorg kan niet volledig worden ondervangen door slechts enkele dagdelen specialistische zorg, omdat de ouders van eiser de overige dagdelen in de week met even veel inspanning en intensiteit de bovengebruikelijke zorg leveren. Daarbij is nog aangevoerd dat de extra kosten die eisers ouders hebben, onder andere kosten als gevolg van kapotte spullen en de aanschaf van sensomateriaal en een verzwaringsdeken, zorggerelateerde kosten zijn en daarom ook vanuit de Jw vergoed moeten worden.
7.1.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 22 december 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2789), is sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of indienen van beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser nog steeds belang heeft bij een rechterlijke beoordeling van het beroep, ondanks het feit dat het geschil ziet op de beoordeling van een al verstreken periode. De beoordeling kan immers van belang zijn voor de beoordeling van een toekomstige aanvraag om een voorziening. De omstandigheid dat het college bij een nieuwe aanvraag een nieuwe beoordeling zal verrichten op basis van de dan aan de orde zijnde feiten en omstandigheden en toepasselijke regelgeving maakt dit niet anders.
8. Eisers beroepsgrond dat het college de ondersteuning moet toekennen vanaf 20 juni 2022 of uiterlijk vanaf 15 augustus 2022 slaagt niet. Uit de journaalregels van het college blijkt dat op 4 september 2023 voor het eerst concreet is gevraagd om toekenning van een voorziening op grond van de Jw voor de door de ouders aan eiser verleende zorg. Het blijkt niet uit de stukken en is ook niet nader onderbouwd dat eisers moeder, zoals zij tijdens de zitting heeft toegelicht, al voor 4 september 2023 contact hierover heeft gehad met het college of dat al eerder een melding is gedaan van de wens voor een pgb. Het college is daarom terecht uitgegaan van de ingangsdatum van 4 september 2023.
9.1.
Ook de beroepsgrond dat het college te weinig pgb voor informele hulp heeft toegekend omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door ouders verleende bovengebruikelijke zorg, slaagt niet. De Raad heeft in zijn uitspraak van 1 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1477) geoordeeld dat uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 2.3 van de Jw volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Voor de beoordeling van een verzoek om jeugdhulp moet eerst worden vastgesteld wat de hulpvraag van de jeugdige of de ouders is, waarna de opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problemen en stoornissen in kaart moeten worden gebracht. Vervolgens moet worden vastgesteld welke hulp naar aard en omvang nodig is. Tot slot moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De genoemde verschillende stadia van onderzoek vragen op die stadia aangepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het onderzoek van het college aan dit beoordelingskader. Uit het ondersteuningsverslag en -plan volgt dat het college de hulpvraag en de problemen en stoornissen van eiser heeft vastgesteld. Voor de beoordeling welke hulp naar aard en omvang nodig is, heeft het college onder andere aansluiting gezocht bij het door de moeder van eiser opgestelde overzicht van zorgmomenten. In dit overzicht staan de situaties waarin eiser ondersteuning nodig heeft voldoende adequaat beschreven. Daarmee is de aard en mate van de benodigde hulp voldoende concreet vastgesteld. Daarnaast blijkt uit het advies van de bezwaarschriftencommissie dat vanuit het wijkteam specialistische jeugdhulp is ingezet en dat een gedragswetenschapper is geconsulteerd.
9.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat het college voldoende zorgvuldig heeft onderzocht in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eisers ouders toereikend zijn om zelf de benodigde zorg te bieden. Niet in geschil is dat bij eiser sprake is van zeer complexe en heftige gedragsproblematiek en dat zijn ouders bovengebruikelijke zorg verlenen. Uit het onderzoek van het college blijkt echter dat de ouders de mogelijkheid hebben om zelf de benodigde zorg te bieden en dat zij hebben aangegeven dat het qua belastbaarheid te doen is. Gesteld noch gebleken is dat bij de ouders sprake is van overbelasting als gevolg van de problemen van eiser. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat sprake is van een situatie dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eiser en zijn ouders ontoereikend zijn.
9.4.
Het enkele feit dat de ouders van eiser meer en/of andersoortige zorg leveren dan wat algemeen gebruikelijk is voor kinderen van eisers leeftijd, kan in beginsel niet leiden tot de conclusie dat aan eiser een aanvullend informeel pgb voor deze zorg moet worden verstrekt. Omdat in het geval van eiser sprake is van een ernstig meervoudige beperking en bovengebruikelijke zorg, heeft het college toch reden gezien om ouders tegemoet te komen middels een informeel pgb, ook al kunnen zij de zorg op eigen kracht bieden. Gelet op het feit dat het college in het geval van eiser een uitzondering heeft gemaakt door hem ondersteuning toe te kennen in de hoogst mogelijke trede voor een thuiswonend kind, is de rechtbank van oordeel dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de door ouders verleende bovengebruikelijke zorg.
10. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de extra kosten die de ouders van eisers hebben gemaakt voor onder andere het vervangen van kapotte spullen, de aanschaf van sensomateriaal en de aanschaf van een verzwaringsdeken niet onder de reikwijdte van de Jw vallen en dus niet vanuit de Jw vergoed moeten worden. In de toelichting bij de nota van wijziging van de Invoeringswet Jeugdwet staat:
“(…) Artikel 1.2, eerste lid, onderdeel b, van de Jeugdwet regelt een samenloop met de Wmo en de Jeugdwet, die bij de Wmo 2015 tot verwarrende overlap zou leiden. Onder de huidige formulering zouden ook woningaanpassingen en hulpmiddelen onder de Jeugdwet vallen, terwijl hier alleen de maatwerkvoorziening «begeleiding» (art. 1.1.1 Wmo 2015) is bedoeld.” [1] Uit deze tekst leidt de rechtbank af dat de genoemde hulpmiddelen niet onder de Jeugdwet vallen, maar onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Deze beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. T.T. Nguyen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
In artikel 3:2 is bepaald dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Jeugdwet
In artikel 1.1 is bepaald dat onder jeugdhulp wordt verstaan:
1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,
met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;
In artikel 2.3, eerste lid, is bepaald dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen treft op het gebied van jeugdhulp en het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening waarborgt, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
In artikel 8.1.1, eerste lid, is bepaald dat indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, het college hun een persoonsgebonden budget verstrekt dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.
Op grond van het derde lid kan bij verordening worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Rotterdam 2018
In artikel 3.1.3. is bepaald dat een jeugdige in aanmerking komt voor een individuele voorziening voor zover het college heeft vastgesteld dat de jeugdige geen of slechts ten dele een oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden:
a. op eigen kracht, al dan niet met zijn ouders of andere personen uit zijn netwerk;
b. door gebruik te maken van een overige voorziening; of
c. door gebruik te maken van de mogelijkheden in het kader van andere voorliggende voorzieningen of regelgeving.
In artikel 3.4.2., eerste lid, is bepaald dat de maatschappelijke ondersteuning in de vorm van dienstverlening dan wel de jeugdhulp binnen één resultaatgebied kan of in de vorm van een voorziening in natura of in de vorm van een pgb worden verstrekt.
In artikel 3.4.3., negende lid, aanhef en onder b, is bepaald dat het college in afwijking van het eerste lid de hoogte van het pgb voor onverplicht verleende ondersteuning als bedoeld in artikel 3.4.2., derde lid, vaststelt op basis van de benodigde ondersteuning en een door het college goedgekeurde verklaring. Het pgb ten behoeve van een hulpverlener kan niet meer bedragen dan de maximale hoogte van het informele pgb dat wordt vastgesteld conform artikel 3.4.4, tweede lid.
In artikel 3.4.4., tweede lid, is bepaald dat indien het pgb bestemd is voor de betaling van dienstverlening van een hulpverlener uit het sociale netwerk op basis van een overeenkomst tot opdracht of op onverplichte basis op grond van artikel 3.4.2, vierde lid, geldt het informele tarief waarbij tot maximaal de volgende percentages van de kostprijs van de goedkoopste voorziening in natura, of bij het ontbreken hiervan, van de laagste marktprijs, wordt betaald:
a. maatschappelijke ondersteuning:
1° ondersteuning en regie bij het voeren van het huishouden: 61%;
2° sociaal en persoonlijk functioneren, financiën en zelfzorg en gezondheid: 48,3%;
3° dagbesteding: 50%;
4° nachtelijk toezicht en huisvesting, exclusief het ondersteuningselement huisvesting: 51%;
5° mantelzorgondersteuning met verblijf: 46,1%;
b. jeugdhulp:
1° ondersteuning: 48,3%;
2
°mantelzorgondersteuning: 46,1%.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2014/15, 33 983, nr. 7, blz. 17.