ECLI:NL:RBROT:2025:12033

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
FT RK 25/1447 en FT RK 25/1448
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verval en toewijzing van moratoriumverzoeken in faillissementsprocedure met betrekking tot huurbetalingen

In deze zaak heeft verzoekster op 13 augustus 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. Dit volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 7 februari 2025, waarin verzoekster werd veroordeeld tot ontruiming van haar woning. De rechtbank had eerder op 17 april 2025 een moratorium van zes maanden verleend, op voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig werden voldaan. Verzoekster heeft echter de huur van mei 2025 niet tijdig betaald, wat leidde tot de conclusie dat het moratorium per 1 mei 2025 was vervallen. Verzoekster heeft opnieuw een moratoriumverzoek ingediend, dat door de rechtbank ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat er gewijzigde omstandigheden waren, waaronder de stabilisatie van verzoeksters financiële situatie door haar beschermingsbewindvoerder. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen voor een periode van vier maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens werd verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kreeg zij de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 19 september 2025
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats]
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 13 augustus 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 13 augustus 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 10 september 2025.
Mr. M.A. Visser, advocaat van Spring Properties S.A.R.L., de verhuurder (hierna: verweerster), heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 10 september 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • W. Balgowind, werkzaam bij Fresh Start Bewindvoering (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mr. M.A. Visser, advocaat van verweerster.
Verzoekster heeft ter zitting aanvullende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

Bij vonnis van 7 februari 2025 heeft de kantonrechter verzoekster veroordeeld om onder andere de woning aan de [adres] te Rotterdam te ontruimen. Verweerster heeft vervolgens middels een deurwaarderexploot van 19 februari 2025 de ontruiming van de woning per 11 maart 2025 aangezegd.
Bij vonnis van deze rechtbank van 17 april 2025 is ex artikel 287b Fw een voorlopige voorziening bij voorraad voor zes maanden afgegeven, waarmee de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 februari 2025 is opgeschort. Daarbij is bepaald dat het moratorium slechts geldt zolang de lopende huurtermijnen gedurende deze zes maanden tijdig worden voldaan.
Verzoekster heeft de huur van mei 2025 niet tijdig voldaan. Verweerster heeft op 7 juli 2025 wederom de ontruiming van de woning aangezegd. Zij beschouwt het eerder afgegeven moratorium als vervallen, omdat de eerdergenoemde voorwaarde uit het vonnis van 17 april 2025 – betreffende het tijdig voldoen van de lopende huurtermijnen – is geschonden. De nieuwe ontruimingsdatum is bepaald op 19 augustus 2025.
Ter voorkoming van de ontruiming heeft verzoekster zich wederom gemeld bij Geldplein voor schuldhulpverlening. Geldplein heeft bij brief van 12 augustus 2025 besloten aan verzoekster (nogmaals) schuldhulpverlening toe te kennen. Samen met schuldhulpverlening heeft verzoekster op 13 augustus 2025 een (nieuw) verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, samen met een verzoekschrift ex artikel 284 Fw.

3.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2025 tot ontruiming van de woning van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft verklaard dat zij tijdens de eerdere voorlopige voorziening de huur van mei 2025 niet kon voldoen omdat op haar WIA-uitkering beslag lag en zij nog geen toeslagen ontving. Dit is inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder hersteld. Verzoekster ontvangt thans een (volledige) WIA-uitkering van € 1.313,97 en toeslagen van de Belastingdienst, bestaande uit zorgtoeslag van € 118,50 en huurtoeslag van € 478,75. Daarmee heeft zij voldoende inkomsten om de maandelijkse huur van thans € 938,61 te voldoen. Haar beschermingsbewindvoerder heeft dit aangetoond door de huur van augustus 2025 en september 2025 tijdig en volledig te voldoen. Daarnaast heeft zij met terugwerkende kracht ook de huur van februari 2025 tot en met juli 2025 voldaan. Met beschermingsbewindvoerder wordt aldus gewaarborgd dat voortaan de lopende huurtermijnen tijdig en volledig worden voldaan.

4.Het verweer

Verweerster heeft zich in haar verweerschrift op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen. Daarbij heeft zij het volgende aangevoerd.
Allereerst heeft verzoekster na het ontruimingsvonnis van 7 februari 2025 de huurachterstand onbetaald gelaten en heeft zij ook de huur van februari 2025 en maart 2025 niet voldaan. Verweerster heeft meerdere aanmaningen naar verzoekster gestuurd en heeft haar daarnaast al eerder op gemeentelijke schuldhulpverlening gewezen. Verzoekster heeft nergens op gereageerd. Desondanks heeft de rechtbank op 17 april 2025 het eerste moratoriumverzoek toegewezen. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de voorlopige voorziening slechts geldt zolang de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Verzoekster heeft zich hier niet aan gehouden. De huur van mei 2025 is niet tijdig voldaan. Verzoeker heeft de huur van mei op 28 mei 2025 voldaan. Vervolgens heeft verzoekster ook de huur van juli 2025 niet tijdig voldaan. Verweerster heeft daarom besloten de ontruiming wederom aan te zeggen. Daarnaast vraagt verweerster zich af, mede gelet op het structureel niet (tijdig) betalen van de huur, of verzoekster wel voldoende inkomsten heeft om de huur te betalen. Verzoekster ontvangt namelijk een WIA-uitkering (bij verweerster bekend) van slechts circa € 900,00, terwijl de huur € 893,91 bedraagt. Daarbij heeft verzoekster niet aangetoond dat zij met haar inkomen de huur kan voldoen. Verder heeft verweerster veel kosten moeten maken terwijl er vanuit verzoekster geen enkele actie is ondernomen om tot een oplossing te komen. Verweerster heeft er dan ook geen vertrouwen in dat verzoekster haar financiële problemen wil oplossen.

5.De beoordeling

Verval van het eerste moratorium
Bij de toekenning van het moratorium van 17 april 2025 is de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis van 7 februari 2025 opgeschort. Ter waarborging van de belangen van de verhuurder is in het dictum van die uitspraak aan het moratorium de voorwaarde verbonden dat de lopende huurtermijnen tijdig betaald dienden te worden. Verzoekster heeft deze voorwaarde geschonden. Ter zitting is gebleken dat verzoekster op dat moment niet voldoende inkomsten had om de huur van mei 2025 te voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank is de op 17 april 2025 afgegeven voorziening als gevolg van deze tekortkoming per 1 mei 2025 komen te vervallen.
Toewijzing van het tweede moratorium
Nu verzoekster opnieuw een moratoriumverzoek heeft ingediend, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of een tweede moratoriumverzoek ex artikel 287b Fw ontvankelijk kan worden verklaard nadat een eerder moratorium tussentijds is komen te vervallen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, nu artikel 287b Fw zich niet verzet tegen een herhaalde aanvraag. In het vijfde lid van artikel 287b Fw is bepaald dat een moratorium maximaal voor de duur van zes maanden wordt uitgesproken. Dat brengt met zich mee dat bij een tweede moratorium in ieder geval de looptijd van het eerdere moratorium dient te worden betrokken. Daarnaast dient naar het oordeel van de rechtbank aan het tweede moratoriumverzoek hogere eisen te worden gesteld. In dit geval gelden die hogere eisen in het bijzonder ten aanzien van de vraag of nakoming van de lopende huurtermijnen voldoende gewaarborgd is.
De rechtbank zal tegen deze achtergrond het voorliggende verzoek beoordelen.
Nu het verzoek ontvankelijk is, dient allereerst te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2025 tot ontruiming van de woning van verzoekster en een kopie van het exploot van 7 juli 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 19 augustus 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 7 februari 2025 (alsnog) ten uitvoer kan leggen.
Omdat het onderhavige verzoek een tweede moratoriumverzoek betreft ten aanzien van hetzelfde vonnis, dient voorts beoordeeld te worden of er gewijzigde omstandigheden zijn op grond waarvan geoordeeld kan worden dat tijdige betaling van de lopende huurtermijnen nu wel voldoende gewaarborgd is en een minnelijke regeling een (relevante) kans van slagen heeft. Dit is het geval. Daarbij is van doorslaggevend belang dat verzoekster onder beschermingsbewind staat en dat haar beschermingsbewindvoerder haar financiële situatie inmiddels gestabiliseerd heeft. Verzoekster heeft voldoende inkomsten, een volledige WIA-uitkering en toeslagen van de Belastingdienst, waarmee zij de lopende huurtermijnen kan voldoen. Aangetoond is verder dat de huurtermijnen van augustus 2025 en september 2025 tijdig en volledig zijn voldaan. Verder heeft haar beschermingsbewindvoerder met terugwerkende kracht de huur van februari 2025 tot en met juli 2025 voldaan. Gelet op het voorgaande is bij de rechtbank het vertrouwen ontstaan dat verzoekster voortaan de huur tijdig en volledig zal voldoen. Ontruiming van de woning van verzoekster brengt daarentegen de stabiele situatie waarin zij zich thans in bevindt in gevaar. Gelet hierop laat de rechtbank het belang van verzoekster zwaarder wegen dan het belang van verweerster.
Nu het eerste moratorium binnen twee maanden na 7 maart 2025 (zoals voortvloeit uit het vonnis van 17 april 2025) is komen te vervallen en mede gelet op artikel 287b lid 5 Fw ziet de rechtbank aanleiding om het tweede moratorium nog slechts voor vier maanden uit te spreken.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

6.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 7 februari 2025 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van vier maanden vanaf 13 augustus 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025.