ECLI:NL:RBROT:2025:11972

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
11766768 CV EXPL 25-14289
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door onverzekerde scooter na aanrijding

In deze zaak heeft Stichting Waarborgfonds Motorverkeer (eiseres) een vordering ingesteld tegen de eigenaar van een onverzekerde scooter, gedaagde, na een aanrijding op 22 maart 2024 in Vlaardingen. De scooter was betrokken bij een ongeval waarbij het slachtoffer, mevrouw [benadeelde partij], schade heeft geleden ter hoogte van € 2.582,41. Het Waarborgfonds heeft deze schade vergoed en vordert nu het bedrag terug van gedaagde, die stelt dat zijn neef zonder toestemming de scooter heeft gebruikt. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde als eigenaar van de scooter verantwoordelijk is voor de schade, aangezien de verzekeringsplicht geldt zolang het kenteken niet is geschorst. Gedaagde heeft niet aangetoond dat er sprake was van diefstal, en zijn verweer dat de scooter in de schuur stond en niet bedoeld was voor gebruik op de openbare weg, wordt verworpen. De kantonrechter wijst de vordering van het Waarborgfonds toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelt gedaagde tot betaling van in totaal € 3.046,13.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11766768 CV EXPL 25-14289
datum uitspraak: 17 oktober 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Waarborgfonds Motorverkeer,
vestigingsplaats: Rijswijk,
eiseres,
gemachtigde: PVU Wiggers B.V.,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaats] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘het Waarborgfonds’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 juni 2025, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de repliek.
[gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de repliek, maar van die mogelijkheid heeft hij geen gebruik gemaakt.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Het Waarborgfonds is deze rechtszaak gestart tegen de eigenaar van een onverzekerde scooter met [kenteken] (hierna: de scooter), omdat met dit voertuig op 22 maart 2024 in Vlaardingen een aanrijding is veroorzaakt. De bestuurder heeft geen voorrang verleend en is na het ongeval doorgereden. De benadeelde partij, mevrouw [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ), heeft als gevolg van de aanrijding € 2.582,41 schade geleden. Omdat de scooter ten tijde van het ongeval niet verzekerd was, heeft het Waarborgfonds de schade vergoed. Het Waarborgfonds heeft vervolgens [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade, maar hij heeft het schadebedrag niet aan haar betaald. Het Waarborgfonds eist daarom nu dat [gedaagde] de schade alsnog aan haar betaalt, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 juli 2024, € 463,72 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
2.2.
[gedaagde] erkent dat de scooter van hem was en niet verzekerd was. Hij voert aan dat de scooter in de schuur stond en dat hij niet van plan was deze op de openbare weg te gebruiken. Volgens hem heeft zijn neef zonder toestemming de scooter gebruikt en het ongeval veroorzaakt. Ondanks meerdere pogingen is het [gedaagde] niet gelukt om contact te krijgen met het Waarborgfonds. Na het incident heeft hij een verzekering voor een ander voertuig afgesloten, maar hij moet nu een hogere premie betalen vanwege het voorval. [gedaagde] stelt schade te hebben geleden door de handelwijze van het Waarborgfonds.
2.3.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat de vordering wordt toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde] € 3.046,13 met rente moet betalen. Hierna wordt uitgelegd waarop deze beslissing is gebaseerd.

3.De beoordeling

Algemeen
3.1.
Vaststaat dat de scooter ten tijde van het ongeval op naam van [gedaagde] stond geregistreerd en niet verzekerd was. Dit is een overtreding van de verzekeringsplicht uit artikel 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). Omdat de scooter onverzekerd was, kan het slachtoffer ( [benadeelde partij] ) de schade niet verhalen op een verzekeraar. In zo’n geval treedt het Waarborgfonds op als vangnet en vergoedt de schade, wat zij op grond van artikel 25 lid 1 sub b WAM verplicht is te doen. Nadat het Waarborgfonds de schade heeft vergoed, geeft artikel 27 WAM het fonds het recht om dit bedrag te verhalen. Dit verhaalsrecht kan worden uitgeoefend op twee personen, namelijk de persoon die aansprakelijk is voor de schade (de bestuurder) en degene die de verzekeringsplicht heeft geschonden (de kentekenhouder). In dit geval heeft het Waarborgfonds er terecht voor gekozen om [gedaagde] aan te spreken, omdat zijn identiteit vaststaat en hij direct wettelijk verplicht was het voertuig te verzekeren.
Scooter in de schuur
3.2.
Het verweer dat de scooter in de schuur stond en niet bedoeld was voor gebruik op de openbare weg slaagt niet. De verzekeringsplicht van artikel 2 WAM is namelijk gekoppeld aan het op naam hebben van een kenteken, niet aan het feitelijke gebruik van het voertuig op de openbare weg. Zolang een kenteken niet bij de RDW is geschorst, geldt de verzekeringsplicht. [gedaagde] heeft niet gesteld dat het kenteken was geschorst bij de RDW.
De bestuurder had geen toestemming
3.3.
Dat de neef van [gedaagde] de bestuurder zou zijn geweest en de scooter zonder zijn medeweten heeft gebruikt, maakt niet uit. Het verhaalsrecht van het Waarborgfonds op de kentekenhouder (artikel 27 lid 1 sub b WAM) is namelijk een zelfstandig en direct recht. Wie de bestuurder was en of deze toestemming had, is voor de vordering op [gedaagde] als onverzekerde kentekenhouder niet van belang. De enige uitzondering zou diefstal zijn (artikel 3 WAM), maar [gedaagde] stelt niet dat er sprake was van diefstal en levert hier ook geen enkel bewijs voor (zoals een aangifte). Zoals het Waarborgfonds bij repliek terecht heeft uitgelegd valt ‘joyriding’ door een familielid hier niet onder.
Heeft [gedaagde] schade?
3.4.
[gedaagde] stelt schade te lijden door een melding van het Waarborgfonds. Anders dan het Waarborgfonds, is de kantonrechter van oordeel dat dit geen tegenvordering is. [gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord enkel gesteld dat hij schade lijdt doordat zijn verzekeringspremie is verhoogd, maar hij heeft geen concrete vordering ingesteld en bijvoorbeeld ook geen concreet schadebedrag genoemd. Daarmee voldoet zijn uitlating niet aan de vereisten voor een eis in reconventie als bedoeld in artikel 136 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kantonrechter vat deze uitlating dan ook slechts op als onderdeel van het verweer en niet als een zelfstandige tegenvordering.
3.5.
Het Waarborgfonds heeft bij repliek terecht toegelicht dat een CIS-registratie verplicht is. Het Waarborgfonds is als deelnemer aan de Stichting Centraal Informatie Systeem (CIS) verplicht om een melding te doen wanneer het schade uitkeert die is veroorzaakt door een onverzekerd voertuig. Dit is geen keuze, maar een standaardprocedure in de verzekeringsbranche om fraude en onverzekerd rijden tegen te gaan. De eventuele hogere premie is niet het gevolg van de handelwijze van het Waarborgfonds, maar een direct gevolg van het eigen handelen van [gedaagde] , namelijk het niet nakomen van zijn verzekeringsplicht. Een verzekeraar mag een hoger risico inschatten bij een klant die eerder zijn wettelijke plichten heeft verzaakt en de premie daarop aanpassen. Het Waarborgfonds staat hier volledig buiten.
[gedaagde] moet € 2.582,41 aan het Waarborgfonds betalen
3.6.
Zoals al eerder overwogen, heeft het Waarborgfonds op grond van artikel 27 lid 1 sub b WAM een recht van verhaal op [gedaagde] als degene die de verzekeringsplicht niet is nagekomen. [gedaagde] heeft de hoogte van het schadebedrag verder niet betwist. Hij wordt dan ook veroordeeld om het schadebedrag van € 2.582,41 aan het Waarborgfonds te betalen.
Contact met het Waarborgfonds
3.7.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat hij meerdere keren contact heeft proberen op te nemen met het Waarborgfonds maar dat dat niet is gelukt. Voorop staat dat dit geen juridisch verweer tegen de vordering zelf is. Het Waarborgfonds heeft onderbouwd gesteld dat zij over een periode van bijna een jaar meerdere malen per brief en e-mail contact heeft gezocht. [gedaagde] heeft de ontvangst van deze correspondentie niet betwist, terwijl hij hier nooit op heeft gereageerd.
Incassokosten
3.8.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 463,72 toegewezen, omdat is voldaan aan de voorwaarden om deze vergoeding te krijgen. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
Rente
3.9.
De gevorderde wettelijke rente over € 2.582,41 wordt toegewezen vanaf 23 juli 2024 omdat [gedaagde] sinds deze datum in verzuim is met de betaling van het schadebedrag en deze vordering voldoet aan de wettelijke vereisten voor toewijzing.
Proceskosten
3.10.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan het Waarborgfonds moet betalen op € 146,14 aan dagvaardingskosten, € 514,- aan griffierecht, € 476,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 238,-) en € 119,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.255,14. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het Waarborgfonds dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan het Waarborgfonds te betalen € 2.582,41 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over dat bedrag vanaf 23 juli 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan het Waarborgfonds te betalen € 463,72 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van het Waarborgfonds worden begroot op € 1.255,14;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en in het openbaar uitgesproken.
53954