ECLI:NL:RBROT:2025:1195

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
10/750334-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling inzake gewoontewitwassen en verboden wapenbezit door belastingadviseur

Op 29 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1967, die als belastingadviseur betrokken was bij gewoontewitwassen van grote geldbedragen en bitcoins. De verdachte heeft in de periode van 1 februari tot en met 25 juni 2019, in opdracht van een medeverdachte, transacties verricht waarbij hij de criminele herkomst van de gelden heeft verhuld. Daarnaast heeft hij als belastingadviseur zijn onderzoeksplicht verzaakt door geen cliëntenonderzoek te doen en ongebruikelijke transacties niet te melden, zoals vereist door de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Tevens is de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een pistool en een stroomstootwapen, die in zijn woning zijn aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en dat er geen sprake was van actief wapenbezit. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de rol van belastingadviseurs in het voorkomen van financiële criminaliteit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750334-19
Datum uitspraak: 29 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 18 december 2024 en 29 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 18 december 2024 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Samengevat wordt de verdachte het volgende verweten:
het medeplegen van, subsidiair medeplichtig zijn aan, gewoontewitwassen van geldbedragen en bitcoins in de periode van 1 februari tot en met 25 juni 2019;
(feitelijke leiding geven aan) het als belastingadviseur niet tijdig melden van ongebruikelijke transacties in dezelfde periode;
(feitelijke leiding geven aan) het als belastingadviseur niet verrichten van cliëntenonderzoek in dezelfde periode;
het voorhanden hebben van een alarmpistool en een stroomstootwapen op 13 augustus 2019.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.M. Bonnes heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde, met uitzondering van het ten laste gelegde geldbedrag/de transactie van € 75.000,-, en het onder 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden met aftrek van voorarrest en als bijkomende straf een beroepsverbod voor de duur van 5 jaren voor de volgende activiteiten:
het als zelfstandig ondernemer, belastingadviseur, belastingconsulent, administrateur of anderszins
adviseren op het gebied van financieel management en financiële bedrijfsvoering;
beheren en administreren van gelden van enige onderneming van verdachte, en het daaruit doen van betalingen aan gerechtigde(n).

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van een aantal van de onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde transacties c.q. geldbedragen is niet duidelijk waar deze betrekking op hebben. Hierdoor is niet duidelijk waar de grenzen van het verwijt liggen. Het gaat om de volgende geldbedragen: € 95.000,-, € 20.000,-, € 50.000,- (feit 1) en € 75.000,- (feiten 1 en 2). De tenlastelegging geeft, ook in combinatie met het dossier, onvoldoende duidelijkheid, temeer nu het dossier bol staat van grote geldbedragen. Gelet hierop dient de dagvaarding op deze onderdelen partieel nietig te worden verklaard.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De genoemde geldbedragen zijn wel degelijk terug te vinden in het dossier. Uit pagina 34 van (de doorgenummerde bijlagen van) het zaaksdossier, volgt dat de eerstgenoemde drie bedragen afkomstig zijn uit de notities in de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] . Zo is ‘95’ een geldbedrag van € 95.000,-, dat is betaald op 22 mei 2019. Van het geldbedrag van € 75.000,- dient de verdachte te worden vrijgesproken, zodat over de eventuele nietigheid van dat onderdeel geen beslissing behoeft te volgen.
4.3.
Beoordeling
Aan de hand van de inhoud van het dossier is voldoende duidelijk waarop de ten laste gelegde geldbedragen betrekking hebben, namelijk op betalingen die zouden zijn verricht in het kader van de aankoop en de verbouwing van het hotel in [plaats] . De dagvaarding voldoet (ook overigens) aan de eisen die artikel 261 Wetboek van Strafvordering (Sv) daaraan stelt.
4.4.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Het dossier bevat als bewijsmiddelen voor verdachtes opzet dan wel culpoos handelen slechts de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] . Maar deze dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De verdediging heeft immers geen effectieve ondervragingsmogelijkheid heeft gehad om diens belastende verklaringen te toetsen en er zijn geen factoren geweest om het ontbreken van de ondervragingsmogelijkheid te compenseren.
Ook van de feiten 2 en 3 dient de verdachte te worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de tenlastegelegde transacties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Dit brengt mee dat geen sprake is van schending van enige uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) voortvloeiende plicht. Daarbij geeft het dossier wel blijk van het feit dat de verdachte de identiteit van onder andere [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft vastgesteld en dat voor hem duidelijk was wie de ‘ultimate beneficial owners’ waren.
Ten aanzien van feit 4 geldt, dat de verdachte het pistool lang geleden heeft aangeschaft op advies van twee personen die werkzaam zijn bij de politie vanwege een destijds lopend conflict. Inmiddels heeft de verdachte de volledige namen van deze personen achterhaald, zodat zij eerst als getuigen dienen te worden gehoord. Dat is noodzakelijk, want zonder het horen van deze getuigen kan niet worden uitgesloten dat de verdachte een beroep op de strafuitsluitingsgrond ‘onbevoegd gegeven ambtelijk bevel’ toekomt. Nu de verdediging aan dit standpunt niet tevens een aanhoudingsverzoek heeft verbonden, zal de rechtbank dit opvatten als een voorwaardelijk verzoek om de getuigen alleen te horen in het geval de rechtbank feit 4 bewezen zou achten.
5.2.
Beoordeling
5.2.1.
Bewijsuitsluiting?
De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: de medeverdachte) zullen niet worden gebezigd voor het bewijs van de wetenschap van de verdachte van de herkomst van het vermogen van de medeverdachte, zodat de rechtbank het verweer op dit punt verder onbesproken zal laten.
5.2.2.
Het ten laste gelegde bedrag van € 75.000,- (feiten 1, 2 en 3)
Uit het strafdossier blijkt dat de verdachte en de medeverdachte hebben gesproken over de kosten van de eerste fase van de verbouwing van het hotel in [plaats] , dat de medeverdachte onder begeleiding van de verdachte had aangekocht, te weten € 75.000,-. Dat deze betaling daadwerkelijk plaats heeft gevonden, kan op basis van het dossier echter niet worden vastgesteld. De verdachte zal daarom van dit onderdeel worden vrijgesproken.
5.2.3.
De wetenschap van de verdachte (feit 1)
De verdachte heeft verklaard dat hij de medeverdachte nooit heeft gevraagd hoe hij zijn geld heeft verdiend, maar heeft aangenomen dat de medeverdachte een vermogend persoon was die zijn geld eerlijk had verdiend. De verdachte en de medeverdachte hebben elkaar in november/december 2018 voor het eerst ontmoet, toen de medeverdachte het kantoor van de verdachte is binnengelopen en hem heeft verzocht de boekhouding van zijn bedrijf [naam bedrijf 1] af te ronden. De verdachte heeft toen vernomen dat dit bedrijf twee ton verlies had geleden en dat de medeverdachte niet beschikte over de administratie van zijn bedrijf. Op dat moment kende de verdachte de medeverdachte of diens netwerk niet.
Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte reeds op dat moment twijfel moeten hebben bij de financiële situatie van de medeverdachte en op zijn minst vragen daarover moeten stellen. Het ging immers om een vreemde die hem verzocht om de boekhouding van een zwaar verlieslijdend bedrijf af te ronden, terwijl de daarvoor benodigde administratie ontbrak. In plaats van dat de verdachte, zelf nota bene financieel adviseur, hierdoor extra kritisch was, is hij vervolgens een uitgebreide zakelijke samenwerking met de medeverdachte aangegaan. Hij heeft daarover op zitting verklaard: Het klopte niet, want er was geen administratie. Daarbij heeft hij nimmer enig onderzoek naar de financiële situatie van de medeverdachte gedaan, ook niet toen zich incidenten voordeden tussen de verdachte en personen uit het netwerk van de medeverdachte, voor wie de verdachte naar eigen zeggen bang was. De verdachte is blijven samenwerken met de medeverdachte, gedreven door, in zijn woorden, ‘de lotto’ die in de persoon van de medeverdachte zijn kantoor was binnengewandeld. Daarbij heeft de medeverdachte honderdduizenden euro’s geïnvesteerd, waarbij ook grote contante geldbedragen werden aangewend en gedistribueerd, maar waarvan bijna niets schriftelijk werd vastgelegd. Verder heeft de verdachte de betrokkenheid van de medeverdachte bij deze investeringen steeds bewust verborgen gehouden voor de buitenwereld, onder meer door zichzelf als eigenaar of president te laten opnemen in officiële stukken van de opgerichte bedrijven. Dit, terwijl uit het dossier, waaronder het berichtenverkeer waaraan de verdachte deelnam, duidelijk blijkt dat de medeverdachte als investeerder degene was die aan de touwtjes trok. Dat de verdachte dit alles uitsluitend deed om de medeverdachte zo min mogelijk belastingen te laten betalen, zoals de verdediging heeft aangevoerd, acht de rechtbank op basis van het voorgaande niet aannemelijk.
Voorgaande feiten en omstandigheden brengen de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte, door aldus te handelen, tenminste willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het vermogen van de medeverdachte van misdrijf afkomstig was.
5.2.4.
De onder feit 1 ten laste gelegde geldbedragen en bitcoins
Wat betreft de ten laste gelegde bedragen wijst de rechtbank allereerst op een notitie die is aangetroffen in de telefoon van de medeverdachte met daarop een aantal cijfers, die zouden moeten duiden op door hem verrichte betalingen. Echter, van een aantal van deze cijfers, te weten ‘95’, ‘20’ en ‘50’, is onbekend of deze zien op contante geldbedragen of op bitcoins. Nu de rechtbank dit op basis van het dossier niet kan vaststellen, kan het witwassen van deze geldbedragen niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Dit geldt niet voor de overige ten laste gelegde geldbedragen, waarvoor het dossier bewijsmiddelen bevat die erop wijzen dat het contante geldbedragen betreft.
Verder zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van de ten laste gelegde 9,58 bitcoins, nu blijkens het dossier dit aantal bitcoins onderdeel uitmaakt van het tevens ten laste gelegde saldo van 36,68 bitcoins. De rechtbank wijst in dit verband op de tabel op pagina 1243 van de doorgenummerde bijlagen van het zaaksdossier.
Gelet op de hoeveelheid transacties, de daarmee gemoeide bedragen en de periode waarin deze hebben plaatsgevonden, is de rechtbank tevens van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
5.2.5.
Het cliëntenonderzoek door en de meldingsplicht van de verdachte (feiten 2 en 3)
De rechtbank stelt vast dat de verdachte in de ten laste gelegde periode ook in de hoedanigheid van belastingadviseur heeft gehandeld. Dit is door de verdediging ook niet betwist. De verdachte is (ook) in die hoedanigheid een zakelijke relatie met de medeverdachte aangegaan. Zo heeft de verdachte voor of namens de medeverdachte financiële transacties verricht en bedrijven opgericht, waarbij hij ook fiscale werkzaamheden heeft uitgevoerd.
Uit het dossier volgt dat de verdachte de identiteit van de medeverdachte heeft gecontroleerd, een datacard in zijn administratie heeft gevoegd en een door de medeverdachte ondertekende machtiging heeft verkregen, waarbij de verdachte wordt gemachtigd om financiële handelingen voor of namens de medeverdachte te verrichten. De vastgestelde zakelijke relatie brengt echter op grond van artikel 3 Wwft mee dat de verdachte voldoende cliëntenonderzoek moet verrichten, welk onderzoek verder gaat dan alleen het vaststellen en controleren van de identiteit van zijn cliënt. De verdachte heeft dit nagelaten. Sterker nog, hij heeft naar eigen zeggen zelfs nooit geïnformeerd naar de herkomst van de financiën van de medeverdachte.
De rechtbank stelt voorts vast dat de verdachte, of een aan hem gelieerde onderneming, in de ten laste gelegde periode nimmer melding heeft gemaakt van ongebruikelijke transacties. Hierbij gaat het om transacties met contante bedragen van boven de € 10.000,-. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de verdachte namens de medeverdachte betrokken was bij de ten laste gelegde transacties, die gelegen zijn boven dit grensgedrag. Het voorgaande betekent dat de verdachte niet heeft voldaan aan de verplichtingen als belastingadviseur die hij op grond van de Wwft heeft.
Gelet op het vorenstaande is het onder de feiten 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.2.6.
Het voorhanden hebben van wapens (feit 4)
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat in de woning van de verdachte een pistool en een stroomstootwapen zijn aangetroffen. Dit wordt door de verdediging niet betwist. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte mogelijk een beroep op de strafuitsluitingsgrond ‘onbevoegd gegeven bevel’ toekomt, omdat hij het pistool destijds op advies van twee medewerkers van de politie heeft aangeschaft.
De rechtbank wijst echter op het verhoor van de verdachte van 19 april 2021. Hierin verklaart de verdachte dat door de politie zou zijn gezegd: ‘
ik mag je niet zeggen dat je een vuurwapen mag kopen, maar wij noemen het een alarmsysteem’. Het verweer dat de politie de verdachte hiermee zou hebben bevolen om een pistool te kopen, mist gelet op deze verklaring feitelijke grondslag. De verdachte heeft zelf de keus gemaakt een pistool aan te schaffen, welk pistool vervolgens in zijn woning is aangetroffen. Het voorwaardelijke verzoek om deze medewerkers van de politie als getuigen te horen, wordt daarom afgewezen en het verweer wordt verworpen.
5.2.7.
Conclusie
Bewezen is het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij, in de periode van 1 februari 2019 tot en met 25 juni 2019 te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of te Diemen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, van een of meer voorwerpen, te weten onder meer
- een of meer geldbedragen, zijnde 20.000,- euro en 37,500,- euro en 35.000,- euro en
geldbedragenen 9000,- euro en
- bitcoins, tot een totale hoeveelheid van ongeveer 50,59 bitcoins (zijnde 36,68 bitcoins en/of 13,91 bitcoins) en
a)
- de werkelijke aard
ende herkomst, heeft verhuld en,
voorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, wist, dat deze voornoemde voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt;
2.
[naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] in de periode van 1 februari 2019 tot en met 25 juni 2019 te Amstelveen en/of Amsterdam en/of Diemen, als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefenende, dan wel anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verrichtende meermalen, opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, verrichte ongebruikelijk transacties niet onverwijld, nadat het ongebruikelijke karakter van deze transacties bekend is geworden, heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid, immers heeft hij telkens opzettelijk geen melding gedaan van,
- in de periode van 28 maart 2019 t/m 8 mei 2019 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten (contante) (ontvangen) geldbedragen van in totaal 92.500,- euro (bestaande uit contante geldbedragen van 20.000,- euro en 37.500,- euro en 35.000,- euro) en
- in de periode 22 mei 2019 tot en met 14 juni 2019 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten bitcoins en/of (contante) (ontvangen) geldbedragen tot een waarde van in totaal 165.000,- euro (bestaande uit bitcoins en/of (contante) geldbedragen tot een waarde van 95.000,- euro en 20.000,- euro en 50.000,- euro)
aan welk bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] in de periode van 1 februari 2019 tot en met 25 juni 2019 te Amstelveen en/of Amsterdam en/of Diemen, als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefenende, dan wel anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verrichtende voor zover betaling van deze goederen en/of diensten in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000,- Euro of meer, meermalen, telkens opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen cliëntenonderzoek heeft verricht, immers heeft hij opzettelijk geen identiteit vastgesteld en/of gecontroleerd en/of geen uittreksel van de kamer van koophandel aangevraagd en/of niet de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden onderzocht, bij de volgende transacties:
- in de periode van 28 maart 2019 tot en met 8 mei 2019 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten (contante) (ontvangen) geldbedragen van in 92.500,- euro (bestaande uit contante geldbedragen van 20.000,- euro en 37.500,- euro en 35.000,- euro) en
- in de periode 22 mei 2019 tot en met 14 juni 2019 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten bitcoins en/of (contante) (ontvangen) geldbedragen tot een waarde van in totaal 165.000,- euro (bestaande uit bitcoins en/of (contante) geldbedragen tot een waarde van 95.000,- euro en 20.000,- euro en 50.000,- euro)
tot het plegen aan welk bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
4
Hij op 13 augustus 2019 te Diemen,
- een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, Categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen (pistool) (merk Star M 30 Starfire, kaliber 9mm)
en
- een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, Categorie II onder 5
van de Wet Wapens en Munitie, te weten een voorwerp (stroomstootwapen) waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn worden toegebracht
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.primair,

medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken;

de eendaadse samenloop van:

2.primair,

opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan de verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;

en

3.primair,

opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan de verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;

4.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en een vuurwapen van categorie III.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van (grote) geldbedragen en bitcoins. De verdachte heeft – veelal in opdracht van de medeverdachte – op verschillende momenten transacties van grote geldbedragen of bitcoins verricht, waarmee hij de werkelijke (criminele) herkomst van deze geldbedragen of bitcoins heeft verborgen en/of verhuld. De verdachte heeft daarnaast als belastingadviseur niet voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht – het doen van cliëntenonderzoek – alsmede aan de op hem rustende verplichting tot het melden van ongebruikelijke transacties, als bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit, waarbij grote sommen geld kunnen omgaan, gefaciliteerd. Witwasconstructies tasten de integriteit van de legale economie aan en zijn, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij – uit eigen gewin – zijn medewerking hieraan heeft verleend.
Tot slot heeft de verdachte in zijn woning een pistool en een stroomstootwapen voorhanden gehad. Ongecontroleerd wapenbezit brengt naast gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving ook mee dat de drempel om zo’n wapen te gebruiken wordt verlaagd. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens wordt daarom streng opgetreden. Anderzijds heeft de rechtbank oog voor de omstandigheid dat geen sprake is geweest van actief wapenbezit, maar dat de verdachte de wapens jarenlang ongebruikt in zijn woning heeft laten liggen en met name heeft verzuimd de wapens in te leveren.
8.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank overweegt in dit verband dat sprake is van verouderde feiten, wat maakt dat de rechtbank het niet passend vindt de verdachte thans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Wel ziet de rechtbank gelet op de ernst van de feiten aanleiding aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van na te noemen duur met een proeftijd van één jaar. Deze voorwaardelijke straf dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Verder acht de rechtbank gelet op de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke taakstraf voor langere duur op zijn plaats.
De rechtbank zal anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, aan de verdachte geen beroepsverbod overeenkomstig artikel 349 van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De verdachte heeft niet eerder strafbare feiten gepleegd. Een beroepsverbod is daarom nu niet aan de orde.
Redelijke termijn
Door de verdediging is betoogd dat de redelijke termijn ruimschoots is geschonden, hetgeen dient te worden gecompenseerd in de strafmaat.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 19 april 2021, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld voor de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank stelt voorts vast dat de inhoudelijke behandeling van onderhavige zaak met de andere medeverdachten eerst gepland stond op 20 juni 2023. Op die datum heeft de inhoudelijke behandeling geen doorgang gevonden, omdat een medeverdachte onverhoopt verhinderd bleek te zijn.
De rechtbank heeft de verdediging die dag expliciet gevraagd om de zaak van de verdachte alsnog te behandelen, onder afsplitsing van de zaken van de medeverdachten. De verdediging heeft toen echter de wens geuit de behandeling van de zaak aan te houden tot nader te bepalen datum. Dit maakt dat de vertraging die naar aanleiding van die beslissing is opgelopen tot de zitting van 18 december 2024 niet kan worden meegerekend bij de bepaling van de duur van de overschrijding van de redelijke termijn en dat zal worden uitgegaan van de oorspronkelijke zittingsdatum van 20 juni 2023.
Daarmee is tot aan dit vonnis een periode van bijna twee jaar en twee maanden verstreken en is sprake van een geringe overschrijding van de redelijke termijn. Er is in deze zaak echter ook sprake van bijzondere omstandigheden, te weten de ingewikkeldheid van de zaak. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak de redelijke termijn niet is geschonden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en verbeurdverklaring passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de op het kantoor van de verdachte in beslag genomen geldbedragen terug te geven aan de verdachte. Ten aanzien van de in de woning van de verdachte in beslag genomen geldbedragen alsmede de tien procent commissie die geclaimd wordt van de aangetroffen Bitcoins heeft de officier van justitie gevorderd dat deze dienen te worden verbeurdverklaard.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen geldbedragen gelet op de bepleite vrijspraak dienen te worden geretourneerd aan de verdachte. Subsidiair is aangevoerd dat de in beslag genomen geldbedragen niet in verband staan met de ten laste gelegde feiten, zodat deze bedragen niet in aanmerking komen voor verbeurdverklaring. Ook om die reden dienen de geldbedragen te worden geretourneerd aan de verdachte.
9.3.
Beoordeling
De geldbedragen die in het kantoor van de verdachte zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen (beslaglijst 1, 2, en 6), dienen aan de verdachte te worden geretourneerd.
Dit geldt ook voor de geldbedragen die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen (beslaglijst 3, 4 en 5). De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat de geldbedragen die in de slaapkamer van de kinderen van de verdachte zijn aangetroffen het spaargeld van de kinderen betreft, niet onaannemelijk. Daarnaast zijn deze geldbedragen naar het oordeel van de rechtbank ook niet in verband te brengen met de bewezenverklaarde feiten, zodat deze geldbedragen niet voor verbeurdverklaring in aanmerking komen.
Wat betreft de tien procent commissie van de in beslag genomen bitcoins (beslaglijst 7) is de rechtbank van oordeel dat dit voor verbeurdverklaring in aanmerking komt, nu de in beslag genomen bitcoins afkomstig zijn van het bewezenverklaarde gewoontewitwassen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 51, 55, 57, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 3 en 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme, zoals die luidden ten tijde van de bewezenverklaarde feiten;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
1 (één) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren,waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
234 (tweehonderdvierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
117 (honderdzeventien) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1, 2 en 3:
7 1 STK Rechten aan order 320030.59 (10% van dit bedrag)
(Omschrijving: BITCOIN 36.68440526
BTC = 320.030,59 euro, BITCOIN);
- gelast de teruggave aan verdachte van:
1. Geld Euro 28450.00
28.450 euro, ibg [beslagnummer 1]
2 Geld Euro 950.00
950 euro, ibg [beslagnummer 2]
3 Geld Euro 2690.00
2.690 euro, ibg [beslagnummer 3]
4 Geld Euro 1320.00
1.320 euro, ibg [beslagnummer 4]
5 Geld Euro 5600.00
5.600 euro, ibg [beslagnummer 5]
6 Geld Euro 1090.00
1.090 euro, ibg [beslagnummer 6] .
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 25 juni 2019 te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of te Diemen, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (van) een of meer voorwerp(en), te weten onder meer
-een of meer geldbedrag(en), tot een totale hoeveelheid van ongeveer 341.500,- euro (zijnde 20.000,- euro en/of 37,500,- euro en/of 35.000,- euro en/of 95.000,- euro en/of 20.000,- euro en/of 50.000,- euro en/of 75000,- en/of 9.000,- euro) en/of
-een of meer bitcoins, tot een totale hoeveelheid van ongeveer 50,59 bitcoins (zijnde 36,68 bitcoins en/of 13,91 bitcoins) en/of 9,58 bitcoins en/of
a)
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of,
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren op een voorwerp, en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp voorhanden heeft/hebben gehad, en/of
b)
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze voornoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt en/of heeft/hebben witgewassen in de uitoefening van zijn/hun beroep of bedrijf;
(artikel 420bis/ter/quater Wetboek van Strafrecht)
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer anderen in de of omstreeks de periode 1 februari 2019 tot en met 25 juni 2019 te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of te Diemen, althans (elders) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (van) een of meer voorwerp(en), te weten onder meer
-een of meer geldbedrag(en), tot een totale hoeveelheid van ongeveer 341.500,- euro (zijnde 20.000,- euro en/of 37,500,- euro en/of 35.000,- euro en/of 95.000,- euro en/of 20.000,- euro en/of 50.000 euro en/of 75.000,- en/of 9.000,- euro) en/of
-een of meer bitcoins, tot een totale hoeveelheid van ongeveer 50,59 bitcoins (zijnde 36,68 bitcoins en/of 13,91 bitcoins) en/of 9,58 bitcoins en/of
a)
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of,
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren op een voorwerp, en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp voorhanden heeft/hebben gehad, en/of
b)
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl die ander(en) wisten, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf
tot en bij het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 25 juni 2019 te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of te Diemen, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- de inhoud op te stellen van (een) (fictieve) leenovereenkomst(en) voor de overdracht van eigendom van (een) bedrijf/bedrijven ( [naam bedrijf 4] ) en/of (een) sportschool en/of
- verdachte [medeverdachte 1] en/of anderen te adviseren in het opzetten van een (fictieve)(leen)constructie en/of te adviseren in het oprichten van bedrijven (in het buitenland) om een legale inkomstenbron te creëren voor aangekocht onroerend goed (hotel [naam hotel] ) en/of
- ( te adviseren aan [medeverdachte 1] ) (een) bedrijf/bedrijven op verdachte zijn naam te (laten) zetten, terwijl [medeverdachte 1] en/of een ander zorgt voor de financiering van het bedrijf en/of
- voornoemde (cash) geldbedrag(en) en/of bitcoins door te sturen en/of te ontvangen en/of te (laten) investeren in softwareprojecten en/of bedrijven en/of onroerend goed;
(artikel 420bis/ter/quater Wetboek van Strafrecht jo. art. 48 Sr)
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)
2.
[naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 25 juni 2019 te Amstelveen en/of Amsterdam en/of Diemen, althans (elders) in Nederland, als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefenende, dan wel anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verrichtende
eenmaal of meermalen, opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, verrichte ongebruikelijk transacties niet onverwijld, nadat het ongebruikelijke karakter van deze transacties bekend is geworden, heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid, immers heeft hij telkens opzettelijk geen melding gedaan van,
-in de periode van 28 maart 2019 t/m 8 mei 2019 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten (contante) (ontvangen) geldbedragen van in totaal 92.500,- euro (bestaande uit contante geldbedragen van 20.000,- euro en/of 37.500,- euro en/of 35.000,- euro) en/of
- in de periode 22 mei 2019 tot en met 14 juni 2019 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten
bitcoins en/of(contante) (ontvangen) geldbedragen
tot een waardevan in totaal 165.000,- euro (bestaande uit
bitcoins en/of(contante) geldbedragen
tot een waardevan 95.000,- euro en/of 20.000,- euro en/of 50.000,- euro) en/of
-Op 23 mei 2019 een verrichte ongebruikelijke transactie van 75.000,- euro
tot het plegen aan welk bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
art. 1,2,6 WED jo. art. 16 Wwft
(art 6 lid 1 ahf/ond 1 Wet op de economische delicten)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
als instelling als bedoeld in artikel 1 lid 4 onder a Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, zijnde een natuurlijk persoon als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefenende, dan wel anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verrichtende,
in of omstreeks de periode van 28 maart 2019 tot en met 25 juni 2019 te Amstelveen en/of Amsterdam en/of te Diemen, althans (elders) in Nederland,
eenmaal of meermalen, opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, verrichte ongebruikelijk transacties niet onverwijld, nadat het ongebruikelijke karakter van deze transacties bekend is geworden, heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid, immers heeft hij telkens opzettelijk geen melding gedaan van,
-in de periode van 28 maart 2019 tot en met 8 mei 2019 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten (contante) (ontvangen) geldbedragen van in totaal 92.500,- euro (bestaande uit (contante) geldbedragen van 20.000,- euro en/of 37.500,- euro en/of 35.000,- euro) en/of
-in de periode 22 mei 2019 tot en met 14 juni 2019 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten
bitcoins en/of(contante) (ontvangen) geldbedragen
tot een waardevan in totaal 165.000,- euro (bestaande uit
bitcoins en/of(contante) geldbedragen
tot een waardevan 95.000,- euro en/of 20.000,- euro en/of 50.000,- euro) en/of
-Op 23 mei 2019 een verrichte ongebruikelijke transactie van 75.000,- euro;
art. 1, 2, 6 WED jo. art. 16 Wwft
(art 6 lid 1 ahf/ond 5 Wet op de economische delicten)
3.
[naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 25 juni 2019 te Amstelveen en/of te Amsterdam en/of te Diemen, althans (elders) in Nederland,
als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefenende, dan wel anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verrichtende voor zover betaling van deze goederen en/of diensten in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000,- Euro of meer, meermalen, telkens opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen cliëntenonderzoek heeft verricht, immers heeft hij opzettelijk geen identiteit vastgesteld en/of gecontroleerd en/of geen uittreksel van de kamer van koophandel aangevraagd en/of niet de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden onderzocht, bij de volgende transacties:
-in de periode van 28 maart 2019 tot en met 8 mei 2019 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten (contante) (ontvangen) geldbedragen van in 92500,- euro (bestaande uit contante geldbedragen van 20.000,- euro en/of 37500,- euro en/of 35000,- euro) en/of
-in de periode 22 mei 2019 tot en met 14 juni 2019 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten
bitcoins en/of(contante) (ontvangen) geldbedragen
tot een waardevan in totaal 165.000,- euro (bestaande uit
bitcoins en/of(contante) geldbedragen
tot een waardevan 95.000,- euro en/of 20.000,- euro en/of 50.000,- euro) en/of
- Op 23 mei 2019 een verrichte ongebruikelijke transactie van 75.000,- euro
tot het plegen aan welk bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
art. 1,2 en 6 WED jo. 3 Wwft
(art 6 lid 1 ahf/ond 1 Wet op de economische delicten)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij,
als instelling als bedoeld in artikel 1a lid 4 onder a Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, zijnde een natuurlijk persoon als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefenende, dan wel anderszins zelfstandig onafhankelijk, daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verrichtende,
in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 25 juni 2019 te Amstelveen en/of Amsterdam en/of te Diemen, althans (elders) in Nederland,
voor zover betaling van deze goederen en/of diensten in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000 Euro of meer, meermalen, telkens opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen cliëntenonderzoek heeft verricht, immers heeft hij opzettelijk geen identiteit vastgesteld en/of gecontroleerd en/of geen uittreksel van de kamer van koophandel aangevraagd en/of gecontroleerd en/of niet de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden onderzocht, bij de volgende transacties:
- in de periode van 28 maart 2019 tot en met 8 mei 2019 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten (contante) (ontvangen) geldbedragen van in totaal 92.500,- euro (bestaande uit contante geldbedragen van 20.000,- euro en 37.500,- euro en 35.000,- euro) en/of
- in de periode 22 mei 2019 tot en met 14 juni 2019 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten
bitcoins en/of(contante) (ontvangen) geldbedragen
tot een waardevan in totaal 165.000,- euro (bestaande uit
bitcoins en/of(contante) geldbedragen
tot een waardevan 95.000,- euro en/of 20.000,- euro en/of 50.000,- euro) en/of
- op 23 mei 2019 een verrichte ongebruikelijke transactie van 75.000,- euro;
art. 1, 2, 6 WED jo. 3 Wwft
(art 6 lid 1 ahf/ond 1 Wet op de economische delicten)
4
Hij op of omstreeks 13 augustus 2019 te Diemen, althans in Nederland,
-een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, Categorie III, onder 1 van de WetWapens en Munitie, te weten
een vuurwapen (alarmpistool) (merk Star M 30 Starfire, kaliber 9mm)
en/of
-een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, Categorie II onder 5 , te weten een voorwerp (stroomstootwapen) waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn worden toegebracht
voor handen heeft gehad.
Art. 26 WWM
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)