ECLI:NL:RBROT:2025:11823

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/690691 / FA RK 24-9105
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en beoordeling van omstandigheden in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2025 een beschikking gegeven over de partneralimentatie in het kader van een echtscheiding. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.H.A. de Boer, verzoekt om wijziging van de partneralimentatie die hij aan de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H.W.J. Hendriks, moet betalen. De man stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, waaronder zijn onderhoudsplicht voor de kinderen van zijn nieuwe echtgenote en een daling van zijn inkomen. De vrouw voert verweer en stelt dat de man de behoefte van de stiefkinderen verkeerd heeft berekend en dat zij zelf een inspanningsverplichting heeft om haar inkomen te verhogen.

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die de wijziging van de alimentatie rechtvaardigt. De rechtbank stelt vast dat de man de behoefte van de stiefkinderen niet correct heeft berekend en dat het inkomen van de vrouw niet voldoende is om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank benadrukt dat de vrouw niet verplicht is om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien, gezien haar persoonlijke omstandigheden en het feit dat zij al jaren niet heeft gewerkt. De rechtbank wijst het verzoek van de man af en bepaalt dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt.

De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt drie maanden na de dag van de beschikking voor verzoeker en drie maanden na betekening voor andere belanghebbenden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/690691 / FA RK 24-9105
Beschikking van 8 oktober 2025 over de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. M.H.W.J. Hendriks te Vlaardingen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 9 december 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 8 januari 2025;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 12 augustus 2025;
  • het bericht met bijlagen van de man van 15 augustus 2025;
  • het bericht met bijlage van de vrouw van 21 augustus 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 augustus 2017 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 11 september 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Bij hiervoor genoemde beschikking van de rechtbank Rotterdam is bepaald dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte convenant deel uitmaakt van deze beschikking. In het echtscheidingsconvenant zijn partijen voor zover relevant letterlijk overeengekomen:
“Artikel 1: Partneralimentatie
1.1.
De man geniet thans een inkomen uit loondienst van € 57.190,= (jaaropgave 2016)
bij [bedrijf] De vrouw is in opleiding en werkzaam in de
huishoudelijke dienst voor 4 uur in de week. Zij geniet een inkomen van € 10,63 per
uur. De vrouw is vooralsnog niet in staat door middel van eigen inkomsten geheel in
haar eigen levensonderhoud te voorzien.
1.2.
De behoefte van partijen bedraagt € 1874 netto per maand (moet mij nog
onbekende inkomen [naam vrouw] af van netto gezinsinkomen van € 3123,-). De vrouw heeft
een eigen netto inkomen van € 200,= per maand zodat resteert een netto-behoefte van
€ 1674,= voor de vrouw.
1.3.
Partijen hebben een echtelijke woning in [plaatsnaam 1] . De man huurt met het oog op
de echtscheiding een flat in [plaatsnaam 2] waarvan de huur € 850,= per
maand bedraagt. De echtelijke woning (zie hieronder) staat inmiddels te koop. Partijen
hebben afspraken gemaakt over de verdeling van de gezamenlijke lasten en de kosten
van de huishouding van partijen voor de periode tot aan de inschrijving van de
echtscheiding in het huwelijksregister terzake de lasten, zij handhaven die afspraken.
Voor de periode dat de echtelijke woning nog niet is verkocht en de man de rente
aflossing, verzekering en zakelijke lasten van de echtelijke woning nog voldoet terwijl
de echtscheiding is ingeschreven, kan de man bijdragen met een bedrag aan
partneralimentatie van € 1092,= bruto per maand. De vrouw voldoet al haar andere
lasten uit de door haar te ontvangen alimentatie en haar eigen inkomen.
1.4.
Zodra de echtelijke woning is verkocht kan de man bijdragen met € 1317 = bruto
per maand.
1.5.
Partijen achten het redelijk dat de vrouw na een gewenningsperiode in de nieuwe
situatie zal trachten haar arbeidsuren zoveel mogelijk uit te breiden teneinde haar
eigen inkomsten te verhogen. Uitbreiding van de inkomsten van de vrouw zullen op de
navolgende wijze invloed hebben op haar alimentatie. Indien de vrouw meer inkomsten
uit arbeid zal hebben, zullen deze inkomsten, zolang zij een bedrag van € 10.000,=
bruto per jaar niet te boven gaan, geen invloed hebben op de hoogte van de
alimentatie. Indien de eigen inkomsten uit arbeid dit bedrag te boven gaan zal de
alimentatie verminderd worden met 15% van het meerdere. Bereiken haar inkomsten
uit arbeid het bedrag van € 12000,= bruto per jaar dan wordt het meerder voor 100%
op de alimentatie gekort.
1.6.
De vrouw zal de man eenmaal per jaar op de hoogte stellen van het
arbeidsinkomen dat zij geniet, door op verzoek van de man in de maand januari van
ieder jaar een kopie van haar jaaropgave over te leggen. Voorst zal zij hem tussentijds
op de hoogte stellen van de wijzigingen van haar inkomen uit arbeid, door de
eerstvolgende nieuwe loonstrook over te leggen.
1.7.
De in dit artikel genoemde bedragen worden geïndexeerd met de wettelijke
indexering als bedoeld in artikel 1:402 A BW voor het eerst per 1 januari 2018.”
2.3.
De man is op 4 juni 2018 opnieuw getrouwd.

3.De beoordeling

3.1.
De man verzoekt de beschikking van 4 augustus 2017 te wijzigen en te bepalen dat de partneralimentatie die hij aan de vrouw moet betalen, met ingang van de datum van indiening van het verzoek, op nihil wordt gesteld.
3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Onderhoudsbijdrage
3.3.1.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst over levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Niet elke wijziging van omstandigheden is voldoende voor wijziging van de onderhoudsbijdrage. Alleen die wijzigingen waardoor het aanvankelijk vastgestelde of overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zijn in dit opzicht rechtens relevant.
Volgens vaste jurisprudentie moet in geval van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden een volledige herbeoordeling plaats vinden aan de hand van alle op dat moment bestaande omstandigheden
3.4.
Wijziging van omstandigheden
3.4.1.
De man heeft ter onderbouwing van de wijziging van omstandigheden gesteld dat hij onderhoudsplichtig is voor de kinderen van zijn echtgenote, dat de vrouw een inspanningsverplichting heeft en dat zijn inkomen is gedaald. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de overeenkomst over levensonderhoud tussen partijen gewijzigd moet worden en legt hierna uit waarom.
3.4.2.
De man is voor de berekening van de behoefte van zijn stiefkinderen uitgegaan van de huidige inkomsten van hemzelf en zijn echtgenote. De man stelt dat een deel van deze behoefte voor zijn rekening komt. Namens de vrouw is naar voren gebracht dat de man de behoefte van de stiefkinderen verkeerd heeft berekend en dat bij een juiste berekening zijn echtgenote volledig in die kosten kan voorzien. De rechtbank volgt de vrouw hierin en baseert zich daarbij ook op het Trema rapport.
Voor de bepaling van de behoefte van de stiefkinderen wordt in beginsel uitgegaan van de eerder vastgestelde behoefte. De behoefte wordt alleen opnieuw vastgesteld als het inkomen van een ouder na scheiding hoger is dan het gezinsinkomen tijdens het huwelijk. In het Tremarapport staat daarover: ‘
Wanneer het inkomen van een ouder na scheiding zodanig stijgt dat het hoger is dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk of de samenleving, is de expertgroep van mening dat dit invloed moet hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Indien het gezinsverband zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat voor de kinderen zou zijn uitgegeven. In dat geval bepalen we het eigen aandeel op basis van dat hogere inkomen van die ouder opnieuw.’
Partijen zijn het erover eens dat in dit geval de behoefte opnieuw vastgesteld moet worden. De vraag is of daarbij ook het inkomen van de man relevant is. Volgens de man wel, volgens de vrouw niet. De rechtbank leidt uit bovenstaande tekst af dat uitsluitend het inkomen van de echtgenote van de man bepalend is voor de behoefte en niet ook het inkomen van de man zelf. ‘Indien het gezinsverband zou hebben voortgeduurd’ is moeilijk te rijmen met de aanwezigheid van een stiefvader. En ook in de laatste zin wordt expliciet verwezen naar ‘die ouder’, en niet naar bijvoorbeeld ‘het hogere inkomen in het gezin waar de kinderen dan opgroeien’. Dat het in dit geval een internationale situatie betreft maakt dat niet anders. Enkel voor de draagkracht kan het inkomen van een stiefouder relevant zijn.
Namens de vrouw is berekend dat de totale behoefte van de stiefkinderen, gebaseerd op het huidige inkomen van de echtgenote van de man, € 535,- bedraagt. De rechtbank zal daarbij geen rekening houden met de geschatte eigen inkomsten van de jongmeerderjarige. Namens de man is onbetwist gesteld dat de jongmeerderjarige gedurende acht uur op zaterdag bij een supermarkt werkt. Naar het oordeel van de rechtbank is van substantiële eigen inkomsten geen sprake. De vrouw heeft becijferd dat de echtgenote van de man volledig in de behoefte van de stiefkinderen kan voorzien. De rechtbank gaat hier, geen rekening houdend met de eigen inkomsten van de jongmeerderjarige, ook vanuit zodat er geen kosten van de stiefkinderen ten laste van de man hoeven te worden gebracht. Van een wijziging van omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank om die reden geen sprake.
3.4.3.
Ten aanzien van de inspanningsverplichting van de vrouw heeft de man gesteld dat zij deze niet is nakomen en dat dit reden is voor wijziging van de partneralimentatie. Volgens de man moet de vrouw in staat zijn om € 35.000,- te verdienen. Ook de echtgenote van de man is in staat om voldoende inkomen te generen, dus dan moet de vrouw dat ook kunnen volgens de man. De vrouw moet haar stelling dat zij niet meer kan werken nader onderbouwen.
Uit de rechtspraak (onder andere Hof Den Haag 29 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016: 2308) blijkt dat onder omstandigheden het niet nakomen van een inspanningsverplichting reden kan zijn voor wijziging van de overeenkomst. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of van de vrouw verwacht kan worden dat zij volledig in haar eigen levensonderhoud gaat voorzien zoals de man meent. De rechtbank beantwoordt die vraag negatief. De rechtbank is van oordeel dat bij het opstellen van het convenant het uitgangspunt niet was dat de vrouw op enig moment volledig in haar eigen behoefte zou kunnen voorzien. De man had ten tijde van de echtscheiding een inkomen van ruim
€ 57.000,- bruto per jaar, de vrouw was in opleiding en deed vier uur huishoudelijke dienst per week. In het artikel over de partneralimentatie staat: ‘
Partijen achten het redelijk dat de vrouw na een gewenningsperiode in de nieuwe situatie zal trachten haar arbeidsuren zoveel mogelijk uit te breiden teneinde haar eigen inkomsten te verhogen.’Uit de stukken blijkt dat de vrouw op het moment van de echtscheiding 52 jaar oud was en namens de vrouw is naar voren gebracht dat zij toen al bijna 25 jaar niet had gewerkt. Ook waren er persoonlijke omstandigheden die hebben gemaakt dat zij nog geen hoger inkomen heeft kunnen genereren zoals dakloosheid na de echtscheiding en mantelzorg, ook binnen het gezin van één van de kinderen van partijen en daarmee gepaard gaande stress. Inmiddels heeft de vrouw haar uren iets kunnen uitbreiden. De vrouw heeft betwist dat zij hetzelfde kan verdienen als de echtgenote van de man, omdat er sprake is van een leeftijds- en opleidingsverschil. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de overeenkomst over levensonderhoud gewijzigd dient te worden. Dat betekent niet alleen dat de bijdrage die de man dient te voldoen hetzelfde blijft maar ook dat de inspanningsverplichting van de vrouw hetzelfde blijft. Zij zal ook bij andere werkgevers moeten kijken of zij haar inkomen nog meer kan verhogen dan zij recent heeft gedaan en de man informeren zoals afgesproken.
3.4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat de wijziging van zijn dienstbetrekking en inkomen niet langer een wijzigingsgrond is.
3.4.5.
Een wijziging van het bedrag, op grond van artikel 1.5 van het convenant, is geen wijziging van omstandigheden waarover de familierechter dient te beslissen, zoals door de man naar voren gebracht. Een wijziging van het bedrag op die grond vloeit voort uit te afspraak tussen partijen. Indien daarover een geschil bestaat, dan dient dit op een andere rechtsgrond en bij een andere rechter aanhangig gemaakt te worden.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek van de man af;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van B. Bajra, griffier, op 8 oktober 2025.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.