ECLI:NL:RBROT:2025:11821

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
12 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/685998/HA ZA 24-798
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding franchiseovereenkomst tussen Albert Heijn Franchising B.V. en [bedrijf A] wegens tekortkomingen in nakoming

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Albert Heijn Franchising B.V. (AHF) en [bedrijf A] over de ontbinding van een franchiseovereenkomst. AHF heeft de overeenkomst ontbonden op grond van ernstige tekortkomingen in de nakoming door [bedrijf A], waaronder een leveringsstop en een beslag op de bankrekening van [persoon A], de beherend vennoot van [bedrijf A]. De rechtbank oordeelt dat AHF gerechtigd was om de franchiseovereenkomst te ontbinden, gezien de structurele tekortkomingen in de exploitatie van de supermarkt door [bedrijf A]. De rechtbank wijst de vorderingen van AHF tot betaling van openstaande facturen en schadevergoeding toe, en afwijzing van de vorderingen van [bedrijf A] in reconventie. De zaak betreft ook de terugbetaling van een lening van € 550.000,- door [persoon A] aan AHF, die opeisbaar is geworden door de ontbinding van de franchiseovereenkomst. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan voor nadere onderbouwing van de schadevergoeding door AHF.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Civiel recht
Zittingsplaats Rotterdam
Zaaknummer: C/10/685998 / HA ZA 24-798
Vonnis van 17 september 2025
in de zaak van
ALBERT HEIJN FRANCHISING B.V.,
te Zaandam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. A.M.A. Canta,
tegen

1..[bedrijf A] ,

te [vestigingsplaats A] ,
2.
[persoon A],
te [woonplaats A] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. M.C. Franken-Schoemaker.
De partijen worden hierna ‘AHF’, ‘ [bedrijf A] ’ en ‘ [persoon A] ’ genoemd. [bedrijf A] en [persoon A] worden samen [naam 1] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 juli 2024 van AHF met producties 1 tot en met 35;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van [naam 1] van 27 november 2024 met producties 1 tot en met 54;
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 11 december 2024;
- het e-mailbericht van de rechtbank van 19 februari 2025 met een zittingsagenda;
- de conclusie van antwoord in reconventie tegens houdende eisvermeerdering van AHF van 19 maart 2025 met producties 36 tot en met 53;
- de akte overleggen producties van [naam 1] van 21 maart 2025 met producties 55 tot en met 60;
- de mondelinge behandeling van 31 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen van beide advocaten.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De zaak in het kort

2.1.
AHF en [bedrijf A] hebben een franchiseovereenkomst gesloten over het gebruik van de Albert Heijn winkelformule door [bedrijf A] . De rechtbank oordeelt dat AHF mocht overgaan tot ontbinding van de franchiseovereenkomst en ook tot de leveringsstop die daaraan vooraf was gegaan, en dat van een toerekenbare tekortkoming van AHF in de nakoming van de franchiseovereenkomst geen sprake is. De rechtbank kondigt aan de vordering van AHF tot betaling van het openstaande factuurbedrag van € 650.603,90 inclusief contractuele rente te zullen toewijzen en de vorderingen van [naam 1] in reconventie te zullen afwijzen.
2.2.
De rechtbank oordeelt daarnaast dat [naam 1] het restant van de geldlening die AHF had verstrekt, moet terugbetalen. Aangezien een deel van die (restant)lening niet AHF maar Gall & Gall aangaat, dient AHF zich wel nog uit te laten over het aan AHF terug te betalen bedrag van die lening. De beslissing over de met dat bedrag te verrekenen waarde van de door AHF van [naam 1] overgenomen voorraad houdt de rechtbank aan, omdat AHF niet heeft toegelicht waarom de waarde van ‘ladingdrager’ (volgens [naam 1] zo’n € 16.000,-) niet voorkomt in het overzicht van AHF. De rechtbank stelt voorts vast dat is voldaan aan de vereisten voor schadevergoeding op grond van artikel 6:277 BW. Maar de beslissing op die vordering van AHF wordt ook aangehouden, in afwachting van de nadere onderbouwing door AHF van het schadebedrag.

3.De feiten

3.1.
AHF is houder van de masterfranchise van de Albert Heijn winkelformule.
3.2.
[persoon A] is beherend vennoot van [bedrijf A] . [bedrijf A] exploiteerde een supermarkt in [plaats] , en op hetzelfde adres een slijterij. [bedrijf A] gebruikte de Albert Heijn winkelformule voor de supermarkt en de winkelformule van Gall & Gall B.V. voor de slijterij
.AHF (franchisegever) en [bedrijf A] (franchisenemer) hebben op
31 augustus 2016 een franchiseovereenkomst, hierna ‘de franchiseovereenkomst’, gesloten, voor de duur van tien jaar met ingang van 11 september 2016 en eindigend op 10 september 2026.
3.3.
De franchiseovereenkomst verplicht de franchisenemer om de huisstijl van Albert Heijn te gebruiken, inclusief naamborden, vlaggen, winkelinrichting, verpakkingsmateriaal, personeelskleding etc., om in de winkel de lay-out en warenindeling aan te houden die voor de franchisenemer worden vastgesteld en deze winkelinventaris en inrichting te installeren en aan te houden. Ook zijn er verplichtingen in de overeenkomst vastgelegd ten aanzien van het assortiment en ten aanzien van de prijsstelling van aktieartikelen. In de overeenkomst staat, voor zover hier van belang, ook het volgende opgenomen:
“Artikel 6 Voorraad
Franchisenemer zal er voor zorgdragen dat het Basisassortiment, de Aktie-artikelen en de Albert Heijn Artikelen steeds zo volledig mogelijk in de Winkel aanwezig zijn en dat de winkelvoorraad voortdurend op het vereiste niveau zal worden gehouden.
Artikel 7 Inkoop en Tarieven
Franchisenemer is verplicht om tenminste 80% (tachtig procent) van de jaarlijks door hem voor de Winkel ingekochte artikelen in te kopen bij of via Franchisegever. Tot de onder deze afnameverplichting van 80% vallende artikelen zullen in ieder geval behoren de eigen merk artikelen en alle aan bederf onderhevige artikelen; deze artikelen zullen derhalve door Franchisenemer alleen mogen worden ingekocht bij of via Franchisegever.
(…)
Tevens zal Franchisenemer aan Franchisegever de in bijlage II vermelde vergoedingen verschuldigd zijn ter zake van de kosten van logistiek en distributie. (…)
Artikel 8 Vergoeding
Franchisenemer zal aan Franchisegever een vergoeding ("Franchisefee") betalen voor de door de Albert Heijn organisatie geleverde diensten op het gebied van de organisatie, begeleiding, inkoop en publiciteit zoals is vermeld in bijlage II.
(…)
Artikel 10 Facturering en betaling
(…)
De Franchisenemer zal wekelijks door Franchisegever voor geleverde goederen, diensten e.d. worden gefactureerd. Franchisenemer gaat akkoord met betaling via automatische incasso, waarbij de verschuldigde bedragen 10 dagen na factuurdatum zullen worden afgeschreven van de bankrekening van de Franchisenemer. Bij overschrijding van dit tijdstip, veroorzaakt anders dan door toedoen of nalaten van Franchisegever, is Franchisenemer een rente van 1,5 % over het uitstaande bedrag verschuldigd voor iedere maand of gedeelte van de maand dat hij met betaling achterstallig is. Indien Franchisenemer met betaling der geleverde goederen achterstallig is zal Franchisegever gerechtigd zijn zonder verdere aanmaning de leveranties te staken totdat Franchisenemer geheel aan zijn
verplichtingen terzake zal hebben voldaan.
(…)
Artikel 15 (Wettelijke-) voorschriften
Franchisenemer zal zijn winkel steeds op zodanige wijze exploiteren dat aan de goede naam en reputatie van Albert Heijn geen afbreuk wordt gedaan.
Hij zal er voor zorgdragen dat door hem voldaan wordt aan alle wettelijke voorschriften waaronder mede begrepen worden de voorschriften neergelegd in de Warenwet en de Winkelsluitingswet, die van toepassing zijn voor de uitoefening van zijn bedrijf. Franchisenemer zal voor de Winkel in principe dezelfde openingstijden hanteren als de eigen filialen van Albert Heijn B.V.
Franchisenemer zal zich strikt houden aan de Albert Heijn B.V. richtlijnen inzake uiterste verkoopdata (U.V.D.) / tenminste houdbaar tot (T.H.T.), alsmede aan terzake in individuele gevallen door Albert Heijn B.V. verstrekte instructies.
(…)”
3.4.
Artikel 33 van de overeenkomst geeft de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging door de franchisegever in bepaalde situaties. Het luidt:
“Franchisegever is gerechtigd deze overeenkomst,
na overleg met het bestuur van de Vereniging(cursivering Rb), onmiddellijk en zonder rechterlijke tussenkomst tussentijds te beëindigen indien Franchisenemer, ook na schriftelijke sommatie, niet voldoet aan zijn verplichting op grond van deze overeenkomst of de Wet of aan eisen welke door Franchisegever redelijkerwijs aan hem worden gesteld of indien Franchisenemer in staat van faillissement wordt verklaard of surséance van betaling aanvraagt of indien hij onder curatele wordt gesteld of wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 6 (zes) maanden of indien op zijn goederen beslag wordt gelegd of indien meer in het algemeen de Franchisenemer door zijn gedrag naar buiten schade toebrengt of dreigt toe te brengen aan de goede reputatie van Albert Heijn.”
3.5.
Aan de overeenkomst is een, eveneens op 31 augustus 2016, tussen enerzijds [bedrijf A] en anderzijds AHF overeengekomen addendum gehecht. In dat addendum is opgenomen dat het bepaalde afspraken in de franchiseovereenkomst vervangt en dat de afspraken in het addendum prevaleren boven die in de franchiseovereenkomst als ze daarvan afwijken of daarmee in strijd zijn.
3.6.
Artikel 11 lid 1 van het addendum luidt:
“Bijzondere bepaling ten aanzien van Goodwill correctie
1. Bij beëindiging van de Franchiseovereenkomst c.q. verkoop van de Supermarktonderneming door Franchisenemer (al dan niet op basis van het eerste recht van koop zoals opgenomen in dit addendum) geldt het volgende:
a. Franchisenemer zal het op de datum van verkoop van de Supermarktonderneming c.q. beëindigingsdatum van de Franchiseovereenkomst resterende bedrag van de door AHF verstrekte renteloze kwijtingslening van € 1.100.000,00 met een jaarlijkse kwijting van 12.5% en een maximale kwijting van € 550.000,00 (zoals opgenomen in de aanbiedingsbrief), bij verkoop van de Supermarktonderneming en/of beëindiging van de Franchiseovereenkomst dienen terug te betalen aan AHF. Hierbij geldt derhalve dat Franchisenemer minimaal € 550.000,00 van deze renteloze kwijtingslening aan AHF zal moeten terugbetalen bij verkoop van de Supermarktonderneming en/of beëindiging van de Franchiseovereenkomst; (…)”
3.7.
Op 31 augustus 2016 heeft [naam 1] een brief van 23 augustus 2016 van AHF aan [bedrijf A] , met als onderwerp “
Aanbieding voor het aangaan van een Albert Heijn en Gall & Gall franchiseovereenkomst” voor akkoord ondertekend. Voor zover hier van belang, is in die brief het volgende opgenomen:
“Bijdragen
1. AHF verstrekt aan u een Renteloze Kwijtscheldingslening van € 1.100.000,- (met een jaarlijkse kwijting van 12,5% steeds aan het eind van elk exploitatiejaar) ten behoeve van remodeling. Bij beëindiging van de franchiseovereenkomst en of verkoop van uw supermarkt is het resterende gedeelte van de hoofdsom direct opeisbaar, met dien verstande dat er altijd een minimum bedrag van € 550.000,- zal resteren. M.a.w. vanaf het vijfde exploitatiejaar blijft u bij verkoop van de Supermarkt (en daarmee ook de Slijterij) een vast bedrag van € 550.000,- verschuldigd aan AHF.”
3.8.
Vanaf 23 september 2022 heeft AHF, althans hebben diverse medewerkers van
AHF, vele e-mailberichten en brieven aan [bedrijf A] gestuurd waarin zij, meestal naar
aanleiding van bezoeken van medewerkers van AHF aan de supermarkt, schrijft over
tekortschietende exploitatie van de supermarkt door [bedrijf A] met opsomming van de
punten die verbetering behoeven en met overlegging van foto’s, over de afspraken die
daarover met [bedrijf A] zijn gemaakt en hoe aan die afspraken al dan niet gevolg is
gegeven.
Bijvoorbeeld:
3.9.
In een e-mailbericht respectievelijk een gespreksverslag, allebei van 23 september
2022:
“Dinsdag 20 september jl. heb ik jouw winkel bezocht om [naam 2] voor te stellen als jullie
nieuwe operationele aanspreekpunt.
Tijdens de winkelronde ben ik geschrokken van de staat van een aantal zaken in de winkel.
Hieronder een overzicht daarvan:
• Kapotte broodmeubels (zie foto's in bijlage): deze meubels dienen zsm vervangen te worden. Zowel qua hygiëne als qua veiligheid voor jouw klanten en medewerkers kunnen deze meubels echt niet meer. Wanneer worden deze vervangen?
• Scherpe rand deli koeling (zie foto in bijlage): door een beschadiging van het deli-meubel is er een scherpe rand ontstaan. Om klanten en medewerkers te beschermen is hier een noodoplossing voor geplaatst begreep ik. Deze noodoplossing is uiteraard niet geschikt (oa vanuit hygiëne oogpunt) voor de langere termijn. Kan jij aangeven of jij bekend bent met deze beschadiging en wat hier eventueel al voor geregeld is?
• Deur koeling (zie foto in bijlage): er mist al een aanzienlijke tijd een koeldeur. Kan jij aangeven wat de status hiervan is?
• Open plafond / lekkage: op meerdere plekken lag het plafond open en/of was er zichtbare schade ontstaan door lekkages aan plafondplaten. Kan jij aangeven wanneer de beschadigde plafondplaten vervangen worden en het plafond gedicht wordt? Ook vanuit veiligheid lijkt het mij goed hier spoedig gepaste actie op te ondernemen.
• Algemene hygiëne: de winkel was op meerdere plekken niet schoon. Onder andere een vervuilde vloer bij het AGF-plein en frisdrankenpad en erg vervuilde kratjes / meubels op het AGF-eiland.
Ik begreep tevens dat de ovens mankementen vertonen en deze niet volledig meer functioneren. Is dit jou bekend?”
“Opgeruimd en schoon: De winkel is erg smerig. Overal vieze plekken, plafondplaten met
lekkageplekken, onder de groentetafels is het niet schoon, de kratten op de groentetafels zijn niet schoon, dit geldt tevens voor de uien & smaakmakers. Er mist een gedeelte van het plafond, dit komt door een lekkage waarvoor het dak aangepast dient te worden. Gezien de HACCP die er weer aan komt dienen de plafondplaten wel geregeld te worden. Bij de eerste gang mist de zijkant van een stelling waardoor deze nu tegen gehouden wordt door een oude display van M&M welke niet commercieel krachtig is. De HB vakken zijn niet schoon. Ook de ovens zijn niet schoon van aanslag.
Beschikbaarheid: De beschikbaarheid in de winkel is erg slecht. Op de versafdeling zijn de vakken leeg.”
“ [naam 3] en [naam 4] gaven terug dat de motivatie bij het personeel om de ovens te poetsen erg laag ligt omdat dit teveel tijd in beslag neemt omdat de ovens zelf niet meer spoelen. Dit komt doordat de watertoevoer al langere tijd kapot is en tot op heden dit niet gerepareerd is. De status van deze reparatie is ook niet duidelijk. Daarbij werken zij niet op het normale Albert Heijn bakprogramma zoals in het bakplan omschreven staat. Dit mede omdat de ovens te oud zijn om het nieuwe bakprogramma aan te kunnen waarbij de producten er niet uitkomen zoals daadwerkelijk de bedoeling is. Wat betreft de buzbakken zijn deze vrijwel allemaal aan vervanging toe.
Opleidingen: 10 september is er een reanimatie in de winkel geweest, hieruit blijkt dat er geen BHV'er in de winkel aanwezig is. Uit het gesprek is naar voren gekomen dat er niemand in de winkel BHV heeft en dat dit deze week opgepakt zou worden met een plan van aanpak. Deze taak zou [persoon A] op zich nemen. Kwaliteit van personeel is erg laag.”
“(…) duidelijk dat er veel processen omtrent veiligheid niet op orde zijn. Zo is er in de gehele winkel geen volledige EHBO koffer, de brandslangen zijn de afgelopen jaren niet meer gecontroleerd waarbij de datum al geruime tijd verstreken is. Medewerkers zijn niet op de hoogte van wat zij moeten doen indien er zich calamiteiten voordoen.”
3.10.
In een e-mailbericht van 26 maart 2023:
“De winkelscan vers kwam uit op een 3.4 (uit 10, toevoeging rechtbank) hierin kwam naar voren dat processen niet juist worden uitgevoerd wat resulteert in een slechte beschikbaarheid/kwaliteit en afdeling.”
3.11.
Op 17 oktober 2023 in een brief:
“Het viel ons op dat de winkel opgeruimder en schoner was dan tijdens eerdere bezoeken (...).
Feit blijft dat de situatie in de AH supermarkt en Gall & Gall al lange tijd onacceptabel is voor AHF en Gall & Gall. Er zijn verschillende bezoeken geweest van o.a. de operationeel
specialisten van Albert Heijn en operationeeel managers van Gall & Gall, die aangaven wat er verbeterd moest worden o.a. qua hygiëne, presentatie, klantafhandeling en staat van het pand. Uit de gespreksverslagen hiervan blijkt steeds dat de opvolging van de verbeterpunten slecht is en dat je tijdens de geplande afspraken met de operationeel specialist regelmatig überhaupt niet aanwezig bent in de winkel.
De maat is al langere tijd vol voor AHF en Gall & Gall en het geduld om de slechte situatie in beide winkels te tolereren is op. Het is voor AHF en Gall & Gall essentieel dat de afspraken uit beide FO’s volledig nageleefd worden. Daaronder vallen fundamentele afspraken over de winkels die schoon, goed bevoorraad en geordend moeten zijn met als doel om de kwaliteit binnen de Albert Heijn en Gall & Gall-formule te bewaken zodat de klant zijn of haar boodschappen kan doen in een vertrouwde AH en Gall & Gall-omgeving en dat wordt voldaan aan de wet- en regelgeving. Dit is een van de belangrijkste onderdelen van de franchiserelatie tussen AH(F) en Gall & Gall en haar franchisenemers.
Nu dit keer op keer niet in orde blijkt te zijn en niet structureel verbetert, maak je een ernstige inbreuk op de contractuele afspraken uit beide FO's. Deze situatie moet stoppen en als het je niet lukt het tij te keren en/of de winkel te verkopen aan een collega-Albert Heijnfranchisenemers zullen wij jou waar nodig sommeren de verbeterpunten alsnog op orde te brengen.
I.v.m. de aanhoudende operationele problemen heb ik op 21 september 2023 mondeling bij
jouw aangegeven dat AHF en Gall Gall voornemend zijn de lopende franchiseovereenkomsten die eindigen 10 september 2026 (AH en Gall & Gall) niet te verlengen.
Bovendien behoudt AHF zich het recht voor om de AH FO buitengerechtelijk te beëindigen op grond van artikel 33 AH FO en Gall&Gall behoudt zich hetzelfde recht voor op grond van artikel 32 Gall & Gall FO. We gaan er echter van uit dat het zover niet hoeft te komen.
Wij zien de stukken waarmee jij jouw financiële situatie onderbouwd graag tegemoet. Als het niet lijkt te lukken om binnen de periode van 12 weken een koper te vinden voor jouw winkels, zoals beschreven in artikel 3 lid 7 van het addendum op de AH FO, zullen wij verdere afspraken maken over het op orde brengen van de winkels.”
3.12.
Op 17 november 2023 in een e-mailbericht:
“Na gesproken te hebben over de 'basis op orde' en hoe je daar een begin aan kunt maken,
hebben we een winkelronde gelopen. Het volgende viel op (aantal foto's bijgevoegd voor de
beeldvorming):
• Logo buitenzijde (zijkant) nog steeds kapot. Je geeft zelf aan dit geen prioriteit te vinden
en hier niet in te willen investeren. Gezien je financiële situatie moet je keuzes maken.
Aangegeven dat Albert Heijn dit wel als prioriteit ziet omdat dat het eerste beeld is van
een winkel.
• Bevuilde opstalplaats karren.
• Meerdere overcode artikelen bij de groente-afdeling. Druiven, peren, puntpaprika's,
verspakketten etc.
• Gesloten codes op AGF afgeprijsd.
• AGF kisten (gevuld met mandarijnen) erg vies.
• Aardappelstelling enorm vies. Ligt er precies hetzelfde bij als bij mij vorige bezoek.
• Meubel met uien/smaakmakers erg vies.
• Door de gehele winkel mis je P-stickers. De naam en het nasanummer zijn met de hand
opgeschreven, maar je mist een prijs en barcode. Voor de klant geen prijs beschikbaar,
voor je team maakt het tellingen onmogelijk.
• Gele doekjes onder je ZB-5 vleeskoeling.
• Missende NIX18-kaartjes op koppen, bancarella's en displays.
• Missende plafondplaten en lekkage plekken. Je geeft aan hier momenteel niks aan te
kunnen doen omdat de huisbaas in een rechtszaak zit hierover.
• Diepvries kast volledig dichtgevroren, vastgeplakt met tape. Stond er hetzelfde bij als
mijn vorige bezoek. Jij gaat frimex bellen voor een status-update.
• Bevuilde vloer broodafdeling.
• Bevuilde ovens broodafdeling.
• Afprijsartikelen zijn gepresenteerd met 35%-stickers ipv ronde prijzen. Zo voldoet het
niet aan de richtlijnen van 'juiste prijs'.
• Zuivel roosters erg vies.
• Klaphekje ingang kapot, staat nu altijd open. Jij gaf aan een elektricien te bellen.
• Geen bezetting zelfscan --> ik ben geschrokken van het percentage uitgevoerde
controles (slechts 19,4%). Gemiddeld 65% van de controles worden door een medewerker weg geklikt. Jij geeft aan vanaf de volgende periode iemand in te plannen op de zelfscan.
We kunnen concluderen dat de winkel erg veel aandacht nodig heeft en nog (lang) niet op
norm is zoals Albert Heijn dat wil.”
3.13.
Op 22 november 2023 is een Store Audit afgenomen bij de supermarkt waarbij een score van 35,2% werd gehaald waar 60% pas als voldoende wordt aangemerkt door AHF. Als opmerking bij het kopje Store Compliance in de betreffende rapportage staat vermeld:
“Winkel laat met name op de gebieden van Hygiëne (waaronder ernstige schimmelvorming) Veiligheid en wet en regelgeving een onacceptabel beeld zien. Hulp vanuit de organisatie zal nodig zijn om deze winkel (met zeker kansen) samen met het bereidwillige personeel, weer Albert Heijn en [plaats] waardig te maken.”
3.14.
In een op 4 januari 2024 door [bedrijf A] voor akkoord ondertekende brief van AMF van 18 december 2023 staat onder meer:
“(…) Bovengenoemde handelswijze wordt volledig overschaduwd door de uitkomst van het store audit rapport naar aanleiding van de door store audit uitgevoerde controle op 22 november jl. Dit betroffen wederom hele essentiële punten waar een onvoldoende op werd gescoord. Albert Heijn hecht er veel waarde aan dat op al deze punten de geldende regelgeving worden nageleefd en door Albert Heijn gegeven aanwijzingen te allen tijde strikt worden opgevolgd.
Het rapport, welke ik als bijlage heb toegevoegd laat een volstrekt onacceptabele uitkomst zien qua compliance voedselveiligheid, hygiene, veiligheid en wet en regelgeving en daarmee is de exploitatie van uw AH-winkel onhoudbaar. Temeer omdat op deze wijze de gezondheid en veiligheid van klanten als ook van de medewerkers, die in deze vestiging werkzaam zijn, op grove wijze in het gedrang komt. Tevens is deze winkel AH-onwaardig en daarmee staat de reputatie van Albert Heijn op het spel.
Uw handelswijze is dus onacceptabel en wordt als zeer ernstig ervaren. Middels deze brief
wordt u gesommeerd om binnen 3 dagen na dagtekening van deze brief volledig mee te werken aan alle benodigde acties die noodzakelijk zijn, zodat de kwaliteit en veiligheid op alle punten in het store audit rapport tot een acceptabel niveau worden gebracht.
Wij zullen samen met u - op uw kosten - en op de kortst mogelijke termijn alle verdere noodzakelijke acties benoemen, die zullen worden opgenomen in een gezamenlijk met u op te stellen plan van aanpak. U dient daaraan uw volledige medewerking te verlenen.
Om vast te stellen welke acties noodzakelijk zijn om de non complaince punten op te lossen zullen wij aanvullende inventarisaties laten uitvoeren door medewerkers van Albert Heijn en onderhoudspartijen waar wij mee werken.
Wij zullen u uiterlijk 6 januari 2024 een eerste overzicht sturen van de benodigde acties. Wij
komen op 9 januari 2024 bij u langs in de winkel om de uitkomsten met u te bespreken.
Wij verlenen u met ingang van 9 januari 2024 dan een redelijke termijn van 4 weken (eindigend op 6 fabruari 2024) van wat tevens ook kan worden aangemerkt als een fatale termijn. Dit betekent dat binnen voornoemde termijn alle non compliance punten uit het store audit rapport en eventuele nieuwe non compliance punten uit de nog uit te voeren inventarisaties moeten zijn opgelost. Store audit en het team van AH franchise operations zal in de week van 6 februari 2024 een nieuwe controlle uitvoeren om te verifiëren dat al deze punten zijn verholpen.
Indien u hulp nodig heeft met het oplossen van deze punten binnen de gestelde termijn dan zijn wij bereid u hierin te ondersteunen. U kunt op 9 januari 2024 bij ons aangeven bij welke punten u onze hulp nodig heeft. Alle van onze kant benodigde acties worden uitgevoerd op uw kosten.
Wij zullen deze kosten vooraf bij u inzichtelijk maken. U dient het plan van aanpak en de het kostenoverzicht na ontvangst te ondertekenen. Wanneer u dit gedaan heeft zullen wij de werkzaamheden waarmee wij u ondersteunen laten inplannen.
In de bijlage treft u een eerste opzet voor een plan van aanpak o.b.v. de non-complaince punten uit de controle van store audit van 22 november jl. Wij hebben een selectie gemaakt van kritieke punten die direct door u dienen te worden opgepakt.
U heeft aangegeven dat u eventuele benodigde interventies niet (direct volledig) kunt betalen. Aanvullend hebben wij daarom afgesproken dat u ons in de week van 9 januari 2024 volledig inzicht geeft in uw financiële positie zodat wij kunnen zijn welke bezittingen en schulden u heeft. Zoals besproken kunnen wij zonder dit inzicht uw positie niet goed meenemen onze overwegingen.
Als u het nog op te stellen plan van aanpak niet tekent of als u niet in alle redelijkheid meewerkt aan de inventarisatie, controle van store audt en/of uitvoering van de acties zoals opgenomen in PvA en wij kunnen het plan van aanpak niet, niet goed of niet tijdig uitvoeren, dan bent u, nadat voornoemde termijn is verstreken of zodra duidelijk is dat de noodzakelijke acties zoals opgenomen in plan van aanpak niet binnen genoemde termijn kunnen worden uitgevoerd op een wijze zodat de winkel weer voldoet aan een acceptabele compliance, zonder nadere ingebrekestelling direct in verzuim en zullen wij de winkel tot nader order te sluiten.
Wij verzoeken u deze brief
binnen drie dagente ondertekenen als een akkoord op de te
nemen stappen.”
3.15.
Op 24 januari 2024 schrijft AHF aan [bedrijf A] een brief waarin op verzoek van [bedrijf A] en op grond van artikel 22 van de franchiseovereenkomst operationele ondersteuning vanuit AHF wordt aangeboden. Daarbij wordt aangegeven dat [bedrijf A] ondanks de aanwezigheid van medewerkers van AHF volledig verantwoordelijk blijft voor de exploitatie van de winkel. In de brief staat over de concrete ondersteuning onder meer het volgende:
“De ondersteuning die wij aanbieden zal in ieder geval bestaan uit twee ervaren managers die tezamen tot max 40 uur per week zullen worden ingezet om u te helpen bij de korte termijn aansturing van de winkel. (…).”
3.16.
De hiermee gemoeide kosten komen tot maximaal € 20.000,- voor rekening van [bedrijf A] .
3.17.
Op 6 maart 2024 schrijft AHF in een brief aan [bedrijf A] :
“Tijdens ons recente bezoek van 5 maart jl., zijn we ondanks de door ons geboden
ondersteuning geschrokken van de slechte operationele staat van de winkel. Het magazijn was een chaos, de winkelvloer was vervuild en bovendien troffen wij veel bedorven producten aan op de groenten- en fruittafels. Het is extra schokkend dat wij de winkel zo hebben aangetroffen omdat de medewerkers van AH tot vorige week hebben geholpen om de winkel qua hygiëne weer op orde te brengen. Zoals eerder ook aangegeven, hebben wij uiteraard begrip voor uw persoonlijke situatie, maar dat uw winkel alweer na enkele dagen in zo’n slechte staat verkeert, doet bij ons alle alarmbellen rinkelen. (…) nu lijkt de situatie zo te zijn dat u in alle redelijkheid kennelijk niet (meer) in staat bent om de winkel op een (voor AH) aanvaardbare wijze te exploiteren. Dat baart ons zorgen en wij dringen er bij u opnieuw op aan om alle noodzakelijke maatregelen te nemen die nodig zijn om de winkel op orde te houden. Wij willen u eraan herinneren dat wij ons het recht voorbehouden om de winkel tijdelijk te (moeten) sluiten of de franchiseovereenkomst tussentijds te beëindigen indien blijkt dat de situatie niet structureel verbeterd of nog verder verslechterd en daarmee het risico op reputatieschade voor AH verder toeneemt.
(…)
Zoals eerder aan u gecommuniceerd, bevestigen wij middels deze brief dat wij de met u op 11 september 2016 overeengekomen franchiseovereenkomst na einde van de huidige looptijd, te weten 10 september 2026,
nietzullen verlengen. (…)
Ten overvloede bericht ik u nogmaals dat indien u geen medewerking verleent aan controle’s van store audit en/of uitvoering van de acties voortkomend uit deze controles of als deze acties niet binnen een redelijke termijn worden uitgevoerd, bent u zonder nadere ingebrekestelling per direct in verzuim en behouden wij ons het recht voor om de winkel per direct en tot nader order te sluiten. Uiteraard willen wij in alle redelijkheid u helpen om een dergelijke sluiting te voorkomen, doch dat is in eerste instantie en vooral uw eigen verantwoordelijk”.
3.18.
Op 20 maart 2024 wordt opnieuw een Store Audit afgenomen bij de supermarkt, nu met een score van 45,9%. Als opmerking bij het kopje Store Compliance staat vermeld:
“Winkel heeft zeker stappen gemaakt. Winkelbeeld, Hygiëne, Worpen, beschikbaarheid en ook het proces m.b.t. het onder controle houden van overcode artikelen zien er stukken beter uit. De uitdagingen liggen met name op het gebied van veiligheid, opvolging [naam 5] . Ten aanzien van de beprijzing loopt de winkel op meerdere fronten risico's. (…).”
3.19.
Op 9 april 2024 stuurt AHF een e-mailbericht aan [bedrijf A] met de volgende tekst:
“Na onze recente ontmoetingen en communicatie, ben ik helaas genoodzaakt je te benaderen
met betrekking tot de zorgwekkende situatie in jouw winkel en het niet nakomen van gemaakte afspraken.
Ik verwijs je naar de brief in de bijlagen.”
3.20.
In de als bijlage meegestuurde brief van dezelfde datum wordt [bedrijf A] allereerst herinnerd aan afspraken die op 28 maart 2024 zijn gemaakt over de implementatie van een Plan van Aanpak naar aanleiding van de store audit controle van 20 maart 2024. In de brief staat daarnaast, onder meer, geschreven:
“(…) Wij hebben met u afgesproken dat u dit Plan van Aanpak in de week van 1 april met
ons zou delen. Echter, tot op heden hebben wij nog steeds geen Plan van Aanpak van uw kant ontvangen.
(…) Aan u is meerdere malen, zowel mondeling als schriftelijk aangegeven, dat het voor Albert Heijn van cruciaal belang is dat uw winkel onder de AH-formule volgens alle wettelijke regels en contractuele afspraken wordt geëxploiteerd. Niet naleving daarvan kan grote gevolgen hebben voor de goede naam en reputatie van Albert Heijn, en het is ons belang en ons recht om ons goede naam, merk en reputatie te beschermen. Wij kunnen op een gegeven moment niet langer instaan voor de gevolgen van uw nalatig handelen.
Ik verzoek u dringend het Plan van Aanpak uiterlijkbinnen 7 dagenna het versturen van deze e-mail digitaal met ons te delen. Dit is een fatale termijn. Dit plan dient concreet en gedetailleerd te zijn, met specifieke acties, deadlines en verantwoordelijkheden. Bovendien verwachten wij dat u volledig betrokken bent bij toekomstige afspraken en dat u uw verplichtingen nakomt zoals overeengekomen.”
3.21.
Op 18 april 2024 stuurt AHF een brief aan [bedrijf A] over het verlenen van personele ondersteuning om de prijsaanduiding in de supermarkt op de orde te brengen. In de brief staat onder meer:
“Uit de controle van onze afdeling store audit op 20 maart jl. is gebleken dat er veel prijskaartjes in uw winkel niet correct zijn bijgehouden, waardoor prijs die de klant betaald aan de kassa niet altijd correspondeerd met de prijs op het prijskaartje. Dit kan leiden tot schade aan de goede naam en reputatie van Albert Heijn.
Naar aanleiding van deze audit hebben wij u de gelegenheid gegeven om een plan van aanpak te maken om deze en andere tekortkomingen aan te pakken. Tot op heden heeft u echter verzuimd om dit plan van aanpak aan te leveren en bent u niet komen opdagen op het moment waarop wij het plan van aanpak samen met u zouden bespreken. Wij hebben u daarop wederom een termijn gesteld van 7 dagen om alsnog met een plan van aanpak te komen. Dit heeft u ook niet gedaan en gezien de ernst en urgentie van de tekortkomingen zien wij ons genoodzaakt om nu direct actie te ondernemen.
U heeft bij ons aangegeven dat u privé situatie op dit moment veel aandacht vraagt. Nu blijkt dat u zelf nu niet, althans niet goed, in staat bent om de exploitatie van de winkel op het door AH gewenste niveau te brengen, zullen wij u conform artikel 22 van de franchiseovereenkomst personele ondersteuning verlenen door op uw kosten medewerkers van Albert Heijn alle in uw winkel aanwezige prijskaartjes te laten controleren en waar nodig te laten vervangen.
Wij willen benadrukken dat deze personele ondersteuning een tijdelijke maatregel is met als doel om de prijsaanduiding in uw winkel snel op orde te brengen. Deze personele ondersteuning zal starten per 19 paril en uiterlijk 26 april zijn afgerond. De geschatte kosten van deze personele ondersteuning bedragen €2500,- euro. Wij zullen de kosten die wij maken tegen kostprijs bij u in rekening brengen. Indien voorzienbaar is dat deze kosten hoger zullen uitvallen, zullen wij u hierover vooraf informeren.
Vooropgesteld blijft dat ondanks de geboden ondersteuning, u als zelfstandig ondernemer te allen tijde zelf verantwoordelijk blijft voor de exploitatie van uw winkel. Dit houdt ook in, dat u na deze inhaalslag zelf de prijzen up-to-date dient te houden door dagelijks de prijswijzigingen door te voeren die wij communiceren via onze online omgeving (SAM).”
3.22.
Op 15 mei 2024 schrijft AHF in een e-mailbericht:
“Vanochtend was ik bij je in de winkel om nogmaals een check op de juiste prijs te doen. (…) In mijn vorige ronde waren de volgende zaken niet op orde: (…).
Vandaag ben ik langs geweest om te controleren of bovenstaande punten zouden zijn opgelost. De uitkomst hiervan heb ik met jou besproken, waarvan ik voorbeelden aan je heb laten zien middels foto's. De bovenstaande punten waren niet opgepakt/opgelost en het aantal foutieve prijzen voor het schap waren toegenomen.
Je hebt aangegeven niet voldoende mensen in dienst te hebben om dit proces te borgen. Dit proces vraagt van ons om elke maandag de prijswijzigingen op te hangen zodat de klanten altijd op de hoogte zijn van de juiste prijs. Jij geeft aan dat door personeelsgebrek deze prijswijzigingen uiterlijk vrijdag hangen. Dit is echter te laat.
De fouten die ik vandaag heb geconstateerd en welke ik met je heb gedeeld, ga jij oppakken.”
3.23.
Op 22 mei 2024 schrijft AHF aan [bedrijf A] in een e-mailbericht
onder meer dat zij heeft begrepen dat de verhuurder van [bedrijf A] beslag heeft laten
leggen op de bankrekening van [bedrijf A] waardoor [bedrijf A] een openstaande
goederenfactuur van AHF niet kan betalen. AHF schrijft in de e-mail ook:
“Wij gaan ons beraden over hoe met deze nieuwe situatie om te gaan. Ik wil je bij deze laten weten dat we gezien de betalingsproblemen voor nu in ieder geval hebben besloten om morgen, donderdag 23 mei 2024, geen nieuwe goederen te leveren. Dit betekent dat de geplande leveringen van 23 mei komen te vervallen. (…)”.
3.24.
Op 23 mei 2024 om 17.13 uur sommeert mr. De Munnik, namens [naam 1] , AHF in een brief als bijlage bij een e-mailbericht, om de leveringsstop op te heffen en de leveringen te hervatten. In de brief staat tevens, voor zover hier van belang, geschreven:
“Inmiddels heeft u telefonisch laten weten dat u voornemens bent de leverstop ook na vandaag voort te zetten, tenzij cliënten de goederen vooruitbetaald. U bent aldus wel bereid tot het leveren van goederen bij vooruitbetaling (…).”
3.25.
Diezelfde dag om 17.57 uur schrijft [persoon B] in een e-mail aan AHF:
“Hoe dan ook, telefonisch gaven jullie aan dat jullie bereid zijn de goederen te leveren indien [persoon A] de rekening daarvan vooruit betaald. [persoon A] is hiertoe bereid. Hij ontvangt dan ook graag
per ommegaandejullie instructies zodat morgen een levering kan plaatsvinden. Op welk rekeningnummer dient een betaling te worden gedaan en onder vermelding van welk kenmerk?”
3.26.
Die dag om 18.03 uur schrijft AHF aan [bedrijf A] dat zij de franchiseovereenkomst beëindigt en overgaat tot directe sluiting van de winkel. In deze brief valt, onder meer, te lezen:
“Uw adviseur, dhr. [persoon C] , heeft gisteren gemeld dat de salarissen en onze
facturen niet kunnen worden betaald als gevolg van het beslag. Dat blijkt ook wel uit het
feit dat u als gevolg van het beslag direct de factuur voor geleverde goederen door AHF
heeft gestorneerd. U kunt (in ieder geval) voor de duur van het beslag ook niet langer
voldoen aan uw lopende betalingsverplichtingen jegens AHF en Gall & Gall, waardoor u
ook op dit punt in verzuim verkeert. Het leveren van nieuwe goederen is dan ook een groot
risico en om die reden hebben wij er recht en belang bij om (mede op grond van artikel 10
van de franchiseovereenkomsten) die goederenstromen per direct te staken. In dat
verband is ook nog relevant om te benoemen dat u al een aanzienlijke schuldenpositie
(circa 900.000) bij ons hebt opgebouwd die wij - in dit stadium en gelet op alle
omstandigheden - niet verder willen laten oplopen.
Op grond van de eerder genoemde tekortkomingen waren AHF en Gall & Gall reeds op
grond van de met u overeengekomen franchiseovereenkomsten gerechtigd om de
overeenkomsten onmiddellijk en buiten rechte te ontbinden. Wij hebben echter tot het
uiterste geprobeerd om het tij te keren en u daarbij alle hulp en ondersteuning te geven.
Helaas weigert u uw tekortkomingen te herstellen en zien wij geen mogelijkheden meer
voor een succesvolle franchiserelatie gebaseerd op vertrouwen. Gezien alle langlopende
structurele tekortkomingen in de wijze waarop u de winkels onder de AH en Gall & Gall
formule exploiteert en het beslag dat nu op uw bankrekeningen ligt zijn wij genoodzaakt
om de samenwerking met u per direct te beëindigen en de winkels per direct te sluiten.
Wij wijzen u erop dat beslag onder de franchisenemer een zelfstandige grondslag is tot
ontbinding van de franchiseovereenkomsten (artikel 32/ 33).
(…) Gelet op deze ontbinding dient u conform het bepaalde in de franchiseovereenkomsten
(artikel 33/34) per direct de identiteit van Albert Heijn/Gall & Gall af te leggen en al het
nodige daaromtrent te doen, en daarbij de winkels per direct te sluiten en gesloten te
houden. Op onze beurt zullen wij vanaf morgenochtend 24 mei 2024 u geen toegang meer
geven tot de formule en stoppen met het verlenen van support voor de exploitatie van de
winkels. Wij verzoeken u per direct contact met ons op te nemen om de praktische
uitvoering hiervan te bespreken ten aanzien van onder andere de voorraden.”
3.27.
Na de ontbinding van de franchiseovereenkomst haalt AHF met instemming van [bedrijf A] een deel van de in de supermarkt aanwezige winkelvoorraad, inclusief diepvriesproducten, op. In een e-mailbericht van 24 mei 2024 aan [bedrijf A] schrijft AHF over de bepaling van de waarde van die voorraad en over de verrekening van die waarde het volgende:
“AHF en G&G zullen de houdbare, bij AHF en G&G ingekochte artikelen/voorraad overnemen tegen inkoopprijs minus een incourantie percentage van 2% ervan uit gaande dat wij de waarde van deze overgenomen voorraad kunnen verrekenen met de openstaande (opeisbare) vorderingen. Wij stellen voor om nog nader af te stemmen over hoe de waarde (exact) bepaald kan worden.
(…)
Verse, gekoelde en diepgevroren voorraad worden niet overgenomen door
AHF. (…)”
3.28.
[bedrijf A] reageert in haar e-mail van 26 mei 2023:
“Zojuist Eric aan de lijn gehad en hij gaf een wijziging op bullet 4, diepvries telt mee in de waarde en is te vervoeren al het overige akkoord (…)”.
3.29.
Na de ontbinding van de franchiseovereenkomst storneert [naam 1] betalingen die eerder al middels automatische incasso werden voldaan. Het gaat om vijftien [1] facturen van AHF voor bij AHF ingekochte artikelen, bijdragen aan de distributiekosten en de franchisefee (met de factuurnummers [factuurnummer 1] , [factuurnummer 2] , [factuurnummer 3] , [factuurnummer 4] , [factuurnummer 5] , [factuurnummer 6] , [factuurnummer 6] , [factuurnummer 7] , [factuurnummer 8] , [factuurnummer 9] , [factuurnummer 9] en [factuurnummer 10] , [factuurnummer 11] , [factuurnummer 12] en [factuurnummer 13] ) voor een totaalbedrag van € 649.567,22. AHF heeft daarnaast nog twee facturen aan [naam 1] gestuurd (met factuurnummers [factuurnummer 14] en [factuurnummer 15] ) voor een totaalbedrag van € 1.036,68, die [naam 1] niet heeft betaald. Het totaalbedrag van de openstaande facturen is € 650.603,90. AHF heeft daarnaast zes creditfacturen aan [naam 1] gestuurd volgens welke [naam 1] het bedrag van
€ 7.470,36 van AHF tegoed heeft. Deze facturen heeft AHF nog niet aan [naam 1] voldaan.
3.30.
AHF heeft ter verzekering van haar vorderingen, met verlof van de voorzieningenrechter, conservatoire (derden-)beslagen laten leggen.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
AHF vordert, na eisvermeerdering, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [bedrijf A] en [persoon A] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan AHF van:
een bedrag van € 650.603,90 (de openstaande facturen) te vermeerderen met (primair) de contractuele rente van 1,5% per maand als bedoeld in artikel 10 van de overeenkomst, vanaf 29 mei 2024 tot en met de dag der algehele voldoening, dan wel (subsidiair) de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a, althans artikel 6:119 BW, vanaf 29 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
een bedrag van € 550.000,00 (de openstaande lening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a, althans artikel 6:119 BW, vanaf 29 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
te verminderen met de nog uit te betalen bedragen en de voorraadwaarde van gezamenlijk € 239.307,00;
aldus dat als de ene gedaagde aan deze veroordeling heeft voldaan, de andere gedaagde zal zijn bevrijd;
II. [bedrijf A] en [persoon A] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door AHF geleden schade als gevolg van de ontbinding bestaande uit een bedrag van
€ 502.001,50 aan gederfde franchise fee, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a, althans artikel 6:119 BW, vanaf 23 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aldus dat als de ene gedaagde aan deze veroordeling heeft voldaan, de andere gedaagde zal zijn bevrijd.
4.2.
AHF baseert haar vorderingen jegens [persoon A] op zijn hoedanigheid van beherend vennoot van [bedrijf A] , uit hoofde waarvan hij in privé aansprakelijk is voor de schulden van [bedrijf A] aan AHF, aldus AHF.
4.3.
AHF legt aan haar vorderingen onder I a. en I b. nakoming ten grondslag van de franchiseovereenkomst respectievelijk de afspraken over de terugbetaling van de renteloze kwijtingslening (hierna: ‘de lening’).
4.4.
De vijftien facturen waarvan de automatische incasso is gestorneerd en de twee facturen die eveneens onbetaald bleven, moeten (alsnog) worden betaald op grond van artikel 10 van de franchiseovereenkomst. AHF heeft [naam 1] diverse malen gevraagd en gesommeerd de storneringen ongedaan te maken en (alsnog) te betalen, maar dat is niet gebeurd. [naam 1] is daarom in verzuim met de betaling van het openstaande factuurbedrag van € 650.603,90. Over de openstaande facturen is een rente van 1,5% per maand verschuldigd op grond van artikel 10 van de franchiseovereenkomst.
4.5.
De afspraken over de terugbetaling van de lening houden in dat vanwege de ontbinding van de franchiseovereenkomst op 23 mei 2024, het resterende bedrag van de lening (direct) opeisbaar is geworden. Na de jaarlijkse kwijtscheldingen met 12,5% betrof dat op 23 mei 2024 het minimumbedrag van € 550.000,-. AHF stelt dat zij op grond van artikel 33 van de franchiseovereenkomst gerechtigd was die overeenkomst tussentijds te ontbinden vanwege het beslag op de bankrekeningen van [naam 1] en gelet op de ernstige en structurele tekortkomingen van [naam 1] in de nakoming van de franchiseovereenkomst waardoor [naam 1] bovendien schade toebracht aan de goede reputatie van AHF. AHF voert tevens aan dat ook de stornering van de automatisch geïncasseerde facturen een grondslag vormt voor de ontbinding van de franchiseovereenkomst.
4.6.
Het bedrag ad € 239.307,-, onder I c. waarmee moet worden verrekend betreft de zes creditfacturen van totaal € 7.470,36 en de waarde van de door AHF opgehaalde winkelvoorraad. AHF verwijst naar de daarover met [naam 1] gemaakte afspraken in de e-mailcorrespondentie van 24 en 26 mei 2024. De waarde van die voorraad bedraagt volgens AHF € 231.836,85, uitgaand van de inkoopwaarde van het opgehaalde deel van de winkelvoorraad van de supermarkt zoals dat volgt uit het door AHF ingebrachte overzicht (“BTW totalen voorraad”) van 26 mei 2024, na bijtelling van statiegeld, krat-waarde en leeggoed en na aftrek van 2% incourantheid.
4.7.
De vordering onder II. betreft de schade die AHF lijdt als gevolg van het feit dat zij de franchiseovereenkomst heeft moeten ontbinden en er dus geen wederzijdse nakoming van de franchiseovereenkomst meer heeft plaatsgevonden. Het gaat om de gederfde franchise fee vanaf de datum van de ontbinding (23 mei 2024) tot de datum van het reguliere einde van de franchiseovereenkomst, te weten 10 september 2026. Dat zijn 119 weken die vermenigvuldigd moeten worden met een gemiddelde omzet van € 143.000,- en met een fee-percentage van 2,95%, wat neerkomt op een bedrag van € 502.001,50, aldus AHF.
4.8.
[naam 1] is het niet eens met de vorderingen van AHF. Hij beroept zich op opschorting van zijn verplichtingen uit de franchiseovereenkomst en stelt dat hij terecht de betaling van de facturen heeft gestorneerd omdat AHF haar verplichtingen uit de franchiseovereenkomst niet meer nakwam. Dat was al het geval toen AHF de leveringsstop toepaste en geen gehoor gaf aan de sommatie om de levering van goederen per direct weer te hervatten, en in ieder geval toen AHF de franchiseovereenkomst ontbond, waardoor [naam 1] de toegang tot de franchiseformule werd ontzegd. AHF handelde in strijd met het goed franchisegeverschap en/of de redelijkheid en billijkheid. Zij voldeed niet aan de vereisten voor tussentijdse beëindiging van de franchiseovereenkomst zoals opgenomen in artikel 33 van die overeenkomst. Er was ook geen sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 6:265 lid 1 BW. Als gevolg van de leveringsstop is AHF volgens [naam 1] bovendien in schuldeisersverzuim geraakt als gevolg waarvan AHF ook al niet het recht toekwam om de franchiseovereenkomst te ontbinden en AHF geen aanspraak kan maken op schadevergoeding. [naam 1] betwist voorts de opeisbaarheid van de lening en de door AHF gehanteerde te verrekenen waarde van de winkelvoorraad. [naam 1] betwist ook de hoogte van de schade die AHF stelt te lijden door de ontbinding van de franchiseovereenkomst.
4.9.
AHF betwist dat zij haar verplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst niet is nagekomen alsmede dat zij door het invoeren van de leveringsstop in schuldeisersverzuim is geraakt.
In reconventie
4.10.
[naam 1] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
I. voor recht te verklaren dat [naam 1] per 23 mei 2024 is bevrijd van de verplichtingen uit de franchiseovereenkomst, althans per een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
II. voor recht te verklaren dat AHF de franchiseovereenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden;
III. voor recht te verklaren dat AHF tekort geschoten is in de nakoming van de verplichtingen uit de franchiseovereenkomst, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam 1] en dat AHF op grond daarvan gehouden is om de schade van [naam 1] te vergoeden;
IV. AHF te veroordelen tot het betalen van een voorschot op de schade ter hoogte van
€ 2.902.166,76 aan [naam 1] , althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a althans artikel 6:119 BW, vanaf 23 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
V. AHF te veroordelen tot het betalen van de schade die [naam 1] heeft geleden als gevolg van onterecht gelegde beslagen;
VI. AHF te veroordelen om aan [naam 1] de door hem geleden schade te betalen, voor zover thans nog niet kan worden berekend, nader op te maken bij staat;
VII. AHF te veroordelen in de kosten van de procedure, de buitengerechtelijke kosten, de conservatoire beslagen en de gebruikelijke nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.11.
[naam 1] stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de franchiseovereenkomst doordat AHF de franchiseovereenkomst heeft ontbonden, althans de leveringsstop heeft toegepast. AHF is daardoor in verzuim geraakt. Vanaf dat moment (23 mei 2024) was [naam 1] bevrijd van zijn verplichtingen uit de franchiseovereenkomst en kon hij op zijn beurt de franchiseovereenkomst per 23 mei 2024 ontbinden. Als gevolg daarvan, althans als gevolg van de onterechte ontbinding van de franchiseovereenkomst door AHF, lijdt hij schade die door AHF vergoed moet worden. Die schade bestaat uit de misgelopen verkoopopbrengst van de supermarkt, althans de goodwill, doordat de supermarkt op 23 mei 2024 per direct moest worden gesloten en niet meer aan een opvolger verkocht kon worden, en uit overige schadeposten zoals doorlopende huurlasten, loonkosten en noodzakelijke afwikkelingskosten ter beëindiging van de (ongeveer zestig) dienstverbanden en pensioenkosten, energiekosten, kosten uit hoofde van een geschil tussen [naam 1] en Van der Poel Retail B.V. van wie [naam 1] in 2016 de supermarkt kocht, alsmede kosten als gevolg van de volgens [naam 1] onrechtmatig gelegde beslagen door AHF. Al deze kostenposten bij elkaar tellen volgens [naam 1] voorlopig op tot € 2.902.166,76.
4.12.
AFH concludeert tot afwijzing van de vordering van [naam 1] . Zij betwist dat zij ten onrechte de franchiseovereenkomst heeft ontbonden alsmede dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de franchiseovereenkomst dan wel dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam 1] . Zij betwist dan ook schadeplichtig jegens [naam 1] te zijn alsmede betwist zij de door [naam 1] gestelde schadeposten althans de gestelde hoogte daarvan.
In conventie en in reconventie
4.13.
AHF vordert om [naam 1] te veroordelen in de kosten van de procedure inclusief de kosten van de conservatoire beslagen en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW, althans artikel 6:119 BW, vanaf veertien dagen na de uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening, aldus dat als de ene gedaagde aan deze veroordeling heeft voldaan, de andere gedaagde zal zijn bevrijd.
4.14.
[naam 1] vordert om AHF te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten inclusief de nakosten, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van de vordering(en) tot de dag der algehele voldoening met dien verstande dat inlossingen eerst toe te rekenen zijn aan de kosten, voorts aan de opgelopen rente en tot slot aan de hoofdsom, althans in goede justitie door de rechtbank te bepalen.
4.15.
[naam 1] bepleit in conventie de afwijzing van de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad omdat, als de vordering wordt toegewezen, dat zou leiden tot zijn faillissement, en dus onherstelbaar zou zijn. In reconventie wenst [naam 1] de door hem gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad juist toegewezen te zien.
4.16.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie
Hoofdelijke aansprakelijkheid [persoon A]
5.1.
Op grond van artikel 19 lid 2 WvK in samenhang met artikel 18 WvK is een beherend vennoot van een commanditaire vennootschap hoofdelijk verbonden voor de verbintenissen van die vennootschap. [bedrijf A] is een commanditaire vennootschap en [persoon A] is beherend vennoot van die vennootschap. [persoon A] is daarom hoofdelijk aansprakelijk voor schulden en verplichtingen van [bedrijf A] .
Betalingsverplichting [naam 1] voor factuurbedragen
5.2.
[naam 1] betwist niet dat hij uit hoofde van de franchiseovereenkomst aan AHF moet betalen voor de door AHF aan [naam 1] geleverde artikelen, dat hij moet bijdragen aan de daarmee gemoeide distributiekosten en dat hij de management fee aan AHF moet voldoen. [naam 1] betwist ook niet de hoogte van de vijftien daarvoor aan [naam 1] gestuurde (eerst betaalde, toen gestorneerde) facturen waarvan AHF betaling vordert. De verplichting van [naam 1] tot betaling van de vijftien facturen staat daarmee vast. [naam 1] beroept zich echter op opschorting van zijn (betalings-)verplichting.
Geen bevoegde opschorting [naam 1] en geen schuldeisersverzuim AHF
5.3.
Op grond van artikel 6:262 BW (juncto artikel 6:52 BW) is een schuldenaar die een vordering heeft op zijn schuldeiser bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten zolang nakoming van die vordering uitblijft. Die vordering en verbintenis moeten tegenover elkaar staan (althans voldoende samenhangen) om deze opschorting te rechtvaardigen en kan alleen worden ingeroepen als de wederpartij als eerste moet presteren of, in het geval dat partijen gelijk moeten oversteken, als de nakoming bij de wederpartij als eerste stokt (althans als de vordering op de wederpartij opeisbaar is).
5.4.
Aangezien [naam 1] zich beroept op het rechtsgevolg van dit verweer is het aan hem om voldoende onderbouwd te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat AHF door de leveringsstop in te voeren en over te gaan tot ontbinding van de franchiseovereenkomst, haar (als eerste) opeisbare verplichtingen uit de franchiseovereenkomst jegens hem niet is nagekomen.
5.5.
AHF voert aan dat zij op grond van artikel 10 van de franchiseovereenkomst gerechtigd was de leveringsstop in te voeren, en dus geen goederen meer aan [naam 1] te leveren. Aan dat besluit ligt volgens AHF niet slechts het onbetaald laten van één goederenfactuur en het beslag ten grondslag, maar ook de jarenlange structurele tekortkomingen door [naam 1] in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst. Die tekortkomingen door [naam 1] , de schade die [naam 1] daardoor heeft toegebracht aan de goede reputatie van AHF en, uiteindelijk, het op de bankrekening van [naam 1] gelegde beslag dat leidde tot het niet betalen van de goederenfactuur, maken volgens AHF dat zij op grond van artikel 33 van de franchiseovereenkomst die overeenkomst ook mocht ontbinden. Van strijd met goed franchisegeverschap en/of de redelijkheid en billijkheid is volgens AHF geen sprake. AHF meent aan de vereisten van artikel 33 franchiseovereenkomst te hebben voldaan. Niet relevant is of de ernstige tekortkomingen van [naam 1] de ontbinding kunnen rechtvaardigen in de zin van artikel 2:265 lid 1 BW nu partijen hiervan middels artikel 33 van de franchiseovereenkomst zijn afgeweken, aldus AHF.
5.6.
Partijen twisten dus allereerst over de vraag of AHF al dan niet gerechtigd was om over te gaan tot de leveringsstop en de daaropvolgende ontbinding van de franchiseovereenkomst.
5.7.
Uit artikel 10 van de franchiseovereenkomst (‘Facturering en betaling’) volgt dat AHF gerechtigd is om, zonder verdere aanmaning, de levering van goederen aan [naam 1] te staken indien [naam 1] achterstallig is met de betaling van de geleverde goederen totdat hij geheel aan die verplichtingen zal hebben voldaan. Uit artikel 33 van de franchiseovereenkomst (‘Tussentijdse beëindiging’) volgt dat AHF gerechtigd is om de franchiseovereenkomst tussentijds te beëindigen (hierna: te ontbinden), onder meer indien [naam 1] niet voldoet aan zijn verplichting(en) op grond van die overeenkomst, op zijn goederen beslag wordt gelegd of [naam 1] door zijn gedrag naar buiten schade toebrengt aan of dreigt toe te brengen aan de goede reputatie van Albert Heijn. Artikel 33 van de franchiseovereenkomst noemt tevens twee vereisten, te weten voorafgaand overleg met het bestuur van de Vereniging (van Albert Heijn franchisenemers, de VAHFR) en, onder omstandigheden, een voorafgaande schriftelijke sommatie, waaraan AHF dient te voldoen alvorens zij tot ontbinding kan overgaan.
5.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam 1] een goederenfactuur van AHF voor reeds geleverde goederen onbetaald liet, althans dat de betaling van die factuur werd gestorneerd en dat dit het gevolg was van een beslag dat op de bankrekening van [naam 1] was gelegd door de verhuurder van het bedrijfspand van [naam 1] . [naam 1] voert aan dat onder beslag op goederen, zoals genoemd in artikel 33 van de franchiseovereenkomst, niet een beslag op een bankrekening moet worden verstaan. Maar dit, overigens ook door AHF weersproken, standpunt is niet juist. Onder goederen in de zin van artikel 3:1 BW vallen zowel zaken (3:2 BW) als vermogensrechten (3:6 BW) en een banksaldo is een vermogensrecht van de rekeninghouder (in dit geval [naam 1] ) jegens de bank.
5.9.
De rechtbank volgt [naam 1] ook niet in het daarnaast ter zitting ingenomen en eveneens door AHF weersproken standpunt dat slechts een beslag op de winkelvoorraad van de supermarkt is bedoeld. Zelfs als het begrip goederen voor meerderlei uitleg vatbaar zou zijn, zoals [naam 1] aanvoert, betekent dat niet dat de daaraan door [naam 1] gegeven beperkte uitleg de juiste is. Het uitgangspunt bij de beoordeling is daarom dat [naam 1] achterstallig was met de betaling van een goederenfactuur en dat sprake was van een beslaglegging op goederen van [naam 1] . Over de beslaglegging voerde [naam 1] nog aan dat dit het gevolg zou zijn geweest van het (verkeerde) advies van AHF om de huur van het bedrijfspand niet meer te betalen zolang zijn verhuurder de lekkage in het pand niet had verholpen. Dat AHF dat advies zou hebben gegeven heeft AHF echter stellig betwist en is door [naam 1] niet nader onderbouwd, wat wel op zijn weg had gelegen. Maar ook als AHF het advies wél zou hebben gegeven had dat [naam 1] niet gebaat omdat het hem niet zou hebben ontslagen van zijn eigen verantwoordelijkheid om beslaglegging te voorkomen.
5.10.
Indien slechts sprake was geweest van één niet betaalde goederenfactuur als gevolg van de beslaglegging op de bankrekening van [naam 1] dan waren de ingestelde leveringsstop en de ontbinding wellicht in strijd geweest met de redelijkheid en billijkheid en/of met goed franchisegeverschap. Maar uit de ingebrachte correspondentie tussen partijen over de periode van september 2022 tot en met 15 mei 2024 volgt dat AHF veelvuldig melding heeft gemaakt van tekortschietende exploitatie van de supermarkt door [naam 1] . Daarbij heeft AHF uitvoerig beschreven en ook meerdere keren puntsgewijs opgesomd en aan de hand van in de supermarkt gemaakte foto’s inzichtelijk gemaakt op welke punten de exploitatie van de supermarkt door [naam 1] tekortschoot. Het gaat in die berichten, zakelijk samengevat, om vervuiling van de supermarkt op velerlei terrein waardoor de voedselveiligheid van de klanten in het geding was, om beschadigde (brood-/ en deli-)meubels, een open en/of door lekkages beschadigd plafond en een ontbrekende koelingsdeur, om afwezigheid van bedrijfshulpverleners, EHBO-koffers en het ontbreken van controle op brandblussers, lege productvakken en niet goedgekeurde producten in de supermarkt, om onjuiste prijsaanduidingen, het uitblijven van verplichte IT-investeringen, een tekort aan (vakbekwaam) personeel en om een kapot Albert Heijn-logo op de buitenmuur, waarmee [naam 1] volgens AHF heeft gehandeld in strijd met artikel 2, 4, 6 en 15 van de franchiseovereenkomst. Uit deze correspondentie volgt tevens dat de door AHF aan de orde gestelde tekortkomingen veelal structureel van aard waren, ondanks de afspraken dat [naam 1] de geconstateerde tekortkomingen zou verhelpen en ondanks de inzet van extra ondersteuning via AHF.
5.11.
Veelbetekenend in dat verband is de inhoud van het e-mailbericht van 6 maart 2024 van AHF aan [naam 1] . Daarin schrijft AHF dat zij, tijdens haar bezoek aan de supermarkt op
5 maart 2024 en binnen een week nadat externe medewerkers van Albert Heijn in de supermarkt hadden geholpen om deze qua hygiëne weer op orde te brengen, geschrokken is van de slechte operationele staat van de winkel. Uit dit e-mailbericht: “Het magazijn was een chaos, de winkelvloer was vervuild en bovendien troffen wij veel bedorven producten aan op de groenten- en fruittafels.” In deze procedure voert [naam 1] aan dat de betreffende externe medewerkers niet hebben gedaan wat zij hadden moeten doen. Maar daarover had [naam 1] niet eerder geklaagd, ondanks de volgens hem hoge kosten die hij voor de inzet van deze medewerkers aan AHF heeft moeten betalen.
5.12.
Ook de vele berichten in de periode van september 2022 tot en met 15 mei 2024 van AHF aan [naam 1] zijn nergens in enige in het geding gebrachte productie weersproken noch stelt [naam 1] dat hij de volgens AHF met hem gemaakte maar door hem niet nagekomen afspraken ter verbetering van de situatie heeft bestreden. Voor zover [naam 1] wel gevolg heeft gegeven aan de gemaakte afspraken blijkt uit de correspondentie dat dit niet tot een doorslaggevende verbetering van de situatie heeft geleid. Volgens [naam 1] waren in mei 2024 nagenoeg alle problemen opgelost. En in het door [naam 1] aangehaalde e-mailbericht van
15 mei 2024 schrijft AHF inderdaad slechts nog over de prijskaartjes. Maar uit de inhoud van het e-mailbericht van 18 april 2024 volgt dat dit één van de tekortkomingen was waarvoor [naam 1] , gelet op de uitkomst van de op 20 maart 2024 afgenomen audit, een plan van aanpak zou aanleveren, terwijl dat nooit is gebeurd. Aldus staat niet vast en is naar het oordeel van de rechtbank door [naam 1] niet voldoende onderbouwd gesteld, dat op dat moment enkel nog de kwestie van het gebruik van juiste prijskaartjes speelde en dat alle overige tekortkomingen, die gedurende de vele maanden daarvoor bij herhaling door AHF aan de orde waren gesteld, waren verholpen. De ter zitting door [naam 1] overgelegde schriftelijke verklaring van de partner van [naam 1] maakt dit oordeel niet anders.
5.13.
In de aan [naam 1] gestuurde berichten heeft AHF [naam 1] meerdere keren in niet mis te verstane bewoordingen gewaarschuwd voor de verstrekkende gevolgen van een blijvend tekortschietende exploitatie, waaronder in het e-mailbericht van 17 oktober 2023 (“…
behoudt AHF zich het recht voor om de AH FO buitengerechtelijk te beëindigen op grond van artikel 33 AH FO”), het e-mailbericht van 18 december 2023 (“
… dan bent u, (…), zonder nadere ingebrekestelling direct in verzuim en zullen wij de winkel tot nader order te sluiten.”) en 4 januari 2024 (“
… dat wij ons het recht voorbehouden om de winkel tijdelijk te (moeten) sluiten of de franchiseovereenkomst tussentijds te beëindigen(….)
bent u zonder nadere ingebrekestelling per direct in verzuim en behouden wij ons het recht voor om de winkel per direct en tot nader order te sluiten.”). Het moet voor [naam 1] dan ook al geruime tijd voor de leveringsstop en ontbinding meer dan duidelijk zijn geweest hoe ernstig de situatie was. Van het “opsparen” van de tekortkomingen door AHF, zoals [naam 1] aanvoert, is geen sprake en de leveringsstop en ontbinding van de franchiseovereenkomst zijn niet plotsklaps uit de lucht komen vallen. [naam 1] wist wat er volgens AHF schortte aan de exploitatie van de supermarkt, wat er van hem werd verwacht om daarin verbetering aan te brengen en wat de gevolgen zouden zijn als dat niet zou gebeuren. [naam 1] heeft nagelaten, althans is vanwege de gezondheidsproblemen van zowel hemzelf als zijn partner, niet in staat gebleken, om de situatie in de supermarkt ten goede te keren. Dat komt voor zijn rekening en risico als ondernemer. Hij kan die verantwoordelijkheid niet, ook niet deels, bij AHF neerleggen onder verwijzing naar goed franchisegeverschap, eens temeer vanwege de wel degelijk door AHF verleende ondersteuning en bij herhaling geboden kansen om de situatie te verbeteren.
5.14.
Het voorgaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dat AHF gerechtigd was over te gaan tot de leveringsstop op grond van artikel 11 van de franchiseovereenkomst zowel als tot ontbinding van de franchiseovereenkomst op grond van artikel 33 van de franchiseovereenkomst. AHF heeft daarbij niet gehandeld in strijd met goed franchisegeverschap en/of de redelijkheid en billijkheid. Omdat de ontbinding van de franchiseovereenkomst op de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst is gegrond en niet op de wet, geldt niet het vereiste dat voor de ontbinding van die overeenkomst een redelijke grond in de zin van artikel 6:265 BW bestaat, zodat de rechtbank aan dat criterium niet toetst.
5.15.
Volgens [naam 1] kon AHF, op grond van artikel 33 van de franchiseovereenkomst, niet eerder ontbinden dan na overleg met de VAHFR, maar volgens AHF is dat overleg-vereiste niet van toepassing op de situatie van beslag. Het vereiste van overleg met het bestuur van de VAHFR is naar het oordeel van de rechtbank echter wel op alle gronden van ontbinding van toepassing aangezien dit vereiste in het betreffende artikel wordt vermeld (zie cursivering aangebracht door Rb onder 3.4) vóórdat onderscheid wordt gemaakt naar de verschillende gronden. Uit het artikel blijkt echter niet wat dat overleg méér zou moeten inhouden dan wat volgt uit het bericht dat AHF nog geen uur voor de ontbinding aan de VAHFR stuurde. AHF schrijft “Zoals zojuist telefonisch besproken hebben wij in overweging om de franchiseovereenkomsten van AH en Gall & Gall [plaats] op zeer korte termijn, en mogelijk al vandaag, te beëindigen (…)”. Dat dit bericht kort was en kort voor de ontbinding werd verstuurd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg staan aan de ontbindingsmogelijkheid van AHF vanwege de spoedeisendheid van de situatie. Door de beslaglegging op de bankrekening van [naam 1] , waardoor al sprake was van betalingsonmacht en een niet betaalde goederenfactuur, en tegen de achtergrond van de structurele tekortkomingen van [naam 1] , kon van AHF wat dat overleg betreft met de VAHFR, redelijkerwijs niet méér verwacht worden dan zij heeft gedaan. Van belang is nog dat [naam 1] na de mededeling van de opschorting op 22 mei 2023 en voorafgaand aan de ontbinding, weliswaar heeft aangegeven bereid te zijn om volgende leveringen op voorhand te betalen, maar dat hij niet heeft aangetoond dat hij daartoe in staat was. Het op 23 mei 2024 om 15:52 uur aan AHF doorgestuurde e-mailbericht van de financieel adviseur van [naam 1] , waarin hij aangeeft in te schatten dat [naam 1] een bedrag van € 100.000,- tegoed had van de belastingdienst, is daarvoor onvoldoende, niet in de laatste plaats omdat uit dat e-mailbericht volgt dat daarvoor nog de aangiften inkomstenbelasting van [naam 1] en zijn partner op de jaren 2021 tot en met 2023 opgesteld en ingediend moesten worden. Voor zover [naam 1] anderszins over gelden beschikte had hij bovendien de openstaande goederenfactuur alsnog direct kunnen betalen. Dat heeft hij niet gedaan.
5.16. Uit het voorgaande volgt tevens dat AHF niet in schuldeiserverzuim is komen te verkeren vanwege de leveringsstop, noch heeft gewanpresteerd door de leveringsstop en de ontbinding van de franchiseovereenkomst. [naam 1] heeft zijn stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd en aan bewijslevering komt de rechtbank niet toe. De rechtbank wijst dan ook zowel het beroep op opschorting als het beroep op schuldeisersverzuim van [naam 1] af en zal de vordering van AHF tot betaling van het factuurbedrag van € 650.603,90 toewijzen.
5.17.
[naam 1] heeft niet betwist dat de door AHF gestelde contractuele rente van 1,5% per maand is overeengekomen zodat de rechtbank ook dat deel van de vordering zal toewijzen.
Terugbetalen geldlening
5.18.
Op grond van artikel 11 lid 1 onder a. van het addendum dient [naam 1] bij beëindiging van de franchiseovereenkomst of verkoop van de supermarktonderneming het op de beëindigingsdatum van de franchiseovereenkomst resterende bedrag van de door AHF aan hem verstrekte geldlening van € 1.100.000,- aan AHF terug te betalen, rekening houdend met een jaarlijkse kwijting van 12,5% en een maximale kwijting van € 550.000,- zoals ook is opgenomen in de aanbiedingsbrief van 23 augustus 2016.
5.19.
Het is aan AHF om te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat sprake is van beëindiging ofwel ontbinding van de franchiseovereenkomst. Uit hetgeen de rechtbank hiervóór heeft overwogen volgt reeds dat AHF gerechtigd was om de franchiseovereenkomst op 23 mei 2024 te ontbinden, zoals zij heeft gedaan. Dat maakt tevens dat sprake is van een situatie waarop artikel 11 van het addendum ziet.
5.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat op de datum van ontbinding van de franchiseovereenkomst het resterende bedrag van de lening € 550.000,- bedroeg. Volgens [naam 1] is dit bedrag niet opeisbaar. Hij verwijst daarvoor naar de door [naam 1] voor akkoord getekende aanbiedingsbrief van AHF van 23 augustus 2016 waarin staat:
“M.a.w. vanaf het vijfde exploitatiejaar blijft u bij verkoop van de Supermarkt (en daarmee ook de Slijterij) een vast bedrag van € 550.000,- verschuldigd aan AHF.”
5.21.
[naam 1] verbindt daaraan de conclusie dat vanaf het vijfde exploitatiejaar het resterende bedrag van € 550.000,- enkel opeisbaar is in geval van verkoop van de supermarkt. Dit is volgens [naam 1] logisch omdat het anders onmogelijk is om een dergelijk bedrag ineens te betalen, net zoals hij het logisch vindt dat AHF een eerste recht op koop op de exploitatie van de supermarkt heeft bedongen om zich ervan te verzekeren dat zij de lening middels verrekening terugkrijgt. De rechtbank is van oordeel dat het resterende bedrag van de lening opeisbaar is en volgt [naam 1] niet in zijn redenering, die erop neerkomt dat AHF, indien zij haar aanspraak op terugbetaling van de lening na verloop van vijf jaar wil veiligstellen, noodgedwongen de supermarkt van [naam 1] zou moeten kopen als [naam 1] deze niet aan een ander kan verkopen. Zoals AHF terecht aanvoert, strookt dit niet met de hiervoor aangehaalde tekst van artikel 11 lid 1 van het addendum. De franchisenemer moet immers volgens die tekst minimaal € 550.000,- terugbetalen bij verkoop van de supermarktonderneming
en/of bij beëindiging van de franchiseovereenkomst. Niet valt in te zien waarom uit het gegeven dat een recht van eerste koop door AHF is bedongen, zou volgen dat AHF afstand heeft gedaan van haar terugvorderingsrecht buiten het geval van verkoop van de supermarkt.
5.22.
De rechtbank komt echter nog niet toe aan het toewijzen van het gevorderde bedrag van € 550.00,-. Ter zitting is namelijk ter sprake gekomen dat de lening van
€ 1.100.000,- met name bestemd was om investeringen te kunnen doen in de supermarkt (AH) en substantieel lagere investeringen in de slijterij (Gall & Gall). Aangezien een deel van de lening en daarmee ook een deel van het resterende bedrag van de lening mogelijk niet AHF maar Gall & Gall aangaat, zal de rechtbank AHF in de gelegenheid stellen om zich over het aan AHF terug te betalen bedrag bij akte nader uit te laten. [naam 1] zal in de gelegenheid worden gesteld daarop bij antwoordakte te reageren.
Verrekening
5.23.
Over de verrekenvordering van AHF overweegt de rechtbank het volgende.
5.24.
[naam 1] heeft zich tegen de verrekening als zodanig niet verweerd. [naam 1] betwist enkel de door AHF in de verrekening betrokken winkelvoorraad van € 231.836,85. Volgens [naam 1] is de waarde hoger, te weten € 281.121,28, waarbij nog de emballagewaarde van
€ 19.005,78 opgeteld zou moeten worden. Hij voert tevens aan dat tussen partijen niet de door AHF gehanteerde correctie van twee procent is overeengekomen en dat AHF heeft gehandeld in strijd met artikel 34 van de franchiseovereenkomst door ‘in eerste instantie’ niet de versproducten en diepvriesproducten over te nemen.
5.25.
Omdat AHF zich beroept op de verrekening met de door haar gehanteerde waarde van de voorraad is het aan haar om feiten aan te voeren en zo nodig te bewijzen waaruit die waarde volgt.
5.26.
Uit de correspondentie tussen partijen op 24 en 26 mei 2024 volgt dat zij op 26 mei 2024 zijn overeengekomen dat AHF de houdbare bij AHF ingekochte artikelen/voorraad en in tweede instantie ook de diepvriesgoederen (zie de mail van [naam 1] aan AHF van 26 mei 2024) van [naam 1] overneemt tegen inkoopprijs minus een ‘incourantie percentage’ van 2% en dat de waarde ervan wordt verrekend met de openstaande (opeisbare) vorderingen. [naam 1] betwist niet de inhoud van deze correspondentie, zodat vast staat dat partijen overeenkwamen dat AHF slechts de houdbare artikelen en de diepvriesgoederen van [naam 1] zou overnemen en dat een incourantie-percentage van 2% werd overeengekomen. Daaraan doet niet af dat partijen daarbij mogelijk handelden in afwijking van artikel 34 van de franchiseovereenkomst.
5.27.
Uit de betreffende correspondentie volgt ook, dat nog nader afgestemd zou worden hoe de waarde van de overgenomen voorraad (exact) bepaald kon worden. Beide partijen baseren zich voor wat betreft die waarde op een ‘Overzicht BTW totalen voorraad’ zodat de rechtbank bij die wijze van waardebepaling zal aansluiten.
5.28.
[naam 1] brengt een overzicht per de peildatum van 19 mei 2024 in. AHF brengt een overzicht per de peildatum van 26 mei 2024 in. AHF voert aan dat [naam 1] van een onjuiste voorraadwaarde uitgaat omdat in de periode van 19 mei 2024 tot aan de ontbinding van de franchiseovereenkomst (met ingang van 23 mei 2024 ’s avonds) nog producten zijn verkocht en er op één verkoopdag geen levering is geweest. [naam 1] voert daartegen slechts aan dat hij geen recenter overzicht dan per 19 mei 2024 kan inbrengen omdat sinds de ontbinding van de franchiseovereenkomst “
de schermen op zwart” gingen. Hij betwist niet dat zich na 19 mei 2024 mutaties in de voorraad hebben voorgedaan en ook niet dat het door AHF ingebrachte overzicht per 26 mei 2024 een juist beeld geeft van de waarde van de op die datum in de supermarkt aanwezige voorraad. Die juistheid van dit overzicht per 26 mei 2024 staat daarmee in rechte vast.
5.29.
Bij de waardebepaling van de voorraad sluit de rechtbank aan op het overzicht van 26 mei 2024. Dat overzicht dateert namelijk van de dag waarop partijen overeenkwamen dat AHF een deel van de voorraad van [naam 1] zou overnemen, en bevat dus de meest accurate gegevens over die over te nemen voorraad. Volgens AHF – zo blijkt uit het lijstje zoals dat is weergegeven naast het overzicht van 26 mei 2024 – betreft dat deel de productgroepen Diepvries, Houdbaar, Drogmetica, Non-Food, Tabak Counter en Bake-off. Hoewel [naam 1] bij zijn waardering uitging van de waarde van de totale voorraad per 19 mei 2024 betwist hij niet deze door AHF gemaakte selectie van productgroepen. Daarmee staat ook de omvang van het door AHF overgenomen deel van de voorraad vast. Deze selectie komt de rechtbank bovendien juist voor gegeven de tussen partijen in hun correspondentie daarover gemaakte afspraak (houdbaar en diepvries).
5.30.
Uitgaand van de in het overzicht van 26 mei 2024 vermelde waarden van de door AHF overgenomen productgroepen, met bijtelling van bedragen aan statiegeld, krat-waarde en leeggoed, eveneens per 26 mei 2024, en met toepassing van het overeengekomen incourantie-percentage, komt AHF tot een totale waarde van € 231.836,85. Daarmee staat de door AHF gestelde waarde van het van [naam 1] overgenomen deel van de voorraad vast, zij het dat AHF bij haar nog te nemen akte nog moet toelichten waarom de waarde van ‘ladingdrager’ (volgens [naam 1] zo’n € 16.000) in het overzicht van AHF niet voorkomt. Op die toelichting zal [naam 1] bij antwoordakte nog kunnen reageren. Mogelijk zal AHF met zo’n € 16.000 méér moeten verrekenen dat voormeld bedrag ad € 231.836,85. Die beslissing over het te verrekenen bedrag wordt daarom aangehouden.
Schadevergoeding
5.31.
Op grond van artikel 6:277 BW is [naam 1] verplicht om aan AHF de schade te vergoeden die AHF lijdt als gevolg van de vroegtijdige ontbinding van de franchiseovereenkomst als een toerekenbare tekortkoming van [naam 1] ten grondslag ligt aan die ontbinding. Op grond van hetgeen hiervóór is overwogen, staat vast dat de gerechtvaardigde ontbinding van de franchiseovereenkomst (mede) gelegen is in de ernstige en structurele tekortkoming van [naam 1] in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst. Aldus is voldaan aan dit vereiste voor schadevergoeding op grond van artikel 6:277 BW. De gezondheidsproblemen van [persoon A] en zijn echtgenote maken niet dat die structurele tekortkoming [naam 1] niet kan worden toegerekend. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het ook hier door [naam 1] ingenomen standpunt dat de ontbinding onterecht heeft plaatsgevonden. Vast staat dat [naam 1] is gehouden tot vergoeding van de schade die AHF als gevolg van de ontbinding van de franchiseovereenkomst lijdt.
5.32.
[naam 1] betwist de door AHF aan haar onderbouwing van het schadebedrag ten grondslag gelegde gemiddelde omzetbedrag per week omdat dit bedrag voor hem niet verifieerbaar is. Hij voert aan dat slechts het deel van de franchisefee dat geen betrekking heeft op de vergoeding van kosten voor schadevergoeding in aanmerking komt. AHF stelt dat de franchisefee wordt betaald voor het gebruik van de formule en niet ter dekking van kosten, zodat terecht de volledige franchisefee is gevorderd.
5.33.
De rechtbank zal de verdere beoordeling van deze vordering van AHF aanhouden omdat zij AHF eerst in de gelegenheid zal stellen om haar vordering tot schadevergoeding nader te onderbouwen. [naam 1] zal in de gelegenheid worden gesteld daarop bij antwoordakte te reageren.
In reconventie
5.34.
Nu [naam 1] aan zijn vorderingen in reconventie ten grondslag legt dat AHF toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de franchiseovereenkomst
vanwege de leveringsstop en de ontbinding van de franchiseovereenkomst, terwijl in conventie is komen vast te staan dat AHF daartoe gerechtigd is overgegaan, zal de rechtbank de vorderingen van [naam 1] in reconventie afwijzen.
In conventie en reconventie
5.35.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank:
In conventie
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van
15 oktober 2025om AHF in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich nader uitlaat als hiervoor in rechtsoverweging 5.22, rechtsoverweging 5.30 en rechtsoverweging 5.33 aangegeven, al dan niet met overlegging van stukken;
In conventie en reconventie
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman, mr. M. de Geus en mr. M. Hulshof en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.
2537/638/3856

Voetnoten

1.In de processtukken van AHF wordt steeds het aantal van zestien facturen genoemd maar de rechtbank telt in de daarbij gegeven opsomming slechts vijftien facturen.