ECLI:NL:RBROT:2025:11727

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 23/7731
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgrond voor Ziektewetuitkering na werkloosheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres uit Vlaardingen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Het geschil betreft de vraag of het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat de rechtsgrond voor de te verstrekken Ziektewetuitkering (ZW) aan de ex-werknemer van eiseres, die ziek werd na de eerste dag van werkloosheid, artikel 29, tweede lid, onderdeel b, van de ZW is. Eiseres betoogt dat dit niet het geval is en dat artikel 29, tweede lid, onderdeel d, ten tweede van toepassing is. De rechtbank heeft de vraag bevestigend beantwoord, wat betekent dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres verantwoordelijk is voor de ZW-uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres eigenrisicodrager is voor de ZW en dat de ex-werknemer in dienst was van eiseres voor bepaalde tijd. Na het ontslag van de ex-werknemer heeft deze zich ziek gemeld. Het UWV heeft vervolgens de aanvraag voor de ZW-uitkering van de ex-werknemer naar eiseres doorverwezen, maar eiseres heeft geen verantwoordelijkheid voor de ZW-claim kunnen aantonen. De rechtbank oordeelt dat de ex-werknemer geen WW-aanvraag heeft gedaan, waardoor zij niet als een voor de ZW verzekerde werknemer kan worden beschouwd. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres als ERD verantwoordelijk is voor de ZW-uitkering.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7731

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit Vlaardingen, eiseres,

(gemachtigde: mr. R. Versluijs),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: [naam 1]).

Procesverloop

Met het besluit van 22 mei 2023 (het primaire besluit I) heeft het UWV het verzoek afgewezen van eiseres om een beslissing af te geven dat eiseres niet het risico draagt voor de Ziektewetuitkering (ZW) van haar voormalige werknemer [naam 2]
(de ex-werknemer).
Met het besluit van 29 september 2023 (het primaire besluit II) heeft het UWV de gevalsbehandeling van de aan de ex-werknemer vanaf 17 april 2023 toegekende ZW-uitkering van eiseres overgenomen onder vermelding dat de uitkering en uitvoeringskosten daarvan op eiseres verhaald zullen worden.
Met het besluit van 25 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft nadere gronden ingediend, waarop heeft UWV heeft gereageerd met een aanvullend verweerschrift. Eiseres heeft daarop nog gereageerd bij e-mail van 29 juli 2025.
Partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om ter zitting te worden gehoord. Met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiseres is eigenrisicodrager (ERD) voor de ZW. De ex-werknemer was in dienst bij eiseres voor bepaalde tijd van 24 december 2022 tot 31 juli 2023. Zij heeft op 14 maart 2023 ontslag genomen, hetgeen op 17 maart 2023 door eiseres bevestigd is. De ex-werknemer heeft zich vervolgens bij het UWV ziek gemeld per 13 april 2023.
1.1.
Omdat eiseres ERD is, heeft het UWV op 25 april 2023 de aanvraag om een ZW-uitkering van de ex-werknemer naar eiseres doorverwezen. Op 5 mei 2023 heeft het UWV een herhaald verzoek gedaan om de ziekmelding op te pakken en eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen een week de gevalsbehandeling op te starten, met de mededeling dat indien dat niet wordt gedaan het UWV wettelijk verplicht is de gevalsbehandeling over te nemen en de eventueel betaalde uitkering en uitvoeringskosten in rekening te brengen bij eiseres.
1.2.
Met het primaire besluit I heeft het UWV het verzoek van eiseres om een beslissing af te geven dat eiseres niet verantwoordelijk is voor deze ZW-claim afgewezen en met het primaire besluit II de gevalsbehandeling van eiseres overgenomen onder de bepaling dat de kosten van de uitkering en de gevalsbehandeling op eiseres zullen worden verhaald.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft het UWV zijn standpunt gehandhaafd.

Toepasselijke regelgeving

2. Op grond van artikel 7 van de ZW wordt voor de toepassing van deze wet als werknemer beschouwd:
a. degene, die krachtens de verplichte verzekering op grond van de Werkloosheidswet (WW) uitkering ontvangt;
b. in de door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene die (…).
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de minsteriele regeling ‘Uitbreiding kring van verzekerden ingevolge de ZW en de WAO’ (de Uitbreidingsregeling) wordt voor de toepassing van de ZW als werknemer beschouwd degene die wegens werkloosheid niet werkt, doch aan wie geen uitkering wordt verleend op grond van het bepaalde in artikel 19, vierde lid, van de WW. Op grond van het tweede lid wordt voor de toepassing van de ZW in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, als werkgever aangewezen het UWV.
Op grond van artikel 29, tweede lid, onderdelen b, onderscheidenlijk d, ten tweede, van de ZW wordt het ziekengeld uitgekeerd aan:
a. degene wiens aanspraak berust op artikel 46, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
b. de verzekerde die op grond van artikel 7, onderdeel b, als werknemer wordt beschouwd, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken.
Op grond van artikel 46, eerste lid, heeft degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt tegenover het UWV aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven.
Op grond van artikel 63a, derde lid, betaalt de ERD het door het UWV toegekende ziekengeld namens het UWV aan de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden. Indien de ERD het ziekengeld niet betaalt, wordt dit betaald door het UWV. Het UWV verhaalt het ziekengeld op de ERD.
2.1.
Op grond van artikel 19, vierde lid, van de WW heeft de werknemer geen recht op uitkering totdat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zou zijn verstreken, indien deze tussentijds met wederzijds goedvinden is geëindigd, zonder dat in die arbeidsovereenkomst schriftelijk is overeengekomen dat deze tussentijds kan worden opgezegd als bedoeld in artikel 667, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Standpunt eiseres

3. Eiseres voert aan dat de ex-werknemer tijdens de fictieve opzegtermijn ziek is geworden en daarom verzekerd was op grond van artikel 7, onderdeel b, van de ZW, waardoor geen sprake is van nawerking zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, onder b, in verbinding met artikel 46 van de ZW. Dus is volgens eiseres niet artikel 29, tweede lid, onder b, van de ZW van toepassing, maar artikel 29, tweede lid, onder d. Voor die laatste grondslag geldt op grond van artikel 63a, derde lid van de ZW dat zij als ERD niet de drager van de uitkeringslasten voor de ZW-uitkering van de ex-werknemer is.
Ter onderbouwing van haar betoog verwijst eiseres naar het ‘Beleidsbesluit Toerekenen aan ERD ZW’ en voert aan dat het recht op een WW-uitkering, dan wel het niet ontstaan daarvan in geval van een uitsluitingsgrond, van rechtswege bestaat en geen aanvraag behoeft; alleen voor het geldend maken van het WW-recht is een aanvraag vereist. Voor de vaststelling dat hier de uitsluitingsgrond van artikel 19, vierde lid, van de WW zich voordeed, is geen aanvraag vereist en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, is dan ook rechtens van toepassing op de ex-werknemer, die daarom als verzekerde voor de ZW was aan te merken.

Beoordeling door de rechtbank

4. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op beantwoording van de vraag of het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat in dit geval van ziekte na de eerste dag van werkloosheid, voordat aan de ex-werknemer een WW-uitkering is toegekend, de rechtsgrond voor de te verstrekken ZW-uitkering artikel 29, tweede lid, onderdeel b, van de ZW is, en niet, zoals eiseres betoogt, onderdeel d, ten tweede.
5. De rechtbank beantwoordt die vraag met het UWV bevestigend. Artikel 7, aanhef en onderdeel a, van de ZW bepaalt uitdrukkelijk dat diegene als werknemer wordt beschouwd die een uitkering op grond van de WW ontvangt, en dus níet mede degene die daarop aanspraak heeft. Er is geen reden om te oordelen dat bij onderdeel b wél los van een aanvraag kan worden vastgesteld of er sprake is van werkloos zijn in de zin van de WW, en dit te minder omdat zowel in onderdeel b, als in de Uitbreidingregeling de frase ‘aan wie geen uitkering wordt verleend’ is gebezigd. Daaruit volgt dat het UWV in het kader van een aanvraag voor een WW-uitkering de aanspraak op WW moet vaststellen. Dat de aanspraak niet afhankelijk is van de vaststelling bij beschikking, doet er niet aan af, dat op grond van vermelde bepalingen om als werknemer in de zin van artikel 7 van de ZW te worden aangemerkt, dit wél is vereist. Eiseres’ verwijzing naar het vermelde Beleidsbesluit treft verder geen doel, nu na de wijziging sinds 1 januari 2016 van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Uitbreidingsbesluit het Beleidsbesluit daardoor is vervangen.
6. De slotsom is dat nu de ex-werknemer geen WW-aanvraag heeft gedaan, niet kan worden geoordeeld dat zij als een voor de ZW verzekerde werknemer was te beschouwen, zodat de nawerking ten tijde van de ziekmelding niet was doorbroken en eiseres als ERD daarvoor verantwoordelijk was.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2025.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.