ECLI:NL:RBROT:2025:11479

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/10/705321 / KG ZA 25-846
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Locatieverbod voor gedetineerde zoon in kort geding

In deze zaak heeft de moeder van een gedetineerde zoon een kort geding aangespannen om een locatieverbod voor haar zoon te verkrijgen. De moeder vorderde dat haar zoon, die in voorlopige hechtenis zit, voor de duur van één jaar niet in de buurt van haar woning mocht komen. De voorzieningenrechter heeft op 30 september 2025 geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor het opleggen van een locatieverbod. De rechter overwoog dat de gedaagde momenteel in voorlopige hechtenis zit en dat de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak nog moet plaatsvinden. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat de gedaagde zich in de omgeving van de woning zal ophouden. Bovendien is er feitelijk geen geschil tussen de moeder en de zoon, aangezien zij afspraken kunnen maken over het vermijden van elkaars gezelschap. De rechter concludeerde dat de vorderingen van de moeder niet konden worden toegewezen en dat de proceskosten tussen partijen gecompenseerd worden, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/705321 / KG ZA 25-846
Vonnis in kort geding van 30 september 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. N. Claassen,
tegen
[gedaagde],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat te Schiedam,
gedaagde,
advocaat: mr. G.R. Stolk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 augustus 2025
- producties 1 tot en met 3, 3 (nieuw) en 4 van eiseres
- de mondelinge behandeling van 16 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de ter zitting overhandigde toevoegingsaanvraag van gedaagde.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn moeder en zoon. Partijen woonden tot voor kort samen in de door eiseres van [verhuurder] gehuurde woning aan [adres] te [postcode] [plaats] (de woning).
2.2.
Op 17 juli 2025 heeft er in de woning een doorzoeking plaatsgevonden, waarbij vuurwapens, (vermoedelijk) drugs en voorwerpen die met drugs te maken hebben, zijn gevonden.
2.3.
Vanwege de ernst van de onder 2.2 bedoelde situatie heeft de burgemeester van [plaats] bij aangetekende brief van 24 juli 2025 aan eiseres te kennen gegeven het voornemen te hebben om een last onder bestuursdwang op te leggen strekkende tot sluiting van de woning voor een periode van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Eiseres en [verhuurder] hebben naar aanleiding van dit bestuurlijke voornemen hun zienswijze naar voren gebracht. Bij aangetekende brief van 2 september 2025 heeft de burgemeester aan eiseres te kennen gegeven dat zij volstaat met het aan eiseres opleggen van een laatste waarschuwing.
2.4.
[verhuurder] is, vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst, op 11 augustus 2025 bij deze rechtbank een kortgedingprocedure tegen eiseres gestart strekkende tot ontruiming van de woning. De mondelinge behandeling in die zaak heeft op 9 september 2025 plaatsgevonden. Vonnis is bepaald.
2.5.
Gedaagde zit in voorlopige hechtenis. In oktober 2025 vindt de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak plaats. Gedaagde wordt in de strafzaak ook bijgestaan door mr. Stolk.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
op alle dagen en op de minuut:
gedaagde, met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis, althans een door U.E.A. in goede justitie te bepalen termijn na betekening van het vonnis, te verbieden om zich in een straal van 100 meter op te houden rondom de woning, voor de duur van één jaar;
dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per gehele of gedeeltelijke overtreding van dit verbod en € 500,- per dag of dagdeel dat deze gehele of gedeeltelijke overtreding van het verbod voortduurt, gemaximeerd tot een bedrag van € 25.000,-, dan wel een door U.E.A. in goede justitie te bepalen dwangsom;
te bepalen dat indien gedaagde het verbod onder 1 blijft overtreden en hij € 2.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd door het verbod drie keer of drie dagen dan wel dagdelen te overtreden, dit vonnis uitvoerbaar zal zijn bij lijfsdwang, met dien verstande dat:
a. gedaagde in dat geval voor de duur van niet langer dan zeven dagen in gijzeling wordt gesteld;
b. geen volgende ingijzelingstelling van gedaagde mag plaatsvinden dan in het geval hij na de vorige gijzeling opnieuw het hiervoor onder 1, 2 en 3 gevorderde verbod overtreedt;
c. gedaagde voor elke keer dat hij daarna het verbod zoals gevorderd onder 1, 2 en 3 overtreedt, niet langer dan zeven dagen in gijzeling wordt gesteld;
d. voor gedaagde in totaal niet meer dan één jaar ingijzelingstelling is toegestaan;
4. eiseres te machtigen om de naleving van het onder 1 vermelde verbod met behulp van de sterke arm van de politie en justitie te bewerkstelligen;
5. de proceskosten tussen partijen te compenseren.
3.2.
Gedaagde voert enkel verweer tegen de hoogte van de gevorderde dwangsom.

4.De beoordeling

4.1.
Eiseres vordert dat het gedaagde voor de duur van één jaar wordt verboden om zich in een straal van 100 meter op te houden rondom de woning. Vooropgesteld wordt dat een locatieverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het opleggen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die een dergelijke inbreuk kunnen rechtvaardigen.
4.2.
Alvorens tot materiële beoordeling van de vorderingen over te gaan, moet in kort geding altijd eerst (ambtshalve) getoetst worden of een eisende partij voldoende spoedeisend belang bij zijn of haar vorderingen heeft.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit thans niet het geval is. Daarvoor is relevant dat de gedaagde in deze procedure op dit moment in voorlopige hechtenis zit, dat de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak nog moet plaatsvinden en dat de verwachting van zijn (strafrecht-) advocaat is dat hij te zijner tijd minimaal een gevangenisstraf van negen maanden opgelegd zal krijgen. Aannemelijk is daarmee dat gedaagde voorlopig nog gedetineerd zal blijven. Het spoedeisend belang van eiseres bij het nu aan gedaagde opleggen van een locatieverbod voor de duur van één jaar is hierdoor niet aanwezig. Immers, van een reële dreiging dat gedaagde zich binnen die termijn in de omgeving van de woning zal ophouden is geen sprake. Daar komt bij dat er feitelijk geen geschil bestaat tussen eiseres en gedaagde. Eiseres kan met haar zoon afspreken dat hij zich niet meer in de buurt van de woning zal begeven en dat zij elkaar nog slechts elders zullen ontmoeten. Er is geen reden om aan te nemen dat haar zoon zich aan een afspraak met zijn moeder niet zal houden, maar wel aan een door de voorzieningenrechter in kort geding op te leggen locatieverbod. Als gedaagde op dit punt de wensen van zijn moeder niet zou respecteren, kan zij alsnog een locatieverbod en/of contactverbod vorderen. Het belang dat eiseres bij toewijzing van het locatieverbod stelt te hebben ter voorkoming van de door [verhuurder] voorgenomen ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning is geen rechtens te honoreren belang. In de door [verhuurder] tegen eiseres gevoerde procedures kan eiseres het verweer voeren dat haar zoon voorlopig nog niet vrij komt en dat zij met haar zoon afspraken zal maken/heeft gemaakt die meebrengen dat hij zich (om verdere problemen voor haar te voorkomen) – ook nadat hij weer vrij komt – niet meer in de buurt van de door eiseres van [verhuurder] gehuurde woning zal begeven. De vorderingen van eiseres worden daarom afgewezen.
4.3.
Gelet op de familierelatie tussen partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van eiseres af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025. 1734/1729