4.1.1.Bewijswaardering feiten 1., 2. en 3. (zaak Rotterdam)
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden worden door de rechtbank op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand aangemerkt. Deze hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de hierna te noemen bewijsvragen.
Op 13 oktober 2023 arriveerden verbalisanten rond 2:50 uur ter plaatse aan [adres 1] in Rotterdam na een melding van een brand in een woning in het [complex] dat in vijf compartimenten is opgedeeld en naast drie verdiepingen een kelder en een begane grond kent. De brandweer was op dat moment al ter plaatse. Door de melder van de brand is tegen de politie gezegd dat hij twee knallen hoorde, dat hij hierna rookontwikkeling zag en daarop het brandalarm had ingeschakeld. Kort hierna zijn de verbalisanten aangesproken door [getuige 1] , die verklaarde dat zij wakker was geworden vanwege kabaal afkomstig uit de woning van haar buurman van [huisnummer A] op de tweede verdieping. Kort daarop rook zij iets vreemds en zag zij rook. Daarop verliet zij haar woning. Toen zij op de galerij kwam, had zij gezien dat er rook onder de voordeur van [huisnummer A] vandaan kwam. Door de brandweer is in de woning met [huisnummer A] een kleine brand aangetroffen. In diezelfde woning is in de woonkamer nabij de keuken op de grond een man gevonden. Deze man is door de brandweer de woning uit gedragen. Buiten de woning is de man tevergeefs gereanimeerd. In het hoofd van de man is tussen diens ogen een mogelijke schotwond waargenomen en aan de achterzijde van zijn hoofd een diepe wond. Ook zijn steekletsels waargenomen. De man bleek te zijn overleden. De overleden man is door de verbalisanten geïdentificeerd als [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer).
In de woning van het slachtoffer is in de slaapkamer een brand geblust. Door forensische onderzoekers is geconstateerd dat de brand in een van de twee matrassen van het bed in de slaapkamer was ontstaan. De elektrische apparaten onder en naast het bed konden worden uitgesloten als brandoorzaak. Voorts hebben de forensische onderzoekers geconstateerd dat de brand onvolledig is geweest en dat een dergelijke brand weinig vlammen, maar wel veel meer hete, giftige rookgassen produceert. Dergelijke hete, giftige rookgassen verspreiden zich eenvoudig door de woning en uiteindelijk door de rest van het complex. Hierbij leveren dergelijke hete, giftige rookgassen levensgevaar voor bewoners en omwonenden op.
In de woning van het slachtoffer is een grote bloedplas aangetroffen in de woonkamer, nabij de keuken van de woning. De brandweer had het slachtoffer daarin aangetroffen. In de buitenmuur, recht boven de plaats waar het slachtoffer had gelegen, is een gat aangetroffen in een gipswand die deze muur bekleedde. Dit gat betrof een schotbeschadiging. Nadat de gipswand voor een deel was gedemonteerd, werd een kogel recht onder het gat op de vloer achter de gipswand aangetroffen. Deze kogel bleek een volmantelkogel te zijn met een vorm en grootte die past bij een kaliber van 9 millimeter. De afgevuurde (kogel)huls is niet aangetroffen. Op basis van de in de woning aangetroffen situatie is geconcludeerd dat het slachtoffer in een staande positie door zijn hoofd was geschoten en dat hij op dat moment nog in leven was.
Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is een schotrestenfolie waarmee een verwonding in het hoofd van het slachtoffer is bemonsterd, onderzocht teneinde onder meer de schootsafstand te bepalen. Door de deskundige schotrestenonderzoek [deskundige 1] is in het rapport de volgende conclusie getrokken: de bevindingen van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen de 25 en 100 centimeter is dan wanneer de schootsafstand kleiner is dan 25 centimeter of groter dan 100 centimeter.
In de keuken van de woning is naast het kookeiland een sigarettenpeuk op de vloer aangetroffen en in de wasbak (van het kookeiland) werd een drinkglas gevonden. Deze twee sporendragers zijn bemonsterd en onderworpen aan DNA-onderzoek. Uit deze bemonstering is DNA geïsoleerd. Voor beide bemonsteringen is de bewijskracht van de verdachte berekend. Daarbij is aangenomen dat de bemonstering het DNA bevat van één persoon. Voor beide DNA-profielen geldt dat het profiel meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van de verdachte, dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige, onbekende persoon.
Door de politie zijn de camerabeelden van de nacht van 12 op 13 oktober 2023 van het [complex] bekeken. Rondom het complex zijn meerdere camera’s geplaatst, die alleen bij beweging in werking treden. Op de camerabeelden is te zien dat een persoon tussen 2:27 uur en 2:41 uur in en uit het portiek behorend bij de woning van het slachtoffer liep. Deze persoon droeg een donkerkleurige broek met witte strepen aan de zijkant. Op de camerabeelden is voorts te zien dat dezelfde persoon eerder, om 0:15:17 uur, hetzelfde portiek was binnengegaan.
Door de politie zijn ook de camerabeelden van een in de buurt gevestigd bedrijf bekeken. Daarop is te zien dat er in voornoemde nacht om 2:43 uur een witkleurig voertuig vanuit de [straat 1] over de [straat 2] in de richting van de [straat 3] reed. Dit voertuig is daarna door de camera’s van cameratoezicht waargenomen. Het voertuig bleek een witkleurige Peugeot 2008 met [kenteken] te zijn.
Deze auto stond op naam van [persoon A] (hierna: [persoon A] ), wonende te [plaats 1] . [persoon A] is aanvankelijk door de politie aangemerkt als verdachte en in die hoedanigheid verhoord. Zij heeft verklaard dat een vriend van haar, te weten de verdachte, bij haar logeerde in de periode rondom 13 oktober 2023. Op 12 oktober 2023 is de verdachte met de trein vanuit [plaats 1] naar Rotterdam vertrokken. ’s Nachts om 1:51 uur heeft de verdachte [persoon A] via Whatsapp gebeld, met het verzoek om hem in Rotterdam op te halen, nu er geen openbaar vervoer meer reed. [persoon A] is daarop met haar auto vanuit [plaats 1] naar Rotterdam gereden en heeft de verdachte daar bij een appartementencomplex opgehaald. Door [persoon A] is verklaard dat de verdachte toen hij haar woning op 12 oktober 2023 verliet, gekleed was in een korte, zwarte jas, een zwarte Adidas-broek en een muts.
Uit onderzoek naar de locatie van de mobiele telefoon van de verdachte is gebleken dat zijn telefoon op 13 oktober 2023 tussen 0:44 uur en 1:51 uur een zendmast in de directe omgeving – te weten op 50 meter afstand – van de woning van het slachtoffer heeft aangestraald.
Door de politie zijn de camerabeelden van de Nederlandse Spoorwegen van station Rotterdam Zuid opgevraagd en bekeken. Op deze beelden is op 12 oktober 2023 om 23:55 uur een man te zien, die dezelfde kleding droeg als waarover door [persoon A] is verklaard. Een verbalisant herkende de verdachte als de man op de beelden. Op de beelden is te zien dat de verdachte op het perron een ontmoeting heeft met twee andere mannen. Aan één van deze mannen toont de verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de binnenkant van zijn jas. De politie heeft op basis van de incheck- en uitcheckgegevens achterhaald wie de man is aan wie de verdachte dit voorwerp heeft getoond. Uit onderzoek is gebleken dat dit de [getuige 2] betrof. Deze getuige heeft verklaard dat aan hem die avond door een onbekende man iets werd getoond, dat leek op een pistool.
De politie heeft in de desktop en in de laptop van het slachtoffer het telefoonnummer dat door de politie aan de verdachte wordt gekoppeld, aangetroffen. De verdachte was opgeslagen onder de naam “ [naam 1] ”.
In opdracht van de rechter-commissaris heeft [deskundige 2] , arts en forensisch patholoog bij het NFI de oorzaak van de dood (van het slachtoffer) en hetgeen verder van belang mocht blijken, onderzocht. Er is door de [deskundige 2] een uit- en inwendige schouwing verricht en er is radiologisch en toxicologisch onderzoek ingezet. De resultaten daarvan zijn bij de definitieve rapportage van deze deskundige van 2 mei 2024 gevoegd.
In dit rapport heeft de [deskundige 2] geconcludeerd dat bij het slachtoffer het overlijden het best kan worden verklaard door een methamfetamine-intoxicatie. Volgens de deskundige kan het doorschot aan het hoofd het overlijden niet primair verklaren, maar kan dit wel door bewustzijnsstoornissen en handelingsonbekwaamheid (met verminderde zelfredzaamheid) aan (de snelheid van) het overlijden hebben bijgedragen. De steek- en snijletsels en het brandletsel hebben geen rol van betekenis gespeeld ten aanzien van het overlijden. Er waren geen aanwijzingen dat het slachtoffer in leven was ten tijde van de brand.
In een aanvullend bericht van 10 september 2024, dat de [deskundige 2] samen met [deskundige 3] , forensisch toxicoloog bij het NFI, heeft opgesteld naar aanleiding van vragen van de officier van justitie en de toenmalige raadsman van de verdachte mr. E.B. Jobse aan hen, heeft de [deskundige 2] onder de subkop ‘Oorzaak van overlijden’ onder meer genoteerd dat de mogelijkheid van hartritmestoornissen (door een acute traumatische beschadiging van de hersenen; permanent cavitation) en/of de mogelijkheid van ademhalingsfunctiestoornissen (door beschadiging van zenuwceluitlopers; axonale schade als gevolg van temporary cavitation) kunnen hebben geleid tot of bijgedragen hebben aan het overlijden. Met deze mogelijkheden heeft de deskundige in haar definitieve rapportage van het forensisch pathologisch onderzoek onvoldoende rekening gehouden. Een overlijden als gevolg van hartritmestoornissen of fatale verhoging van de lichaamstemperatuur als gevolg van de genoemde methamfetamine-intoxicatie kan, ook bij een gewend gebruiker, echter niet volledig worden uitgesloten. De hernieuwde conclusie van het forensisch pathologisch onderzoek luidt dat bij het slachtoffer het overlijden kan worden verklaard als gevolg van een schot door het hoofd en/of een intoxicatie met methamfetamine.
De steek- en snijletsels en het brandletsel hebben geen rol van betekenis gespeeld ten aanzien van het overlijden. Er waren geen aanwijzingen dat betrokkene in leven was ten tijde van de brand. Gezien het geheel aan forensische pathologische bevindingen (inclusief de mogelijkheid van gewenning aan methamfetamine en de aanwezigheid van eerder beperkte tekenen van hartfalen) is een overlijden als gevolg van het schot door het hoofd aannemelijker dan een overlijden als gevolg van een methamfetamineintoxicatie.
De verdachte is meerdere malen gehoord en aan hem is ook op de terechtzittingen de gelegenheid geboden om te verklaren. Hij heeft zich om hem moverende redenen overwegend beroepen op zijn zwijgrecht.
4.1.2.Standpunt verdediging.
Ten aanzien van feit 1. is primair betoogd dat de vraag of er een causaal verband bestaat tussen het schot en het overlijden van het slachtoffer niet duidelijk kan worden beantwoord, omdat sprake kan zijn van alternatieve causaliteit, te weten de mogelijk letale dosis drugs die het slachtoffer zichzelf heeft toegediend, als gevolg waarvan hij is overleden. De verdediging heeft in dit verband gesteld dat de deskundigen onvoldoende duidelijkheid geven omtrent het antwoord op de vraag hoe verklaard kan worden waaraan het slachtoffer is overleden. In de visie van de verdediging dient de verdachte daarom van feit 1. te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 1. (impliciet primair) betoogd dat voorbedachte raad – bij gebrek aan een verklaring van de verdachte en afwezigheid van andere componenten – niet kan worden bewezen, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2. heeft de raadsvrouw zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3. heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de brand de dood van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
4.1.3Beoordeling
Feit 1.
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, kan het niet anders zijn dan dat het de verdachte is geweest die in de woning van het slachtoffer het schot door het hoofd van het slachtoffer heeft gelost.
Naar het oordeel van de rechtbank is door de deskundige met de hernieuwde conclusie in het aanvullende bericht van het NFI de vraag of er een causaal verband bestaat tussen het schot en het overlijden van het slachtoffer afdoende duidelijk beantwoord, te meer daar de forensisch toxicoloog in dit bericht heeft onderstreept dat hij uitsluitend de toxicologische bevindingen heeft beoordeeld. Hierom verwerpt de rechtbank hetgeen primair ten aanzien van feit 1. door de verdediging is betoogd.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging, die dit subsidiair heeft betoogd, van oordeel dat feit 1. impliciet primair niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte van de ten laste gelegde moord zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
De ten laste gelegde doodslag kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 2.
Op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden kan het ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen eveneens wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 3.
Op grond van dezelfde feiten en omstandigheden moet het de verdachte zijn geweest die open vuur in aanraking heeft gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een gedeelte van de slaapkamer is verbrand met alle gevaren van dien. De verklaring van de verdachte eerst ter terechtzitting op 15 september 2025 door het requisitoir heen, inhoudende: “Ik heb geen brand gesticht”, schuift de rechtbank terzijde, omdat deze verklaring zodanig laat en kaal is gedaan, dat nader onderzoek daarnaar niet mogelijk is.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het slachtoffer ten gevolge van de brandstichting is overleden en zal de verdachte daarom partieel vrijspreken van dit deel van het ten laste gelegde feit. Voor het overige kan de ten laste gelegde brandstichting wettig en overtuigend worden bewezen
4.2.1Bewijswaardering feiten 4., 5. en 6. (zaak [plaats 3] )
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden worden door de rechtbank op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand aangemerkt. Deze hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de hierna te noemen bewijsvragen.
Op 21 oktober 2023 rond 1:00 uur heeft de politie in [plaats 3] de aangifte opgenomen van [aangever] (hierna ook: de aangever). De aangever heeft verklaard dat hij in mei 2023 via een datingsite in contact is gekomen met een man genaamd [naam 2] . Deze man kwam uit [plaats 2] en heeft in mei 2023 vijf dagen in de woning van de aangever aan [adres 2] in [plaats 3] verbleven. Op 18 oktober 2023 stond deze man opeens weer voor de deur van de woning van de aangever. Hij vroeg aan de aangever of hij bij hem mocht verblijven en toonde dit keer zijn ID-kaart. De man bleek niet [naam 2] te zijn genaamd, maar [verdachte] , zijnde de verdachte. De verdachte is vervolgens een paar dagen bij de aangever gebleven.
De aangever heeft verklaard dat hij samen met de verdachte op 20 oktober 2023 ’s avonds naar een feestje in de woning van een vriendin van de aangever is gegaan. De verdachte zou dronken zijn geweest en zich op dit feestje hebben misdragen, waardoor zij werden weggestuurd.
De aangever heeft verklaard dat zij op weg naar de woning van de aangever waren toen de verdachte hem plotseling in een wurggreep pakte, waardoor de aangever geen lucht kreeg. De aangever heeft verklaard dat hij daarop de verdachte, nadat die hem had losgelaten, probeerde af te schudden, maar dat deze hem volgde en ook zijn woning binnenging.
De aangever heeft verklaard dat de verdachte in de woonkamer van zijn woning met allerlei spullen heeft gegooid, waardoor het blad van zijn tafel is gebroken, de onderkant van de waterkoker is vernield en Marokkaanse schalen in stukken zijn gegooid, net als de asbak en de waterfontein van de kat. Daarna heeft de verdachte messen uit de keuken gepakt en de aangever bedreigd. De aangever heeft verklaard dat de verdachte hem daarop weer probeerde te wurgen, terwijl hij onder andere tegen hem zei dat hij in Rotterdam gezocht werd, omdat hij iemand had vermoord. Zij zaten op dat moment op de grond. Kort daarop heeft de verdachte de aangever wederom geprobeerd te wurgen. Het werd de aangever zwart voor de ogen. Op enig moment is het de aangever, volgens hem, gelukt om op de bank te gaan zitten. Toen kort daarna de telefoon van de aangever ging, werd de verdachte boos en beval hij de aangever om zich uit te kleden. Dit deed de aangever, maar hij hield zijn boxershort aan. De aangever heeft verklaard dat de verdachte daarop met een mes langs zijn linker bovenbeen ging en daarbij een kras van 30 centimeter maakte. Op enig moment is het de aangever gelukt om uit de woning te vluchten terwijl hij naar zijn buren riep dat “hij” een mes had en dat zij de politie moesten bellen. De verdachte is daarop uit de woning van de aangever gevlucht.
Door de politie is buurtonderzoek verricht. Door de bewoonster van de woning aan [adres 3] is verklaard dat er veel lawaai was op [huisnummer B] , de woning die links onder haar woning is gelegen. Er werd met dingen gegooid en er was gedreun hoorbaar. Daarna hoorde de bewoonster dat er meerdere malen “bel de politie” werd geroepen.
De bewoner van de woning aan de [adres 4] heeft verklaard dat hij rond 23:20 uur zijn buurman hoorde gillen. Er werden spullen door het huis gegooid. Hij hoorde kort daarna de stem van zijn buurman roepen dat “hij” een mes had. Deze getuige heeft verklaard dat het klonk alsof zijn buurman moest rennen voor zijn leven.
De bewoner van de woning aan [adres 5] heeft verklaard dat hij lawaai en gestommel uit de woning van de aangever hoorde en dat hij daarna zag dat de aangever in zijn boxershort de trap op kwam, terwijl hij riep: “bel de politie, hij heeft een mes.”
De politie heeft de ex-vriendin van de verdachte gehoord. Zij heeft verklaard dat de verdachte op 22 oktober 2023 ’s ochtends bij haar woning in [plaats 4] verscheen en dat hij vertelde dat hij in [plaats 3] ruzie had gemaakt met ene [aangever] .
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Nederland van
5 juni 2024 waarin de verbalisant op verzoek van de politie eenheid Rotterdam is gevraagd naar foto’s van het letsel en van de woning van de aangever. De verbalisant heeft daarop twee foto’s meegezonden met als begeleidende tekst: “Afbeelding waarin aangever [aangever] in onderbroek staat afgebeeld. Op rechterknie is een wond(je) zichtbaar.” en “Detail afbeelding wond(je) rechterknie aangever [aangever] ”. Dit proces-verbaal bevat tevens twee foto’s van de woonkamer van de aangever waarop vernield huisraad is te zien.
Voorafgaand aan de terechtzitting van 15 september 2025 is door de officier van justitie een afbeelding van een been met daarop een lang litteken toegezonden.
4.2.2.Standpunt verdediging
Door de verdediging is ten aanzien van feit 4. gewezen op de omstandigheid dat hiervoor slechts één verklaring in het dossier voorhanden is, te weten die van de aangever. De informatie over het wurgen en het steekincident is summier, de bron van die informatie is de aangever. Er is geen medisch dossier, geen letselrapportage en er zijn geen bevindingen van de politie die duiden op verwondingen die passen bij verwurging. De verdachte dient, mede gelet op zijn verklaring op de terechtzitting van 15 september 2025 tijdens het requisitoir ten aanzien van dit feit, inhoudende: “Ik heb niemand gewurgd”, van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 5. heeft de verdediging over hetgeen primair en subsidiair ten laste is gelegd, opgemerkt dat op de politiefoto een klein wondje op een knie is te zien, maar dat de vermeende snee op de aangegeven plek op het bovenbeen niet is te zien. Ook hiervoor is geen medische onderbouwing aanwezig in het dossier. Hetgeen de buren van de aangever hebben gehoord, duidt mogelijk op een incident, maar het zegt niets over het letsel. De verdachte dient daarom integraal van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 6. heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat op de overgelegde foto’s niet duidelijk te zien is wat er precies kapot is in de woning en dat er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte verantwoordelijk is voor de schade.
4.2.3.Beoordeling
Feit 4. en 5. (primair en subsidiair)
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte gepoogd heeft om de aangever van het leven te beroven, dan wel om aan hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem meerdere malen in een wurggreep of nekklem te houden en vervolgens zijn keel of hals dicht te knijpen of te duwen, waardoor de aangever geen adem kon halen. De rechtbank is verder met de verdediging van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte gepoogd heeft om de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, noch dat de verdachte de aangever mishandeld heeft door (hem) met een mes in of langs het been te snijden.
In het dossier bevindt zich – zoals terecht is opgemerkt door de verdediging – geen steunbewijs voor de geweldshandelingen waarover de aangever in zijn aangifte heeft verklaard. Er is geen medische informatie over letsel bij de aangever voorhanden, noch enige beschrijving van letsel door verbalisanten ten tijde van de aangifte, behoudens de twee foto’s hiervoor genoemd met een wond(je) op het rechterbeen.
De foto’s en video’s van het letsel van aangever, die door tussenkomst van de raadsvrouw mr. P.M. Breukink, door de officier van justitie voor het onderzoek op de terechtzitting van 17 september 2025 nog aan het dossier zijn toegevoegd, zijn onvoldoende toereikend. De beelden en de foto’s van het letsel aan de hals tonen het hoofd van de aangever niet en verder kan het de rechtbank (die enkel beschikt over een politiefoto van het slachtoffer, waarop zijn hoofd niet herkenbaar in beeld is gebracht) anderszins niet blijken dat dit de aangever betreft.
Ten aanzien van het beenletsel geldt dat het door de politie in beeld gebrachte letsel zich op de rechterknie bevindt en anders van aard is dan het letsel zoals te zien is op de foto’s, die (achteraf) door de aangever zijn gemaakt. De rechtbank benoemt dat het letsel op de van de zijde van de aangever overgelegde foto’s, zich op het linkerbeen van de aangever lijkt te bevinden en dat de foto’s van dit letsel van latere datum zijn dan wel geen datum bevatten, waardoor deze niet goed aan de aangifte kunnen worden gekoppeld.
Feit 6
Ten aanzien van feit 6. is de rechtbank op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte een deel van de inboedel van de aangever heeft vernield, beschadigd dan wel onbruikbaar heeft gemaakt. Naast de aangifte hebben meerdere buren ruzie gehoord en dat er met dingen in de woning is gegooid. Ook op de foto’s van de woning is vernield huisraad waar te nemen.