ECLI:NL:RBROT:2025:11298

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
10/274608-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak voor medeplegen poging moord. Veroordeling voor medeplegen poging doodslag. Geen sprake van noodweer(exces). Aanmerkelijke kans aanvaard. Redelijke termijnoverschrijding. Verminderde toerekeningsvatbaarheid. Oplegging van deels voorwaardelijke jeugddetentie en toewijzing vordering BP.

Op 11 september 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot moord en poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 6 oktober 2023 in het Museumpark in Rotterdam, waarbij het slachtoffer, aangeduid als de aangever, meerdere steek- en snijverwondingen opliep. De officier van justitie eiste een jeugddetentie van 13 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachten rade, en sprak de verdachte vrij van poging tot moord, maar achtte de poging tot doodslag wel bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, samen met een medeverdachte, een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever had aanvaard. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die een posttraumatische stressstoornis had en zwakbegaafd was. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke jeugddetentie op, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur en moest hij een schadevergoeding van € 8.176,41 betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummer: 10/274608-23
Datum uitspraak: 11 september 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum 1] 2006,
ingeschreven in de basisregistratie personen (en verblijvende) op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] ,
raadsman mr. G.J. Gerrits, advocaat te Arnhem.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 28 augustus 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.C. Brandwijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 13 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met de door de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden en een contactverbod met het [slachtoffer] voor de duur van de proeftijd;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de jeugdreclassering) te Alkmaar, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Bewijswaardering
Inleiding
Op 6 oktober 2023 heeft er een steekincident plaatsgevonden in het Museumpark in Rotterdam. De ter plaatste gekomen verbalisanten troffen daar het [slachtoffer] (hierna: de aangever) met meerdere steek- en snijverwondingen aan. Uit het politieonderzoek zijn twee verdachten in beeld gekomen: [verdachte] (hierna: de verdachte) en [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte).
4.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord wettig en overtuigend bewezen. Daartoe voert de officier van justitie aan dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geprobeerd om de aangever van het leven te beroven. Uit het dossier blijkt dat de verdachte en de medeverdachte de aangever na een voorafgaande ruzie op sociale media naar de ontmoetingsplek hebben gelokt, onderweg naar deze ontmoeting via sociale media hebben bedreigd dat de aangever “gehakt” zou worden en gewapend met een mes en houten stokken naar de ontmoeting met de aangever zijn gegaan. De verdachte en medeverdachte zijn samen het park ingegaan. Vervolgens heeft de verdachte de aangever meermalen met het mes in het bovenlichaam gestoken, wat heeft geleid tot letsel dat dodelijk kan zijn. Daarna rennen de verdachte en de medeverdachte samen weg, vindt er een kledingwisselplaats en wordt kort na het incident door de medeverdachte een filmpje opgenomen.
4.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord en het medeplegen van poging tot doodslag. De verdediging heeft ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel medeplegen, omdat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte.
De verdediging is van mening dat de verklaringen van de aangever van het bewijs moeten worden uitgesloten. Die verklaringen zijn ongeloofwaardig, omdat deze wisselend en tegenstrijdig zijn over wat er in het park is gebeurd en wie daarbij aanwezig waren en ook geen steun vinden in de overige bewijsmiddelen.
Voorts kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van voorbedachten rade. Niet is komen vast te staan dat de verdachte zich enige tijd heeft kunnen beraden op het besluit de aangever van het leven te beroven. Er lijkt sprake te zijn van een ruzie waarbij de verdachte rekening hield met de mogelijkheid dat de ontmoeting met de aangever uit de hand zou kunnen lopen. Dit kan echter niet gelijk worden gesteld aan een plan om iemand opzettelijk van het leven te beroven of zwaar te gaan mishandelen. Ook heeft de verdachte geen opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van de aangever. De verdachte heeft niet bewust in de borst of rug van de aangever gestoken, maar hij heeft gehandeld uit zelfverdediging. Hierbij is voorts van belang dat er geen nader deskundigenonderzoek is gedaan naar de aard en de omvang van het letsel bij de aangever, zodat de mogelijke risico’s of de gevolgen van het letsel onduidelijk zijn gebleven. Daarom kan niet worden vastgesteld dat het letsel potentieel dodelijk is geweest.
4.1.3.
Beoordeling
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
Hoewel de aangever op onderdelen wisselend heeft verklaard over wat er is gebeurd in het Museumpark, is vast komen te staan dat overeenkomstig de verklaring van de aangever een steekpartij heeft plaatsgevonden, waarbij hij ernstig letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft bekend dat hij de aangever heeft gestoken met een mes. Zowel deze verklaring als de overige bewijsmiddelen komen op belangrijke punten overeen met de verklaring van de aangever en daarom ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om de verklaringen van de aangever integraal van het bewijs uit te sluiten. Het verweer wordt verworpen.
Nadere bewijsoverwegingen
De verdachte heeft bekend de aangever met een mes te hebben gestoken. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe het handelen van de verdachte juridisch moet worden gekwalificeerd en wat daarbij de rol van de medeverdachte is geweest. De rechtbank leidt uit de stukken in het dossier en dat wat op de zitting is besproken, het volgende af.
In de nacht van 6 oktober 2023 was de verdachte samen met de medeverdachte. Tijdens een live-uitzending op TikTok is een ruzie ontstaan tussen de verdachte en de aangever. Deze ruzie werd voortgezet via de telefoon van de medeverdachte. Vervolgens is er, via de telefoon van de medeverdachte, afgesproken om elkaar fysiek te treffen. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij voor vertrek een mes uit het huis van de medeverdachte heeft gepakt omdat hij dacht dat er wat zou kunnen gebeuren. De verdachte was naar eigen zeggen boos op de aangever omdat de aangever zijn zieke vader had uitgescholden. Uit de beschrijving van de camerabeelden in het dossier blijkt dat de verdachte en de medeverdachte samen het huis van de medeverdachte verlaten en naar de ontmoetingsplek lopen. Te zien is dat zij langwerpige voorwerpen bij zich dragen, die houten stokken blijken te zijn. Uit het onderzoek naar de telefoon van de medeverdachte blijkt dat de medeverdachte onderweg naar de ontmoetingsplek twee filmpjes, die gericht zijn aan de aangever, heeft geüpload op Snapchat met onder meer de inhoud
“je wordt gehakt”,
“om 4:00 uur word je gehakt”en
“hun gevechten zijn om 5 uur ’s ochtends”. Eenmaal op de ontmoetingsplek aangekomen, hebben de verdachte en de medeverdachte de houten stokken weggegooid en zijn zij in gesprek gegaan met de aangever. Deze gang van zaken wordt ook ondersteund door de verklaring van de aangever bij de rechter-commissaris. De verdachte heeft verklaard dat daarbij ook de broer van de aangever aanwezig was. Daarna zijn zij met z’n vieren naar een nabijgelegen park gelopen. De [getuige] heeft verklaard dat hij in het park, op de plek waar later de schoenen van de aangever door de politie zijn gevonden, vier personen heeft gezien. In dat park heeft de verdachte de aangever met het mes, dat hij nog wel bij zich had, gestoken. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte en de medeverdachte samen vanuit het park wegrennen. De verdachte heeft dan bloed op zijn witte vest, dat hij onderweg uitdoet en weggooit. Vervolgens doet de verdachte het blauwe vest van de medeverdachte aan.
Opzet op de dood?
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij willekeurig met het mes in de lucht heeft gezwaaid, waarbij hij de aangever met het mes heeft gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat willekeurig zwaaien met een scherp mes op nabije afstand van een persoon zeer wel potentieel dodelijk letsel kan opleveren, omdat zich in het bovenlichaam diverse fatale organen bevinden. Uit de medische rapportage in het dossier volgt dat de aangever meerdere snij- en steekverwondingen in zijn bovenlichaam had, een klaplong links en een actieve slagaderlijke bloeding heeft gehad. Ook de ter plaatse gekomen verbalisanten beschrijven dat zij de aangever aantroffen met meerdere steekverwondingen in zijn bovenlichaam. Zoals blijkt uit de beschrijving van de medische toestand van de aangever in het ziekenhuis, moest het slachtoffer met spoed in het ziekenhuis worden behandeld voor het lek in zijn slagader omdat hij op dat moment in levensgevaar was.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de verdachte met zijn handelen ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Door zijn handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zou komen te overlijden. Dat er geen nader deskundigenonderzoek is verricht, doet aan het voorgaande niets af.
Poging moord of poging doodslag?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachten rade” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van de voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden en de overige inhoud van de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verdachte samen met de medeverdachte een plan had beraamd om de aangever van het leven te beroven. Hoewel in het tijdsverloop, het regelen van een ontmoeting met de aangever, het meenemen van een mes door de verdachte en de filmpjes op de telefoon van de medeverdachte aanwijzingen kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan, zijn er ook diverse contra-indicaties. De ontmoeting tussen de verdachte, de medeverdachte en de aangever ziet de rechtbank in het licht van de voorafgaande ruzie die in de nacht online spontaan is ontstaan, is voortgezet over de telefoon van de medeverdachte, op scherp is gezet door de opmerkingen over de vader van de verdachte en vervolgens is geëscaleerd in het park. Dat de verdachte vervolgens rekening hield met de mogelijkheid dat de ruzie uit de hand zou kunnen lopen, maakt niet dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan om de aangever te vermoorden. Ook de op de telefoon van de medeverdachte aangetroffen filmpjes moeten naar het oordeel van de rechtbank in die context worden bezien. Daarbij komt dat bij een vooropgezet plan het ook voor de hand zou hebben gelegen dat de verdachte op de ontmoetingsplek meteen het mes ter hand had genomen en niet eerst een gesprek was aangegaan met de aangever. Dit geldt temeer nu de (mede)verdachte(n) bij aankomst in het park de meegenomen stokken hebben weggegooid. Op grond van al het voorgaande dient vrijspraak te volgen van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord. Wel acht de rechtbank, op grond van het voorgaande, bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Medeplegen?
Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte vereist, waarbij de bijdrage van de medeverdachte intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn. Of daarvan sprake is, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van medeplegen. De medeverdachte is niet enkel met de verdachte mee naar het park gegaan en na afloop weer met hem mee naar huis gelopen. Integendeel, de medeverdachte is vanaf het begin van de ruzie online tot na de steekpartij betrokken geweest. Via de medeverdachte is het contact ontstaan tussen de aangever en de verdachte. Vervolgens is met de telefoon van de medeverdachte een afspraak met de aangever gemaakt om elkaar fysiek te ontmoeten en is in overleg met de aangever samen de ontmoetingsplek bepaald. De medeverdachte en de verdachte zijn samen, gewapend met stokken en een mes naar de ontmoetingsplek gelopen, waarbij de medeverdachte onderweg online bedreigingen heeft geuit jegens de aangever. Aangekomen bij de ontmoetingsplek hebben de medeverdachte en de verdachte daar eerst samen met de aangever gesproken. Daarna is de groep verplaatst naar het park alwaar de medeverdachte steeds op (korte) afstand aanwezig is geweest, ook ten tijde van het steken door de verdachte. Tot slot zijn de verdachte en de medeverdachte samen na het steekincident weggerend, waarbij de medeverdachte de verdachte heeft geholpen met een kledingwissel. Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, is komen vast te staan. De bijdrage van de verdachte is wezenlijk en van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
4.1.4.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het impliciet subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks6 oktober 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s)voorgenomen
misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
en met voorbedachten radevan het leven te
beroven
, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg,
met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp,meerdere malen,
althans
eenmaal,in het gezicht en
/of in de hals en/ofin de borst en
/ofin de rug
en/of in
het lichaamvan voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en
/ofgesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Beroep op noodweer

5.1
Standpunt verdediging
De raadsman heeft, indien het feit bewezen wordt verklaard, een beroep gedaan op noodweer. De verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij handelde uit zelfverdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Hiertoe is aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie, omdat de verdachte in het park door de aangever is geslagen met een ijzeren kettingslot en door de broer van de aangever is vastgepakt en met een mes is aangevallen. De verdachte heeft de aangever en zijn broer door middel van het gebruik van zijn mes van zich af moeten slaan om te kunnen vluchten.
5.2
Beoordeling
Een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte samen met de medeverdachte en de aangever heeft afgesproken om een ruzie te beslechten. Hiertoe is de verdachte met de medeverdachte midden in de nacht naar een afgesproken plek gegaan en heeft hij een stok en een mes meegenomen. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de aangever allereerst een duw in het park heeft gegeven omdat de aangever zijn hand in zijn zak bleef houden en hierin mogelijk een mes in zat. De verdachte heeft door op deze manier te handelen de confrontatie opgezocht op een moment dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De gedragingen van de verdachte kunnen noch op grond van de bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm als (zelf)verdediging worden aangemerkt. Om die reden komt de verdachte geen beroep op noodweer toe. Het verweer wordt verworpen.
Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van poging tot doodslag
5.3
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1
Beroep op noodweerexces
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweerexces. Zoals hiervoor is besproken, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het beroep op noodweerexces kan alleen al om die reden niet slagen. Het verweer wordt verworpen.
6.2
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op zeventienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Op 6 oktober 2023 is de verdachte samen met de medeverdachte de confrontatie aangegaan met het slachtoffer in een park in Rotterdam. De aanleiding daarvoor was een daaraan voorafgaande ruzie op sociale media. In het park is het slachtoffer meerdere keren door de verdachte gestoken met een mes in zijn borst, gezicht en rug. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit.
Na het incident is de verdachte samen met de medeverdachte weggerend en heeft het slachtoffer gewond achter gelaten. Het slachtoffer heeft door het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte ernstig en potentieel dodelijk letsel opgelopen. Uit het dossier blijkt dat het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen levensbedreigend was en dat er medische interventies nodig waren. Het dient de verdachte duidelijk te zijn dat het uit voorzorg meenemen van een mes zeer makkelijk kan leiden tot dramatische en soms onomkeerbare gevolgen. Het had voor het slachtoffer heel anders kunnen aflopen. De verdachte en zijn medeverdachte hebben op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Dit soort geweld heeft grote impact op de slachtoffers, maar ook op anderen. De situatie moet bedreigend zijn geweest voor het slachtoffer en grote gevoelens van angst en onveiligheid hebben opgeroepen. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding ter zitting blijkt dat het slachtoffer nog altijd fysiek en mentaal last heeft van het handelen van de verdachte en de medeverdachte. Bovendien brengt een dergelijke geweldshandeling op een voor het publiek toegankelijke plaats grote gevoelens van angst en onveiligheid met zich mee in de samenleving. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2
Rapportages en een verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
[psycholoog]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 8 februari 2024. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een beneden gemiddeld tot zwakbegaafd intelligentieniveau, waarbij hij ook zeer gevoelig is voor prikkels. In zijn jeugd heeft de verdachte veel meegemaakt en dat heeft bij hem gezorgd voor een posttraumatische stressstoornis. Hij is voor een langere periode overvraagd geweest. Gelet op het voorgaande adviseert de psycholoog het ten laste gelegde bij een bewezenverklaring in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De Raadheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 augustus 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De Raad ziet een laag risico voor de kans op herhaling van strafbaar gedrag. Er zijn voornamelijk beschermende factoren in het leven van de verdachte, zoals werk, vrije tijd, financiën, relaties, houding, agressie en vaardigheden. De geestelijke gezondheid van de verdachte kan daarentegen voor een verhoogd risico zorgen. Het is voor de verdachte van belang dat hij in Nederland stabiliseert en vervolgens traumabehandeling zal volgen. Er is reeds psychologische hulp ingezet vanuit Bocah Donya. De verdachte laat hierdoor al verbetering zien in zijn gedrag en emotieregulatie. De Raad adviseert om aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarden begeleiding vanuit de jeugdreclassering, Co-operatief Zorg en Bocah Donya. Daarnaast zou een taakstraf in de vorm van een werkstraf passend zijn, zodat de verdachte leert dat er consequenties zitten aan zijn gedrag.
De jeugdreclassering, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] , heeft ter zitting toegelicht dat zij het rapport van de Raad ondersteunt. De ontwikkeling die de verdachte tot nu toe heeft doorgemaakt is positief. In het begin verliep het contact met de verdachte en het naleven van de gestelde voorwaarden wat moeizaam, maar inmiddels heeft een ommekeer plaatsgevonden. De elektronische monitoring is een tijd geleden gestopt vanwege het goede gedrag van de verdachte. Hij houdt zich goed aan de voorwaarden. De verdachte heeft inmiddels een baan en psychologische hulp. Een punt van aandacht is momenteel nog de emotieregulatie van de verdachte. Daarnaast kan de verdachte nog niet altijd alles overzien, waardoor hij nog begeleiding nodig heeft.
De rechtbank heeft acht geslagen op de genoemde rapporten en wat ter terechtzitting is toegelicht.
7.4
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
De conclusie van de psycholoog wordt gedragen door haar bevindingen. De rechtbank neemt die conclusie over en maakt die tot de hare. Nu bij de verdachte sprake is van een beneden gemiddeld tot zwakbegaafd intelligentieniveau, in combinatie met een posttraumatische stressstoornis, die beide aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde feit, acht de rechtbank de verdachte voor dit feit verminderd toerekeningsvatbaar.
Straffen
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (forse) jeugddetentie, ondanks het feit dat de verdachte een first offender is. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Niettemin legt de rechtbank een jeugddetentie op van kortere duur dan is gevorderd door de officier van justitie. Dat komt allereerst omdat de rechtbank de ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen acht. De rechtbank houdt daarentegen ook rekening met de adviezen van de deskundigen, de positieve ontwikkeling die de verdachte heeft doorgemaakt en de tijd die inmiddels is verstreken, te weten tweeëntwintig (22) maanden. De rechtbank zal om die reden afzien van het opleggen van een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie en zal dit deel van de straf gelijk stellen aan de duur van het voorarrest. De verdachte hoeft dus niet terug naar de Justitiële Jeugdinrichting. De rechtbank legt daarnaast wel een groot deel voorwaardelijke jeugddetentie op, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Mede gelet op het advies van de Raad acht de rechtbank tot slot een taakstraf in de vorm van een werkstraf passend.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd, [slachtoffer] , bijgestaan door mr. N. Amine, ter zake van het ten laste gelegde strafbare feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.262,41 aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook heeft de officier van justitie gevorderd te bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
8.2
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair bepleit tot gehele afwijzing dan wel niet-ontvankelijkheid van de vordering, gelet op de verzochte vrijspraak. Subsidiair is het verzoek van de verdediging om de gevorderde bedragen voor littekenbehandeling, huishoudelijke hulp en kleding/schoenen af te wijzen wegens het ontbreken van een toereikende motivering. De immateriële schade dient volgens de verdediging op grond van artikel 6:101 BW te worden gematigd nu het slachtoffer zelf ook een aandeel heeft gehad in het geweld.
8.3
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is grotendeels genoegzaam onderbouwd, met dien verstande dat de posten ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding, reiskosten, parkeerkosten en goederen’ ter hoogte van een bedrag van € 676,41 worden toegewezen. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de posten ‘littekenbehandeling en huishoudelijke hulp’ is onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aangever heeft als gevolg van het geweld van de verdachten lichamelijk en mentaal letsel opgelopen. Die schade zal op dit moment op basis van de gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 7.500,00. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoofdelijk
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 oktober 2023.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer] een schadevergoeding betalen van € 8.176,41 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot 177 (honderdzevenenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers te Alkmaar te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan begeleiding die de jeugdreclassering noodzakelijk acht, zoals van Co-operatief Zorg en Bocah Donya, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan het vinden en behouden van een passende dagbesteding;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2004;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugd- en Gezinsbeschermers te Alkmaar tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig)
uren;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 8.176,41 (zegge: achtduizendhonderdzesenzeventig euro en eenenveertig cent), bestaande uit € 676,41 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte, hoofdelijk samen met zijn mededader,
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 8.176,41(hoofdsom,
zegge: achtduizendhonderdzesenzeventig euro en eenenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jordaan, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J.S. van den Berge en Ü. Gümüş, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Cortenberghe - van Dam, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 september 2025.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 oktober 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere malen, althans
eenmaal, in het gezicht en/of in de hals en/of in de borst en/of in de rug en/of in
het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.