ECLI:NL:RBROT:2025:11163

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
FT RK 25/745 en FT RK 25/746
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling met betrekking tot Mobility Centre Holland Rental B.V.

In deze zaak heeft verzoeker op 9 mei 2025 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en een verzoek op basis van artikel 287a, eerste lid, van de Faillissementswet. Dit verzoek was gericht aan Mobility Centre Holland Rental B.V., die weigerde in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling. Tijdens de zitting op 10 september 2025 was Mobility niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. Verzoeker heeft acht schuldeisers, waarvan één preferente en zeven concurrente, met een totale vordering van € 110.201,45. Hij bood een regeling aan die voorzag in een betaling van 8,05% aan de preferente schuldeiser en 4,03% aan de concurrente schuldeisers. Mobility, met een vordering van € 7.064,13, stemde niet in met deze regeling.

De rechtbank moest beoordelen of Mobility in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank constateerde dat de vordering van Mobility slechts 6,4% van de totale schuldenlast vertegenwoordigde en dat zeven van de acht schuldeisers akkoord waren gegaan met de regeling. Het voorstel was goed gedocumenteerd en getoetst door een onafhankelijke partij, Geldplein. Verzoeker had medische problemen en was vrijgesteld van de arbeidsverplichting door de gemeente Rotterdam, wat zijn afloscapaciteit beïnvloedde.

De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoeker en de schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wogen dan die van Mobility. Het verzoek om Mobility te bevelen in te stemmen met de schuldregeling werd toegewezen, en Mobility werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot. De rechtbank verklaarde dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en wees het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 19 september 2025
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats]
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 9 mei 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om Mobility Centre Holland Rental B.V., in behandeling bij Aertery B.V. (hierna: Mobility), die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 10 september 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • [persoon A] , werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • L. van Lieshout, werkzaam bij Stichting Veritas Vertegenwoordiging (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • [persoon B] , ambulante begeleider van verzoeker (hierna: begeleider).
Mobility is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift acht schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en zeven concurrente schuldeisers met acht vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 110.201,45 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 21 november 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 8,05% aan de preferente schuldeiser en 4,03% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden schuldregeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker heeft conform de berekening van het vrij te laten bedrag geen afloscapaciteit. Desondanks biedt verzoeker een saneringskrediet aan van € 1.085,63. Dit krediet wordt door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld. Daarnaast legt verzoeker nog een extra bedrag in van € 3.500,00. De schuldeisers zullen in één keer conform het aangeboden uitkeringspercentage betaald krijgen. Verzoeker heeft zich verder op het standpunt gesteld dat hij hiermee al het mogelijke heeft gedaan om de aangeboden percentages aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker kampt met medische problemen en is daardoor niet in staat om (betaald) arbeid te verrichten. Het ligt dan ook niet in de rede dat hij gedurende de schuldregeling een hoger inkomen zal verwerven. Eens te meer nu verzoeker door de gemeente Rotterdam is vrijgesteld van de arbeidsverplichting. Die vrijstelling loopt nog tot in ieder geval 11 augustus 2026. Daarnaast heeft verzoeker sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en worden zijn vaste laten door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Zeven schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Mobility stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 7.064,13 op verzoeker, welke 6,4% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Mobility heeft niet op de brieven van schuldhulpverlening gereageerd. Daarnaast heeft Mobility geen gebruikt gemaakt van de mogelijkheid om haar standpunt(en) ter zitting toe te licht nu zij, hoewel zij wel behoorlijk is opgeroepen, niet ter zitting is verschenen.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Mobility bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Mobility in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Mobility een (gering) aandeel vormt in de totale schuldenlast van 6,4%. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zeven van de acht schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Geldplein. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker al sinds 2020 niet beschikt over betaald werk. Verzoeker ontvangt een Participatiewet-uitkering. Daarnaast is hij door de gemeente Rotterdam ontheven van de sollicitatieverplichting. Verzoeker heeft een ernstig hersenletsel gehad en ervaart nog altijd de gevolgen daarvan. De ontheffing loopt nog tot in ieder geval 11 augustus 2026. Het is daarom niet aannemelijk dat hij gedurende het schuldhulpverleningstraject een inkomen zal genereren waarmee hij een hogere afloscapaciteit zal creëren.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Mobility, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om Mobility te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Mobility zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Mobility om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Mobility in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.