ECLI:NL:RBROT:2025:11066

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
ROT 24/5436
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen en beoordeling van niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een gedupeerden van de toeslagenaffaire, en de minister van Financiën. Eiseres had een aanvraag ingediend voor compensatie van een al betaalde geldschuld op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister heeft deze aanvraag op 21 juni 2023 afgewezen, omdat de ingediende schulden niet goed konden worden beoordeeld en eiseres niet tijdig het gevraagde bewijs had ingeleverd. Eiseres heeft hiertegen te laat bezwaar gemaakt, wat door de minister niet-ontvankelijk is verklaard. De minister heeft in dezelfde beslissing een ambtshalve beoordeling gegeven, waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de ambtshalve beoordeling geen besluit is, waardoor het bezwaar tegen deze beoordeling terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige indiening van bezwaarschriften en de juridische status van ambtshalve beoordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5436

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

de minister van Financiën

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Samenvatting

1. De minister heeft de aanvraag van eiseres om compensatie voor een al betaalde geldschuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) afgewezen. Eiseres heeft daartegen te laat bezwaar gemaakt. De minister heeft dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en een ambtshalve beoordeling gegeven. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve beoordeling. De rechtbank is van oordeel dat die ambtshalve beoordeling geen besluit is, zodat de minister het bezwaar tegen de ambtshalve beoordeling terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Procesverloop

2. Met het besluit van 21 juni 2023 heeft de minister de aanvraag om compensatie van een al betaalde geldschuld op grond van de Wht afgewezen.
2.1.
Met het besluit van 21 maart 2024 heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 21 juni 2023 niet-ontvankelijk verklaard. In hetzelfde geschrift heeft de minister een ambtshalve beoordeling opgenomen.
2.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve beoordeling.
2.3.
Met een brief van 23 april 2024 heeft de minister op het bezwaar gereageerd.
2.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de brief van 23 april 2024.
2.5.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
Partijen hebben de rechtbank laten weten dat zij een zitting niet nodig vinden. De rechtbank heeft de zaak daarom niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten. [1]

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres is gedupeerde van de toeslagenaffaire. Zij heeft een aanvraag gedaan om overname van een geldschuld op grond van de Wht.
Totstandkoming van het besluit
4. De minister heeft de aanvraag op 21 juni 2023 afgewezen, omdat de ingediende schulden niet goed konden worden beoordeeld en eiseres het gevraagde extra bewijs niet (op tijd of compleet) heeft ingeleverd. Eiseres heeft op 18 december 2023 een bezwaarschrift ingediend, met als opschrift “voorlopig bezwaarschrift c.q. verzoek tot herziening”. De minister heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend en geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. In hetzelfde geschrift als de beslissing op bezwaar heeft de minister een ambtshalve beoordeling opgenomen, waarin hij inhoudelijk ingaat op de bezwaargronden en concludeert dat de schuld niet voldoet aan de vereisten voor overname uit de Wht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze ambtshalve beoordeling. In de brief van 23 april 2024 heeft de minister het standpunt ingenomen dat het niet mogelijk is bezwaar te maken tegen de ambtshalve beoordeling. De minister heeft het bezwaarschrift tegen de ambtshalve beoordeling niet doorgestuurd aan de rechtbank als beroepschrift, omdat eiseres uitdrukkelijk had aangegeven niet in beroep te willen gaan tegen de niet-ontvankelijkverklaring.
Is het beroep ontvankelijk?
5. De rechtbank moet beoordelen of het beroep ontvankelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De rechtbank licht dat hierna toe.
5.1.
Een belanghebbende kan beroep instellen tegen een besluit. [2] Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [3] Een beslissing op een bezwaarschrift behelst als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling en is zonder meer aan te merken als een besluit. [4] Dat geldt ook als een bezwaarschrift wordt ingediend tegen een geschrift dat geen besluit is. Een bestuursorgaan kan een bezwaarschrift tegen een dergelijk geschrift niet-ontvankelijk verklaren. De beslissing op een dergelijk bezwaar is (wel) een besluit. De bestuursrechter kan in het beroep tegen de beslissing op het bezwaar vervolgens beoordelen of het bestuursorgaan terecht heeft vastgesteld dat het geschrift geen besluit is.
5.2.
De minister heeft met de brief van 23 april 2024 op het bezwaarschrift van eiseres tegen de ambtshalve beoordeling gereageerd. Het is niet gebleken dat de minister voornemens is op een andere wijze te beslissen op het bewaarschrift tegen de ambtshalve beoordeling. De rechtbank merkt de brief van 23 april 2024 daarom aan als een beslissing op het bezwaarschrift van eiseres tegen de ambtshalve beoordeling. De brief van 23 april 2024 is dus een besluit en het beroep is daarom ontvankelijk. In de brief heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is bezwaar in te stellen tegen de ambtshalve beoordeling. De rechtbank begrijpt de brief zo, dat de minister het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de ambtshalve beoordeling geen besluit zou zijn.
Heeft de minister het bezwaar tegen de ambtshalve beoordeling terecht niet-ontvankelijk verklaard?
6. Eiseres betoogt dat de minister bevoegd was het besluit van 21 juni 2023 te herzien op grond van artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir. De minister had het herzieningsverzoek ook moeten toetsen aan artikel 4:6 van de Awb. Eiseres is ten onrechte niet gehoord. Zij doet ook een beroep op de morele verplichtingen die op de minister rusten.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen de ambtshalve beoordeling terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat de ambtshalve beoordeling geen besluit is. De rechtbank licht dit hierna toe.
6.1.1.
De minister hoefde het bezwaarschrift tegen het besluit van 21 juni 2023 niet aan te merken als een herzieningsverzoek. Het bezwaarschrift van 18 december 2023 bevat enkel de tekst “c.q. herzieningsverzoek” in het opschrift, maar bevat verder geen enkele aanwijzing dat eiseres een beroep deed op nieuwe feiten en omstandigheden. In de conclusie van het bezwaarschrift wordt slechts verzocht het bezwaar ontvankelijk te verklaren, de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te sturen, eiseres gelegenheid te geven aanvullende gronden in te dienen, eiseres te horen en een proceskostenvergoeding toe te kennen. Deze conclusie is woordelijk herhaald in het aanvullende bezwaarschrift van 30 januari 2024. Ook in het aanvullende bezwaarschrift wordt geen beroep gedaan op nieuwe feiten of omstandigheden en ontbreekt iedere verwijzing naar een herzieningsverzoek. De ambtshalve beoordeling is dus niet aan te merken als een (primair) besluit op een herzieningsverzoek. Omdat de minister het bezwaarschrift niet hoefde aan te merken als een herzieningsverzoek, komt de rechtbank niet toe aan het betoog van eiseres op welke grondslag de minister bevoegd zou zijn het besluit van 21 juni 2023 te herzien.
6.1.2.
De ambtshalve beoordeling is ook niet om een andere reden een besluit: de beoordeling is niet op rechtsgevolg gericht, omdat de beoordeling geen rechtsgevolg heeft en het daarom niet aannemelijk is dat de minister de rechtspositie van eiseres heeft willen wijzigen. Dat de ambtshalve beoordeling is opgenomen in hetzelfde geschrift als de beslissing op bezwaar van 21 maart 2024, maakt dat niet anders. De ambtshalve beoordeling maakt geen deel uit van die beslissing op bezwaar. De rechtbank gaat ervan uit dat de minister de fiscale praktijk heeft gevolgd, waarbij gelijktijdig met een beslissing op bezwaar in het geval van een niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding, in hetzelfde geschrift een ambtshalve beoordeling kan worden gegeven van het besluit. In het belastingrecht is een dergelijke ambtshalve beoordeling niet vatbaar bezwaar en beroep, gelet op het gesloten systeem van rechtsbescherming in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). [5] Hieruit volgt te meer dat de minister met de ambtshalve beoordeling (met een negatieve uitkomst) niet bedoeld heeft de rechtspositie van eiseres te wijzigen.
6.1.3.
De minister mocht van het horen van eiseres afzien, omdat het bezwaar tegen de ambtshalve beoordeling kennelijk niet-ontvankelijk was. [6] Er was op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat de ambtshalve beoordeling geen besluit is. Er is niets wat eiseres op een hoorzitting had kunnen aanvoeren, dat tot een andere conclusie zou kunnen hebben geleid.
6.1.4.
De rechtbank kan het betoog van eiseres over de morele verplichtingen van de minister juridisch niet duiden. Eiseres, althans haar gemachtigde, lijkt te betogen dat zij als gedupeerde van de toeslagenaffaire in deze procedure gelijk moet krijgen, ook als een juridische beoordeling van haar zaak tot een ander oordeel zou leiden. De rechtbank ziet geen grond voor een dergelijk oordeel.
6.2.
Het voorgaande betekent dat de beroepsgronden niet slagen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Artikel 8:1 van de Awb.
3.Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.ABRvS 24 januari 1995,
5.Zie artikel 26 van de AWR.
6.Artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb.