ECLI:NL:RBROT:2025:11060

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
ROT 22/6272
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor parkeergarage in Dordrecht

Op 17 september 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht en een verzoekster die bezwaar had gemaakt tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een parkeergarage aan de Amnesty Internationalweg in Dordrecht. De parkeergarage, met een capaciteit van 1.733 parkeerplaatsen, maakt deel uit van een groter bestemmingsplan dat ook woningen en ondersteunende voorzieningen omvat. De verzoekster, die verschillende sportverenigingen vertegenwoordigt, is van mening dat de vergunningverlening voor de parkeergarage vooruitloopt op de nog te bouwen woningen en voorzieningen, en vreest dat er onvoldoende parkeerplaatsen zullen zijn voor de leden van de sportverenigingen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, oordelend dat de omgevingsvergunning voor de parkeergarage los van de woningen en voorzieningen verleend kon worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de parkeergarage zelfstandig kan functioneren en dat er geen strijd is met de planregels, aangezien de parkeergarage geen parkeerbehoefte genereert. De rechtbank heeft ook geen wezenlijke afwijkingen gezien van de eerder opgestelde parkeerbalans. De verzoekster krijgt het griffierecht niet terug, en de omgevingsvergunning blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6272

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats 1] , [verzoekster]
(gemachtigde: [persoon A] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht

(gemachtigde: [persoon B] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghoudster]uit [plaats 2] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. R. Molenaar-Wingens).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een parkeergarage met in totaal 1.733 parkeerplaatsen aan de Amnesty Internationalweg in Dordrecht, kadastraal bekend gemeente Dordrecht, sectie [sectie] , nr. [perceelnummer] . [verzoekster] is het niet eens met deze omgevingsvergunning. Het voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het in stand laten van de omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Met het besluit van 8 augustus 2022 heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een parkeergarage aan de Amnesty Internationalweg Dordrecht, kadastraal bekend gemeente Dordrecht, sectie [sectie] , nr. [perceelnummer] (het perceel).
2.1.
Met het bestreden besluit van 15 november 2022 op het bezwaar van [verzoekster] is het college bij dat besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning gebleven.
2.2.
[verzoekster] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
Er zijn nadere stukken ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van [verzoekster] , de gemachtigde van het college vergezeld door [persoon C] en de gemachtigde van vergunninghoudster vergezeld door mr. G. van Rekken.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 21 december 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Achtergrond
4. Het bouwplan voorziet in een parkeergarage die wordt gebouwd deels aan een bestaande parkeergarage. Het bouwplan maakt onderdeel uit van de verwezenlijking van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Gezondheidspark West – Middenzone”, dat op 15 december 2020 is vastgesteld en met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2762, onherroepelijk is geworden. Het bestemmingsplan biedt ruimte voor 720 appartementen en 3.000 m2 aan nieuwe voorzieningen, bestaande uit stedelijke functies, ondersteunend aan de functies wonen, sport en gezondheid, een beperkte uitbreiding van het sportcluster en parkeervoorzieningen. In de bestaande situatie is er aan de noordoostzijde van het perceel een grote parkeerplaats aanwezig. Deze parkeerplaats verdwijnt met de verwezenlijking van de ontwikkeling van het Gezondheidspark. De in geding zijnde omgevingsvergunning is fase 0 van het totale project.
4.1.
Het college heeft voor het bouwplan een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” en “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” (artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo).
4.2.
Het perceel heeft de enkelbestemming “Woongebied – 2”. Het perceel heeft ook een aanduiding “parkeergarage”. Het bouwplan is in strijd met artikel 11.2.2, onder b, van de planregels, omdat de maximale bouwhoogte van 13 meter met 1,25 meter wordt overschreden. Het college heeft voor de verlening voor de omgevingsvergunning voor de “activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan” toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1o, van de Wabo in samenhang met artikel 18.1, onder c, van de planregels (binnenplanse afwijking).
4.3.
[verzoekster] vertegenwoordigt verschillende sportverenigingen die zijn gevestigd op de Sportboulevard en kan zich niet verenigen met het bouwplan.
4.4.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de omstandigheid dat de ontwikkelingsovereenkomst tussen Ballast Nedam Ontwikkelingsmaatschappij B.V. en de gemeente Dordrecht is opgezegd. Het civielrechtelijk geschil hierover is momenteel aanhangig bij het Gerechtshof in Den Haag. Op zitting heeft het college desgevraagd toegelicht dat de opzegging van de ontwikkelingsovereenkomst geen aanleiding vormt om de omgevingsvergunning in te trekken. Het college vindt dat de omgevingsvergunning op goede gronden is verleend en staat hier als zodanig nog achter. Het is echter nog niet duidelijk wie de omgevingsvergunning gaat uitvoeren. Dit staat gelet op artikel 2.25, eerste en tweede lid, van de Wabo niet in de weg aan de beoordeling van de rechtbank van de omgevingsvergunning. Daaruit volgt dat een omgevingsvergunning in beginsel zaaksgebonden is. Het maakt daarbij niet uit wie de omgevingsvergunning uitvoert.
Standpunt gebruikersoverleg
5. [verzoekster] stelt dat het bouwplan voor de parkeergarage onlosmakelijk samenhangt met de bouw van de 720 woningen en 3000 m2 aan ondersteunende voorzieningen, terwijl er voor deze woningen en ondersteunende voorzieningen nog geen omgevingsvergunning is verleend. [verzoekster] vreest dat er uiteindelijk te weinig parkeerplaatsen zijn voor de leden van de sportverenigingen. Het college loopt met het verlenen van de omgevingsvergunning voor de parkeergarage ten onrechte vooruit op de nog te bouwen woningen en ondersteunende voorzieningen, terwijl nog niet duidelijk is wat de parkeerbehoefte gaat zijn voor deze projecten. Het college had niet afzonderlijk voor de parkeergarage een omgevingsvergunning mogen verlenen. De parkeergarage heeft onvoldoende capaciteit voor de beoogde ontwikkeling, want gelet op de geldende parkeereisen komen er drie parkeerplaatsen te weinig.
Beoordeling
6. Volgens vaste rechtspraak zijn een aanvraag en de daarbij behorende bouwtekeningen leidend voor het college voor de beoordeling van de omvang van een aanvraag om omgevingsvergunning (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 7 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:5). De rechtbank stelt aan de hand van stukken en het verhandelde op zitting vast dat de parkeergarage in bouwkundige zin afzonderlijk wordt gebouwd van de omliggende beoogde bebouwing. Dat de parkeergarage mede wordt gebouwd ten behoeve van de nog te bouwen woningen en ondersteunende voorzieningen, betekent niet dat deze projecten uitsluitend in gezamenlijk verband zullen kunnen functioneren. De parkeergarage kan ook zelfstandig functioneren ten behoeve van de reeds bestaande voorzieningen, waarvan het ziekenhuis en de Sportboulevard de belangrijkste zijn. Artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo mist toepassing, omdat de bouw van de parkeergarage een zelfstandig project is, dat los van latere vergunningplichtige (en met het bestemmingsplan beoogde) activiteiten kan bestaan.
6.1.
De vrees van [verzoekster] dat met de beoogde bouw van de woningen en ondersteunende voorzieningen uiteindelijk onvoldoende parkeerplekken voor gebruikers van de Sportboulevard beschikbaar zijn, kan in deze procedure niet aan de orde komen. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de parkeergarage geen parkeerbehoefte genereert als bedoeld in artikel 19.2.1 van de planregels. Er is in zoverre geen strijd met het bestemmingsplan, zodat er ook geen omgevingsvergunning benodigd was voor de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan”, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Het college stelt zich terecht op het standpunt dat de parkeerbehoefte pas ontstaat bij de bouw van de woningen en ondersteunende voorzieningen. Indien blijkt dat de nog te bouwen woningen en ondersteunende voorzieningen, met inachtneming van de compensatie van de bestaande parkeerplaatsen voor de huidige voorzieningen, een hogere parkeerbehoefte genereert, dan zal het bouwplan aangepast moeten worden, waardoor de parkeerbehoefte naar beneden bijgesteld wordt, dan wel elders meer parkeerplekken moeten worden gerealiseerd waarvoor het bestemmingsplan ook ruimte biedt.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het college bij de vaststelling van het bestemmingsplan reeds een parkeerbalans heeft opgesteld, die door de Afdeling in de uitspraak van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2762, is beoordeeld. Alleen wanneer de verleende vergunning voor de parkeergarage wezenlijk van deze parkeerbalans zou afwijken, kan de rechtbank dit betrekken bij de beoordeling van de vergunning voor de parkeergarage. De rechtbank heeft geen wezenlijke afwijkingen gezien van die parkeerbalans. Het college heeft bij de verlening van de omgevingsvergunning het advies van de verkeersdeskundige kunnen betrekken, waarin staat dat een tekort van drie parkeerplaatsen verwaarloosbaar is op een totaal van 1.730 parkeerplaatsen.
6.2.
Gelet op voorgaande beperkt het toetsingskader zich verder tot de activiteit bouwen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Het toetsingskader daarvoor is te vinden in artikel 2.10 van de Wabo. Bij de toetsing aan dat kader geldt een zogenoemd limitatief-imperatief stelsel en moet het college beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Als dat niet het geval is, moet de gevraagde vergunning worden verleend. Het college heeft daarbij dus geen ruimte meer om een belangenafweging te maken. [verzoekster] heeft verder geen gronden aangevoerd die zien op de weigeringsgronden van artikel 2.10 van de Wabo. Het college heeft de omgevingsvergunning dan ook terecht verleend.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor de parkeergarage in stand blijft. [verzoekster] krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. […],
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…].

Artikel 2.7

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.
[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1o. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
[…].

Artikel 2.25

Een omgevingsvergunning geldt voor eenieder die het project uitvoert waarop zij betrekking heeft. De vergunninghouder draagt ervoor zorg dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.
Indien een omgevingsvergunning zal gaan gelden voor een ander dan de aanvrager of de vergunninghouder, meldt de aanvrager, onderscheidenlijk de vergunninghouder dat ten minste een maand voordien aan het bevoegd gezag, onder vermelding van de bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gegevens.
[…].
Bestemmingsplan Gezondheidspark West/Middenzone
11.2.2 Gebouwen
Voor gebouwen gelden de volgende regels:
[…];
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de in de verbeelding aangegeven maximale hoogtemaat; en
[…].

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels

18.1
Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
[…];
de op de verbeelding dan wel in de regels aangegeven maten en getallen, mits:
de afwijking niet meer dan 10% bedraagt; en
de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
[…].
19.2
Parkeren, laden en lossen
19.2.1
Parkeren
Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. Bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning activiteit bouwen wordt aan de hand van de 'Beleidsregels parkeren bij nieuwbouwprojecten' bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.