In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, aangeduid als [eiseres], had de huurovereenkomst willen ontbinden op basis van de beschuldiging dat er illegale prostitutie plaatsvond in de woning van de huurder, aangeduid als [gedaagde]. In een eerder verstekvonnis was de eis van [eiseres] toegewezen, maar [gedaagde] ging hiertegen in verzet.
Tijdens de zitting op 29 juli 2025 heeft de kantonrechter de zaak besproken met beide partijen en hun gemachtigden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de enige onderbouwing voor de beschuldiging van illegale prostitutie een politierapportage was, waarin meldingen van overlast en aanwezigheid van prostituees in de woning werden genoemd. Echter, de verklaringen in het rapport waren anoniem en niet ondertekend, en de huurder heeft met eigen verklaringen van drie vrouwen en andere getuigen de beschuldigingen weerlegd.
De kantonrechter oordeelde dat de bewijsvoering van [eiseres] onvoldoende was om de beschuldiging van illegale prostitutie te onderbouwen. De kantonrechter vernietigde het eerdere verstekvonnis en wees de eis van [eiseres] af, waardoor [gedaagde] in de woning mocht blijven wonen. Tevens werd [eiseres] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde]. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de proceskostenveroordeling onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.