ECLI:NL:RBROT:2025:1091

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
10.263050.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval tussen voetganger en personenauto met gevolgen voor de verkeersveiligheid en schuldvraag

Op 22 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 mei 2022 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de Zaagmolenstraat in Rotterdam. De verdachte, een 1991 geboren man, reed als bestuurder van een personenauto en heeft een voetganger aangereden nabij een zebrapad. De officier van justitie eiste een taakstraf van 80 uren, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel gevaar op de weg heeft veroorzaakt, maar sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank legde een taakstraf van 40 uren op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de schending van de redelijke termijn van berechting. De verdachte had spijt betuigd en zijn leven was verder op orde, wat meegewogen werd in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.263050.22
Datum uitspraak: 22 januari 2025
Tegenspraak
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X.C. van Balen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit in die zin dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis;
  • een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
Het primair ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen. Er zijn meerdere getuigen die verklaren dat de verdachte fors optrok nadat hij was gestopt voor de eerste voetgangersoversteekplaats (hierna: het zebrapad) en één van de getuigen verklaart dat de achterkant van het voertuig bij het optrekken naar achter leunde. Dat wijst erop dat de verdachte snel is opgetrokken en met onverminderde snelheid is weggereden, terwijl hij goed bekend was met de verkeerssituatie en wist dat er ook op het tweede zebrapad voetgangers konden oversteken. Daarmee heeft de verdachte niet de benodigde voorzichtigheid in acht genomen en is sprake van aanmerkelijke schuld waardoor bij de heer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
4.2.
Beoordeling door de rechtbank
De verdachte heeft op 24 mei 2022 omstreeks 20:19 uur als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval veroorzaakt op de Zaagmolenstraat in Rotterdam, ter hoogte van het kruispunt met de Zwaanshals. De verdachte was, zoals hij zelf verklaart, goed bekend met de plaats van het ongeval aangezien deze vlakbij zijn woning ligt en hij deze route altijd rijdt. Op de rijbaan van de Zaagmolenstraat is zowel voor als na het kruisingsvlak met de Zwaanshals een zebrapad op de weg aangebracht. Bij het eerste zebrapad is de verdachte gestopt voor overstekende voetgangers. Hierna is hij opgetrokken en heeft hij vlak na het tweede zebrapad het slachtoffer aangereden.
Uit het dossier zou afgeleid kunnen worden dat de verdachte last had van de laagstaande zon, maar ter zitting heeft hij verklaard dat hij vrij zicht had dat niet werd belemmerd door de zon en dat hij desondanks niemand heeft zien oversteken.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW?
Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit te komen, moet de verdachte schuld hebben in de zin van artikel 6 WVW. Of dat het geval is, hangt af van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een beperkte, tijdelijke, onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Concreet betekent dit, dat hoe erg de gevolgen van een ongeluk ook zijn, daaruit niet automatisch volgt dat de bestuurder strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid.
Op basis van het dossier zijn er geen aanwijzingen dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden en ook is niet gebleken dat hij op het moment van de aanrijding was afgeleid, bijvoorbeeld door zijn telefoon. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte hard is opgetrokken, nu geen van de getuigen dit daadwerkelijk heeft gezien en de technische gegevens hierover geen informatie verschaffen. Daarnaast is van belang dat uit de locatie van de schade aan de zijkant van de auto en de getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat het slachtoffer net vanaf de stoep op de weg was gestapt en zich nog niet ver op die weg bevond. Hieruit concludeert de rechtbank dat er niet veel tijd zat tussen het moment dat het slachtoffer zich op de weg bevond en de aanrijding.
Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt.
In dit geval heeft de verdachte het overstekende slachtoffer niet gezien, hoewel deze voor hem waarneembaar moet zijn geweest en hij zijn gedrag daarop had moeten kunnen afstemmen. Het moment van onoplettendheid, het niet zien van het slachtoffer, levert aldus één verwijt op. Hoewel dit een verkeersfout is en de gevolgen van het verkeersongeval zeer aangrijpend zijn, kan hieruit niet worden afgeleid dat de verdachte zich in de omstandigheden van dit geval
aanmerkelijkonvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, zoals verlangd bij een overtreding van artikel 6 WVW. Van bijkomende omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet gebleken. De verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Artikel 5 WVW
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. De verdachte heeft een voetganger, een zwakkere verkeersdeelnemer, namelijk niet voor laten gaan en is niet voor hem gestopt waar dat wel had gemoeten.
4.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 mei 2022 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Zaagmolenstraat,
- een voetgangersoversteekplaats met een onverminderde snelheid is genaderd en
- daarbij zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast aan de verkeersomstandigheden dat hij, verdachte, zijn motorrijtuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was en aldus rijdende tegen een nabij die voetgangersoversteekplaats lopende overstekende voetganger is aangereden,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt door zich onoplettend te gedragen in het verkeer. Hij heeft een overstekende voetganger niet opgemerkt waardoor een aanrijding is ontstaan en als gevolg waarvan het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen. Blijkens de gegeven toelichting namens het slachtoffer op de terechtzitting en de overgelegde verklaringen van zijn familie, is het slachtoffer nog altijd hulpbehoevend en heeft hij 24 uur per dag zorg nodig. De gevolgen van het handelen van de verdachte zijn daarmee groot.
De verdachte heeft ter zitting spijt betuigd en zijn medeleven voor het slachtoffer en zijn naasten getoond. Uit het strafblad van 9 december 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Hij heeft zijn leven verder op orde. Hij heeft een gezin en werkt fulltime als vrachtwagenchauffeur.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient een verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 24 mei 2022, de datum van het ongeval en het eerste verhoor van de verdachte. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim 2,5 jaar verstreken zonder dat daar een goede reden voor is. Uitgaande van een redelijke termijn, die in deze zaak op twee jaren wordt gesteld, is daarmee sprake van een overschrijding van ruim een half jaar. Deze vertraging is niet aan de verdachte te wijten en de zaak had eerder behandeld moeten worden. De redelijke termijn is dan ook geschonden. Gelet op de aard en hoogte van navolgende op te leggen straf wordt ermee volstaan dit te constateren.
Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen daarvan zal de rechtbank een taakstraf opleggen. Omdat de rechtbank het subsidiaire feit bewezen verklaart, zal aan de verdachte een lagere taakstraf worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals geëist door de officier van justitie, gelet op het tijdsverloop in deze zaak en het feit dat de verdachte sindsdien niet meer met justitie in aanraking is gekomen, geen redelijk doel meer dient.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 mei 2022 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg,
de Zaagmolenstraat en/of de kruising van de Zaagmolenstraat en de Zwaanshals
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onoplettend,
onvoorzichtig, onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de ten dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op die weg, welk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of onzorgvuldig rijgedrag hierin heeft bestaan dat verdachte toen daar
- na het vaart minderen of stoppen voor een vlak voor de plaats van het ongeval gelegen voetgangersoversteekplaats hard heeft opgetrokken en/of
- ( vervolgens) een (daarop)volgende/tweede voetgangersoversteekplaats met een hogere snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of (vervolgens) met onverminderde snelheid is genaderd en/of opgereden en/of
- ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast aan de verkeersomstandigheden (waaronder een laagstaande zon voor/in de richting van de rijrichting van verdachte), dat hij, verdachte, zijn motorrijtuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was en/of hij, verdachte, de weg kon overzien en/of
- last had van een / d(i)e (laagstaande) zon en/of
- doende is geweest met het afstellen van de zonneklep, althans afgeleid is geweest door het voornemen om de zonneklep te bedienen/af te stellen, en/of
- gezien voornoemde omstandigheden (ter plaatse) te hard heeft gereden
en aldus rijdende tegen een op of nabij een / die ((daarop)volgende/tweede) voetgangersoversteekplaats lopende / overstekende voetganger is aangebotst of aangereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten bloed in de hersenen onder het spinnenwebvlies zowel bij de linker als de rechter hersenhelft en een ribbreuk van de 5e rib aan de rechterzijde van de borstkas en weefselscheuringen in meerdere segmenten van de lever met hierbij een bloedophoping in de buik en een bloeduitstorting van de rechter bijnier en bindweefletsel van de wervelbanden ten plaatse van de overgang van de borstkaswervels naar de buikwervels en een zwelling van het voorhoofd en huidverwondingen aan het hoofd en de linker elleboog en longembolieën en
longontstekingen en een urineweg infectie en een doorligplek en blijvend hersenletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 mei 2022 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Zaagmolenstraat en/of de kruising
van de Zaagmolenstraat en de Zwaanshals,
- na het vaart minderen of stoppen voor een vlak voor de plaats van het ongeval gelegen voetgangersoversteekplaats hard heeft opgetrokken en/of
- ( vervolgens) een (daarop)volgende/tweede voetgangersoversteekplaats met een hogere snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of (vervolgens) met onverminderde snelheid is genaderd en/of opgereden en/of
- ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast aan de verkeersomstandigheden (waaronder een laagstaande zon voor/in de richting van de rijrichting van verdachte), dat hij, verdachte, zijn motorrijtuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was en/of hij, verdachte, de weg kon overzien en/of
- last had van een / d(i)e (laagstaande) zon en/of
- doende is geweest met het afstellen van de zonneklep, althans afgeleid is geweest door het voornemen om de zonneklep te bedienen/af te stellen, en/of
- gezien voornoemde omstandigheden (ter plaatse) te hard heeft gereden en aldus rijdende tegen een op of nabij een / die ((daarop)volgende/tweede) voetgangersoversteekplaats lopende / overstekende voetganger is aangebotst of aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.