ECLI:NL:RBROT:2025:1079

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
ROT 23/7722
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens onvoldoende causaliteit en geestelijk letsel

Op 20 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster uit Rotterdam en het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. De verzoekster had een verzoek om schadevergoeding ingediend naar aanleiding van een onrechtmatig besluit van het college, dat op 13 oktober 2022 was genomen. Het college had dit verzoek afgewezen met een besluit van 11 oktober 2023. De rechtbank heeft het verzoek op zitting behandeld, waarbij de verzoekster, haar gemachtigde en de gemachtigden van het college aanwezig waren. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende causaliteit is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Hoewel het college erkende dat het besluit onrechtmatig was, was er geen bewijs dat de schade, waaronder geestelijk letsel, direct voortvloeide uit dit besluit. De rechtbank concludeert dat de medische stukken geen causaal verband aantonen en dat de verzoekster niet heeft aangetoond dat er sprake was van psychisch leed. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, ondanks de erkenning van de belastende gevolgen van het onrechtmatige besluit voor de verzoekster.

De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter A. Dingemanse, in aanwezigheid van griffier H. Sabanovic. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7722
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2025 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit Rotterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. E. Robalo),
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, het college

(gemachtigden: [persoon A] en [persoon B] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om schadevergoeding.
1.1.
Het college heeft dit verzoek met het besluit van 11 oktober 2023 afgewezen. Vervolgens heeft verzoekster bij de rechtbank een verzoekschrift tot schadevergoeding ingediend. [1]
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster op 20 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar gemachtigde, F. deRosario (tolk) en de gemachtigden van het college.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Verzoekster heeft een verzoek tot schadevergoeding ingediend vanwege een onrechtmatig besluit van 13 oktober 2022. Het college heeft erkend dat dit besluit onrechtmatig was. Het college heeft verder erkend dat dit voor verzoekster belastend kan zijn geweest en heeft daarvoor excuses aangeboden. Het is niet in geschil dat het besluit van 13 oktober 2022 onrechtmatig was.
4. Voor het recht op schadevergoeding moet sprake zijn van een causaal verband tussen het onrechtmatige besluit en de geleden schade. Daarnaast moet de schade ook aannemelijk worden gemaakt. De rechtbank is met het college van oordeel dat het causale verband tussen de gestelde schade en het onrechtmatige besluit onvoldoende is komen vast te staan. Vast staat dat verzoekster een CVA [2] heeft gekregen op 20 oktober 2022. Dat er een rechtstreeks verband is tussen de CVA en de brief van 13 oktober 2022 is niet gebleken. Dat blijkt niet uit de overlegde medische stukken, omdat uit die stukken niets blijkt over de causaliteit. Het enkele feit dat de CVA plaatsvindt een week na het onrechtmatige besluit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om causaliteit aan te nemen. Daar komt bij dat verzoekster een medische voorgeschiedenis heeft en het besluit van 13 oktober 2022 niet een besluit tot terugvordering, maar inhield dat de schulden voorlopig niet hoefde te worden betaald.
5. De rechtbank ziet verder geen grond om immateriële schadevergoeding – smartengeld – toe te kennen. Dat het onrechtmatige besluit belastend is, dat verzoekster ervan geschrokken is en er last van had, vindt de rechtbank begrijpelijk. Dit is echter niet voldoende om smartengeld toe te kennen. De aard en de ernst van de normschending zijn niet zodanig dat de nadelige gevolgen voor verzoekster zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
Als aantasting niet zonder meer kan worden aangenomen, dan moet de gestelde aantasting in zijn persoon met concrete gegevens worden onderbouwd. Daarvoor is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Verzoekster heeft niet (met bijvoorbeeld stukken van een psycholoog) aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van psychisch leed.

Conclusie en gevolgen

6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er onvoldoende causaliteit is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Daarnaast is het geestelijk letsel onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dit neemt niet weg dat het voor verzoekster belastend kan zijn geweest dat het college een onrechtmatig besluit heeft genomen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2025 door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in de artikelen 8:88, 8:89, tweede lid en 8:90, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Cerebro Vasculair Accident