ECLI:NL:RBROT:2025:1075

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
C/10/692186 / KG ZA 25-8
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil ontruiming tussen H.O.D.N. [naam autobedrijf] en Gemeente Alblasserdam

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een kort geding tussen H.O.D.N. [naam autobedrijf] en de Gemeente Alblasserdam. De zaak betreft een executiegeschil over de ontruiming van een perceel aan de Staalindustrieweg, dat door de gemeente is aangeschaft voor herontwikkeling. De eiser, H.O.D.N. [naam autobedrijf], had een huurovereenkomst voor een locatie die op 31 december 2024 was beëindigd en had een deel van het perceel in gebruik voor zijn bedrijfsactiviteiten. De gemeente had de eiser gesommeerd om zijn eigendommen voor 13 augustus 2024 te verwijderen, maar omdat hij hieraan geen gehoor gaf, werd een kort geding aangespannen. In een eerder vonnis van 9 december 2024 werd de eiser bevolen het gebruik van het perceel te staken en te ontruimen.

In het kort geding vorderde de eiser dat de gemeente de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis zou staken of schorsen tot vier weken na het wijzen van arrest in hoger beroep. De gemeente verweerde zich tegen deze vordering en concludeerde tot afwijzing, met veroordeling van de eiser in de proceskosten. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van de gemeente bij de ontruiming zwaarder wegen dan die van de eiser, die stelde dat hij zijn bedrijfsactiviteiten niet kon voortzetten zonder het perceel. De rechter wees de vordering van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van de gemeente, die in totaal € 1.607,00 bedroegen.

De uitspraak benadrukt het uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling, hangende een rechtsmiddel, uitvoerbaar dient te zijn, en dat de belangenafweging in executiegeschillen zorgvuldig moet worden gemaakt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente een spoedeisend belang had bij de ontruiming, zodat de herontwikkelingsplannen konden worden uitgevoerd. De eiser werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/692186 / KG ZA 25-8
Vonnis in kort geding van 27 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
H.O.D.N. [naam autobedrijf],
zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.A. Gobbens te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ALBLASSERDAM,
zetelend te Alblasserdam ,
gedaagde,
advocaat mr. E.A. van der Lugt te Dordrecht.
Partijen worden hierna [eiser] en de gemeente genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 januari 2025;
  • de 12 producties van [eiser] ;
  • de 3 producties van de gemeente;
  • de mondelinge behandeling op 13 januari 2025;
  • de pleitnota van [eiser] , met een productie;
  • de pleitnota van de gemeente.

2.De feiten

2.1.
De gemeente is eigenaar van het perceel gelegen aan de Staalindustrieweg in [vestigingsplaats] , kadastraal bekend als gemeente [vestigingsplaats] , sectie B, perceelnummer [perceelnummer] (hierna: het perceel).
2.2.
[eiser] exploiteert een autobedrijf, dat volgens de inschrijving van zijn bedrijf in de Kamer van Koophandel is gevestigd aan de [vestigingsadres] in [vestigingsplaats] . De huurovereenkomst voor die locatie is opgezegd en beëindigd met ingang van 31 december 2024.
2.3.
[eiser] heeft een deel van het perceel in gebruik voor zijn bedrijfsactiviteiten. Hij heeft op het perceel een zogenaamde Romneyloods (een halfronde loods) geplaatst en meerdere auto's gestald.
2.4.
De gemeente heeft plannen om het bedrijventerrein aan de Staalindustrieweg (verder) te ontwikkelen. In dat kader heeft de advocaat van de gemeente op 1 augustus 2024 [eiser] gesommeerd al zijn eigendommen op het perceel uiterlijk 13 augustus 2024 te verwijderen. Omdat [eiser] daar geen gehoor aan gaf, heeft de gemeente jegens hem een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt.
2.5.
Bij vonnis van 9 december 2024, met zaaknummer C/10/689059 / KG ZA 24-1063 (hierna: het Vonnis), heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [eiser] bevolen het gebruik van het perceel binnen vier weken na betekening van dat vonnis te staken en gestaakt te houden, te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van een dwangsom.
2.6.
Bij exploot van 16 december 2024 is het Vonnis betekend aan [eiser] en is bevel gedaan om binnen 4 weken na die datum het gebruik van het perceel te staken en gestaakt te houden, te ontruimen en ontruimd te houden.
2.7.
Op 6 januari 2025 heeft [eiser] bij het gerechtshof Den Haag hoger beroep ingesteld tegen het Vonnis.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair de gemeente te gebieden om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 9 december 2024, gewezen in de procedure met zaaknummer C/10/689059 / KG ZA 24-1063, te staken en gestaakt te houden althans om de tenuitvoerlegging van dat vonnis te schorsen tot 4 weken na het wijzen van arrest in hoger beroep, steeds op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag tot een maximum van € 100.000,00;
subsidiair (een) zodanige voorziening(en) te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
zowel primair als subsidiair de gemeente te veroordelen in de kosten van dit geding waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De gemeente concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt in een executiegeschil is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een daartegen ingesteld rechtsmiddel, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door haar ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vastgestelde feiten en oordelen. De kans van slagen van het ingestelde rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, tenzij sprake is van een kennelijke misslag (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
4.2.
[eiser] betoogt dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Hij wijst erop dat hij een groot belang heeft om zijn bedrijfsactiviteiten op het perceel voort te zetten, te meer omdat de huurovereenkomst voor de locatie aan de [vestigingsadres] in [vestigingsplaats] is geëindigd. Bovendien starten de herontwikkelingsplannen niet op korte termijn, omdat er nog het nodige moet worden geregeld. Van belang is dat aan de andere ondernemers niet kenbaar gemaakt is of en wanneer zij moeten ontruimen en waar zij dan tijdelijk hun bedrijfsactiviteiten kunnen voortzetten. Het explosievenonderzoek dat de gemeente wenst uit te voeren op het perceel kan, zonder ontruiming, plaatsvinden. [eiser] zal daaraan zijn medewerking verlenen. Het moeten ontmantelen van de Romneyloods leidt tot een welhaast definitieve situatie. Verder zal [eiser] in hoger beroep een beroep doen op een door verjaring verkregen recht van opstal (Romneyloods) en recht van erfdienstbaarheid (opslaan van zaken en overpad). In eerste aanleg is daarover niet beslist. [eiser] pleit daarom voor toepassing van de versteknuance, in die zin dat bij de beoordeling in dit geding ook rekening wordt gehouden met de serieuze mogelijkheid dat het beroep op verjaring wordt gehonoreerd.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het feit dat een partij voor het eerst in appel een beroep doet op een bepaalde rechtsgrond, geen reden is om rekening te houden met de kans van slagen daarvan in het hoger beroep. Dat stuit namelijk af op het prognoseverbod. Bovendien geldt in dit geval dat het beroep op een door verjaring verkregen recht in eerste aanleg wel aan de orde is gekomen. [eiser] heeft immers betoogd dat hij het perceel al 30 jaar in gebruik heeft en daarom een gebruiksrecht heeft gekregen. De voorzieningenrechter heeft daarop in r.o. 4.4. van het Vonnis overwogen dat het enkele feit dat hij een deel van het perceel al lange tijd in gebruik heeft en de gemeente dit kennelijk heeft gedoogd, niet betekent dat hij daar zonder meer rechten aan kan ontlenen.
4.4.
De overige argumenten van [eiser] komen ook neer op een verkapt appel. Dat [eiser] de locatie aan de Edisonweg vóór 1 januari 2025 diende te verlaten, was in de procedure die leidde tot het Vonnis al bekend, zodat de voorzieningenrechter in die zaak daar rekening mee heeft kunnen houden. Verder ligt in het oordeel van het Vonnis besloten dat de gemeente een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming van het perceel, zodat zij kan aanvangen met de herontwikkelingsplannen. Dat andere bedrijven nog niet zijn geïnformeerd over een ontruiming, doet daar niet aan af. De planning van de herontwikkeling behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeente. De gemeente heeft bovendien toegelicht dat de herontwikkeling in fases plaatsvindt, waarbij het explosievenonderzoek op het perceel behoort tot de eerste fase.
4.5.
De, niet onderbouwde, stelling van [eiser] dat het explosievenonderzoek ook kan plaatsvinden zonder dat hij ontruimt, heeft de gemeente betwist. Sterker nog, de gemeente heeft er onweersproken op gewezen dat [eiser] , na en in weerwil van het Vonnis, inmiddels meer zaken – auto’s en stelconplaten – heeft gestald op het perceel. Verder is gesteld noch gebleken dat [eiser] op zoek is gegaan naar alternatieve locaties.
4.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het belang van de gemeente bij de tenuitvoerlegging van het Vonnis zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij de schorsing van de tenuitvoerlegging. De vordering van [eiser] wordt dan ook afgewezen, waarbij de voorzieningenrechter opmerkt dat zij in de gegeven situatie ook geen ruimte ziet voor een minder vergaande voorziening dan primair gevorderd.
4.7.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de gemeente veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 715,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.607,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.607,00, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet hij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.
2091 / 2009