Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2025 in de zaak tussen
[naam verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster
het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee, het college
Samenvatting
Procesverloop
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Toetsingskader
Omdat uit artikel 3 van het Geurhinderbeleid volgt dat het voorkomen van nieuwe geurhinder bij nieuwe situaties het uitgangspunt is, hetgeen ter zitting ook door de gemachtigde van het college is toegelicht, heeft het college in de voorschriften 1.2.1 en 1.2.2 van het maatwerkbesluit het hinderniveau voorts als aanvaardbaar geurhinderniveau kunnen stellen. De voorzieningenrechter is met het college van oordeel dat van deze hindergrens, die ligt aan de onderkant van de beleidsmatig aanvaardbare bandbreedte, kan worden gezegd dat die (precies) past binnen het in artikel 4, derde lid, van het Geurhinderbeleid genoemde gebied tussen de hindergrens en de ernstige hindergrens. Het college heeft gemotiveerd toegelicht dat en waarom in dit geval de onderkant van die bandbreedte is gekozen als norm voor het aanvaardbaar geurhinderniveau. Uit de onderbouwing van zowel het maatwerkbesluit als het besluit op bezwaar blijkt dat rekening is gehouden met onder meer de aard van de bedrijfsvoering, de ruimtelijke inpassing van het bedrijf en de feitelijke geurklachtenhistorie in relatie tot de omgeving. Voor zover het college heeft verwezen naar de normen die in het Rotterdamse havengebied worden toegepast, stelt de voorzieningenrechter vast dat wat het college daarover heeft gezegd als illustratie moet worden beschouwd van de toegepaste beoordelingsmethodiek en niet als een grondslag voor het besluit. De voorzieningenrechter vindt het noodzakelijk dat de STAB verder inzicht geeft in de geursituatie ter plaatse en de manier waarop het college het aanvaardbaar geurhinderniveau heeft vastgesteld. De voorzieningenrechter ziet op dit moment echter in wat verzoekster heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de manier waarop het aanvaardbaar geurhinderniveau in het maatwerkbesluit is vastgelegd onzorgvuldig of anderszins onrechtmatig is. De conclusie is dat het college inzichtelijk heeft gemaakt wat in de omgeving een als aanvaardbaar geurhinderniveau heeft te gelden en dat het daarover de bestreden voorschriften heeft mogen stellen. Uit de onderzoeken van het door verzoekster ingeschakelde bureau Peutz, waarvan de laatste versie dateert van 25 augustus 2025, blijkt dat het bedrijf niet zonder ingrijpende maatregelen aan de gestelde geurnormen kan voldoen. Zelfs met de in het onderzoek beschouwde maatregelen, waarvan sommige zeer kostenintensief zijn, lukt het volgens de resultaten van de verspreidingsberekeningen niet om overal in de omgeving aan het aanvaardbaar geurhinderniveau dat is vastgelegd in de maatwerkvoorschriften te voldoen. Dat betekent volgens de voorzieningenrechter echter niet dat het college daarom zulke voor het bedrijf strenge normen niet mag stellen.
Een punt dat partijen zeer verdeeld houdt is of de toezichthouders op ieder willekeurig moment uit eigen beweging ter plaatse gaan om te ruiken of dat een zeker klachtenpatroon een voorwaarde is om dit voorschrift als het ware te activeren. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit voorschrift 1.2.4 van het maatwerkbesluit niet blijkt dat de toezichthouders pas na enkele tientallen geurmeldingen binnen een tijdsperiode van vier weken ter plaatse gaan om te kunnen vaststellen of er sprake is van geuroverlast. Zo wordt het voorschrift door het college gelezen maar dit is niet juridisch bindend vastgelegd. Daar staat tegenover dat het college op de zitting heeft toegezegd dat het voorschrift hangende de beroepsprocedure bij de rechtbank door hem op de hiervoor beschreven wijze wordt uitgelegd en toegepast. De voorzieningenrechter vertrouwt erop dat het college deze toezegging nakomt.
De voorzieningenrechter heeft daarnaast zijn twijfels over de houdbaarheid van voorschrift 1.2.4 van het maatwerkbesluit in de combinatie met de voorschriften 1.2.1 en 1.2.2 van het maatwerkbesluit. Uit de voorschriften 1.2.1 en 1.2.2 van het maatwerkbesluit volgt namelijk dat verzoekster op jaarbasis 175,2 uur als 98-percentiel en 0,876 uur als 99-percentiel geur mag veroorzaken. De voorzieningenrechter begrijpt de bepalingen aldus dat in die situatie nog steeds sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau terwijl er op grond van voorschrift 1.2.4 van het maatwerkbesluit kennelijk geen (enkele) geuroverlast mag zijn. Op voorhand kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval niet worden uitgesloten dat voorschrift 1.2.4 enigszins op gespannen voet staat met de normen van de voorschriften 1.2.1 en 1.2.2 van het maatwerkbesluit. Het door het college ter zitting ingenomen standpunt dat voorschrift 1.2.4 van het maatwerkbesluit niet is bedoeld als zelfstandige handhavingsgrond kan de voorzieningenrechter overigens niet helemaal volgen. Het voorschrift bevat de zinsnede dat ter plaatse van geurgevoelige objecten type 1 en 2 geen geuroverlast veroorzaakt mag worden door de milieubelastende activiteit c.q. het bedrijf. Bovendien heeft het college overtreding van dit voorschrift wel mede ten grondslag gelegd aan de aan verzoekster op 25 juni 2025 opgelegde last onder dwangsom.
Het college heeft hierover op de zitting toegelicht dat het in de praktijk altijd zo zal zijn dat als naar aanleiding van tientallen klachten in vier weken toezichthouders ter plaatse gaan en overeenkomstig voorschrift 1.2.4 geuroverlast waarnemen, het niet anders kan zijn dan dat er geen aanvaardbaar geurhinderniveau (meer) is en in zoverre op dat moment tevens een overtreding van de voorschriften 1.2.1. en 1.2.2 kan worden vastgesteld.
Omdat de (verlengde) begunstigingstermijn van de op 25 juni 2025 opgelegde last onder dwangsom, waaraan voorschrift 1.2.4 van het maatwerkbesluit ten grondslag is gelegd, verstrijkt op de dag waarop deze uitspraak wordt gedaan, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om dit voorschrift te schorsen tot één week na de dag waarop deze uitspraak is gedaan. Verzoekster heeft daardoor nog gelegenheid om aan de op 25 juni 2025 opgelegde last onder dwangsom te voldoen zonder dat zij onmiddellijk na deze uitspraak dwangsommen gaat verbeuren. Daarmee geeft de voorzieningenrechter het bedrijf toch nog enkele dagen de tijd om op welke manier dan ook maatregelen te treffen om geuroverlast tegen te gaan of om de wietproductie gecontroleerd stil te leggen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter enerzijds in aanmerking dat het begrijpelijk is dat verzoekster het oordeel over het maatwerkbesluit in deze uitspraak wilde afwachten zonder onomkeerbare stappen te zetten maar anderzijds dat verzoekster al sinds de uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 augustus 2025 in de gelegenheid is geweest om zich op de situatie te bezinnen en maatregelen te treffen, ook in het kader van het eventueel staken van de bedrijfsvoering.