ECLI:NL:RBROT:2025:1071

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
11269145 CV EXPL 24-20602
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsverlaging en inkomenseisen in huurrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Woningstichting Samenwerking Vlaardingen en een huurster, aangeduid als [gedaagde]. De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] in aanmerking komt voor een huurprijsverlaging op basis van een laag inkomen, zoals geregeld in artikel 54a van de Woningwet. De huurster had een verzoek tot huurprijsverlaging ingediend bij de huurcommissie, die dit verzoek op 19 juni 2024 had toegewezen. De huurprijs werd verlaagd van € 678,66 naar € 577,91 per maand. Echter, Woningstichting Samenwerking Vlaardingen was het niet eens met deze beslissing en heeft de kantonrechter verzocht om een oordeel over de huurprijs.

Tijdens de procedure heeft de verhuurster gesteld dat [gedaagde] niet voldoet aan de inkomenseisen voor huurprijsverlaging, omdat zij niet de benodigde inkomensdocumenten heeft overgelegd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij aan de inkomenseis voldoet. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurprijs per 1 juli 2024 € 713,27 per maand bedraagt, en dat [gedaagde] niet in aanmerking komt voor een huurverlaging. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van de juiste inkomensdocumentatie door huurders die een huurprijsverlaging wensen, en dat verhuurders het recht hebben om om aanvullende informatie te vragen indien er twijfels zijn over de inkomenssituatie van de huurder.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11269145 CV EXPL 24-20602
datum uitspraak: 17 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
WONINGSTICHTING SAMENWERKING VLAARDINGEN,
vestigingsplaats: Vlaardingen,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.F. Dik,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Vlaardingen,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Samenwerking Vlaardingen’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 12 augustus 2024, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord;
  • het aanvullende schriftelijke antwoord, met bijlagen.
1.2.
Op 16 december 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig: namens Samenwerking Vlaardingen mevrouw [persoon A] (sociaal adviseur) met haar gemachtigde en daarnaast [gedaagde] .

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
Kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] per 1 juli 2024
in aanmerking komt voor een huurprijsverlaging vanwege een laag inkomen, dan wel dat zij gehouden is om per die datum de (verhoogde) huurprijs van € 713,27 per maand aan Samenwerking Vlaardingen te voldoen.
Wat is er gebeurd?
2.2.
[gedaagde] huurt van Samenwerking Vlaardingen een woning. Op 30 mei 2024 heeft [gedaagde] bij de huurcommissie een verzoek tot huurprijsverlaging ingediend op grond van artikel 54a lid 4 en 6 Woningwet vanwege een laag inkomen. Dit verzoek is door de voorzitter van de huurcommissie bij uitspraak van 19 juni 2024 toegewezen. Daarbij is de (kale) huurprijs per 1 juli 2024 verlaagd van € 678,66 naar € 577,91 per maand.
2.3.
Samenwerking Vlaardingen is het niet eens met deze uitspraak en verzoekt de kantonrechter op grond van artikel 7:262 lid 1 BW om een beslissing te geven over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht. In de hoofdzaak eist Samenwerking Vlaardingen voor recht te verklaren dat de huurprijs voor de woning vanaf 1 juli 2024 € 713,27 per maand bedraagt, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Daarnaast eist Samenwerking Vlaardingen bij (voorwaardelijk) incident dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan Samenwerking Vlaardingen op grond van artikel 843a Rv inzage, afschrift of een uittreksel te verschaffen van de bankafschriften van haar bankrekening(en) over de periode november 2023 tot en met april 2024.
2.4.
Volgens Samenwerking Vlaardingen komt [gedaagde] niet in aanmerking voor een huurverlaging omdat zij niet aan de inkomenseis van artikel 54a lid 4 Woningwet voldoet, althans Samenwerking Vlaardingen reden heeft daaraan te twijfelen en [gedaagde] daarover geen helderheid van zaken wil geven. [gedaagde] heeft daarnaast geen ondertekende huishoudverklaring overgelegd en Samenwerking Vlaardingen betwijfelt of de stelling van [gedaagde] , dat zij een eenpersoonshuishouden voert, wel klopt.
2.5.
[gedaagde] stelt dat zij wel recht heeft op een huurverlaging. [gedaagde] heeft alle documenten die zij op basis van de website van de Rijksoverheid en de Circulaire Huurprijsbeleid ter onderbouwing van haar bruto-inkomen moest overleggen aan Samenwerking Vlaardingen en de huurcommissie verstrekt. Meer inkomen is er niet en tot het verstrekken van meer documenten is zij ook niet gehouden. [gedaagde] voert al 39 jaar een eenpersoonshuishouden en heeft niet de intentie dit in de toekomst te veranderen.
Uitkomst
2.6.
De kantonrechter wijst de eis van Samenwerking Vlaardingen in de hoofdzaak toe. Aan de voorwaarde waaronder het incident is ingesteld is niet voldaan, zodat aan de beoordeling van dat incident niet wordt toegekomen. Hierna wordt toegelicht hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
Wettelijk kader
2.7.
De Woningwet voorziet in het recht op een eenmalige huurverlaging voor huurders met een laag inkomen en een (voor dat inkomen) hoge huur die een woning huren bij een woningcorporatie. De huurder met een kale huurprijs die hoger is dan € 577,91 per maand had tot 31 december 2024 de mogelijkheid om de woningcorporatie te verzoeken om een huurverlagingsvoorstel te doen. Bij een dergelijk verzoek moet de huurder aantonen dat zijn bruto-inkomen in de zes maanden voorafgaand aan het verzoek lager is of gelijk aan 60% van het op grond van artikel 17 lid 1 Wet op de huurtoeslag toepasselijke bedrag. Ook moet de huurder bij zijn verzoek een verklaring over de samenstelling van zijn huishouding voegen [1] . De grootte van het huishouden is namelijk relevant voor de van toepassing zijnde inkomenseis. Zo ligt de inkomensgrens voor een eenpersoonshuishouden lager dan voor een meerpersoonshuishouden.
2.8.
De huurder die vindt dat zijn woningcorporatie ten onrechte geen huurverlagingsvoorstel doet dan wel een onjuist huurverlagingsvoorstel doet, kan dat voorleggen aan de huurcommissie. [2] Ook daarbij zal de huurder de in 2.7 genoemde gegevens zover zijn bruto-inkomen en een huishoudverklaring moeten verstrekken. De huurcommissie zal dan vaststellen of de woningcorporatie een voorstel tot huurverlaging had moeten doen en tot welke huurprijs dat voorstel had moeten leiden.
2.9.
Wanneer de huurcommissie op een verzoek van de huurder of verhuurder uitspraak heeft gedaan, wordt er vanuit gegaan dat partijen zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft geëist over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht. [3]
Partijen zijn niet meer gebonden aan de uitspraak van de huurcommissie
2.10.
Samenwerking Vlaardingen heeft haar eis binnen acht weken na verzending van de uitspraak van de huurcommissie ingesteld. Door het starten van deze procedure bij de kantonrechter is de uitspraak van de huurcommissie komen te vervallen. Partijen zijn dus niet meer gebonden aan de uitspraak van de huurcommissie.
2.11.
Samenwerking Vlaardingen heeft op haar website vermeld dat de uitspraak van de huurcommissie bindend is. Daarbij heeft zij niet benoemd dat er na de uitspraak van de huurcommissie nog om een beslissing van de kantonrechter kan worden gevraagd. Begrijpelijk is dan ook dat [gedaagde] door deze gerechtelijke procedure is verrast. Met de op haar website vermeld staande informatie heeft Samenwerking Vlaardingen naar het oordeel van de kantonrechter echter geen afstand van haar recht gedaan tot het voeren van deze procedure. Samenwerking Vlaardingen heeft op de zitting van 16 december 2024 bovendien verklaard af te zien van een proceskostenveroordeling, zodat van benadeling van [gedaagde] geen sprake is.
[gedaagde] komt niet in aanmerking voor een huurverlaging
2.12.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] aan de inkomenseis voor een huurverlaging voldoet. Dit baseert de kantonrechter op het volgende.
2.13.
Vaststaat dat de (kale) huurprijs van [gedaagde] hoger is dan € 577,91. Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat om in aanmerking te komen voor een huurverlaging, het bruto-inkomen over de zes maanden voorafgaand aan het verzoek maximaal € 12.420,- mag bedragen in geval van een eenpersoonshuishouden. Omdat het verzoek van [gedaagde] tot huurverlaging in mei 2024 is gedaan, moet daarbij in dit geval worden gekeken naar de maanden november en december 2023 en de maanden januari tot en met april van het jaar 2024.
2.14.
[gedaagde] heeft aan Samenwerking Vlaardingen, ter onderbouwing van haar bruto-inkomen, uitkeringsspecificaties over de maanden november 2023 tot en met de maand april 2024 overgelegd. Hieruit volgt dat [gedaagde] over de maand november 2023 een PAWW-uitkering heeft ontvangen van € 3.149,14 bruto en dat zij deze uitkering ontvangt sinds 1 oktober 2022. Daarnaast volgt uit de overgelegde uitkeringsspecificaties dat [gedaagde] over de maanden december 2023 tot en met april 2024 een IOAW-uitkering heeft ontvangen. Deze IOAW-uitkering bedroeg voor de maand december 2023
€ 1.522,52 bruto en voor januari tot en met april 2024 € 1.591,24 bruto per maand. Ook is door [gedaagde] aan Samenwerking Vlaardingen een inkomensverklaring verstrekt. Hieruit volgt dat op basis van de door [gedaagde] zelf gedane aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2023, door de belastingdienst een inkomen van € 44.126,- is geregistreerd.
2.15.
Samenwerking Vlaardingen heeft in deze procedure gesteld en met (de hiervoor genoemde) stukken onderbouwd dat [gedaagde] niet aan de inkomenseis voor een huurverlaging voldoet. Daarbij heeft zij erop gewezen dat er volgens de inkomensverklaring over 2023 € 7.962,94 bruto meer aan inkomen is genoten dan dat [gedaagde] in dat jaar aan PAWW- en IOAW-uitkering heeft ontvangen, terwijl [gedaagde] daarvoor geen verklaring heeft willen geven. Daarbij komt dat door Samenwerking Vlaardingen onbetwist is gesteld dat er naast een IOAW-uitkering ander inkomen genoten kan worden.
2.16.
De kantonrechter is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat in de Circulaire Huurprijsbeleid is bepaald dat de huurder zijn bruto-inkomen niet kan aantonen met inkomensgegevens van de Belastingdienst, nog niet maakt dat Samenwerking Vlaardingen niet om een inkomensverklaring heeft mogen vragen. Vast staat bovendien dat [gedaagde] de inkomensverklaring over 2023 vervolgens zelf aan Samenwerking Vlaardingen heeft verstrekt. Het daarop vermeld staande bedrag aan inkomen roept, in combinatie met het bedrag aan door [gedaagde] over 2023 ontvangen uitkeringen, de nodige vragen op. Het had dan ook op de weg van [gedaagde] gelegen om daarover helderheid te verschaffen. Op basis van de Circulaire Huurprijsbeleid is zij immers gehouden om ook over ander inkomen dan verkregen uit een uitkering, informatie te verstrekken.
2.17.
[gedaagde] heeft voor het geconstateerde verschil van € 7.962,94 geen verklaring willen geven, ook niet nadat daarom door de kantonrechter ter zitting expliciet is verzocht. De door Samenwerking Vlaardingen geopperde mogelijkheid om de zaak aan te houden totdat [gedaagde] in de mogelijkheid is om de inkomensverklaring over 2024 te overleggen, vindt de kantonrechter daarom niet zinvol. De kantonrechter ziet in het voorgaande voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat [gedaagde] in 2023 meer inkomen heeft genoten dan dat zij aan PAWW- en IOAW-uitkering heeft ontvangen. Omdat [gedaagde] daarnaast niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft betwist dat het bedrag van € 7.962,94 bruto (mede) in de maanden november en december 2023 is genoten, gaat de kantonrechter er vanuit dat dit het geval is geweest. Daarmee komt [gedaagde] voor wat betreft de periode november 2023 tot en met april 2024 uit boven de inkomensgrens van
€ 12.420,- bruto en komt zij niet in aanmerking voor een huurverlaging.
2.18.
Gelet op het voorgaande kan de vraag, of [gedaagde] al dan niet een eenpersoonshuishouden voert, onbesproken blijven.
De huurprijs bedraagt per 1 juli 2024 € 713,27 per maand
2.19.
[gedaagde] komt per 1 juli 2024 niet in aanmerking voor een huurverlaging. Dit heeft tot gevolg dat de kale huurprijs op grond van de jaarlijkse huurverhoging per 1 juli 2024 mocht worden verhoogd van € 678,66 naar € 713,27 per maand. De door Samenwerking Vlaardingen gevraagde verklaring voor recht, inhoudende dat de huurprijs voor de woning van [gedaagde] per 1 juli 2024 € 713,27 bedraagt, wordt dan ook toegewezen.
Aan de beoordeling van het incident ex artikel 843a Rv wordt niet toegekomen
2.20.
Samenwerking Vlaardingen heeft voor de situatie dat de kantonrechter de zaak niet wenst aan te houden (in afwachting van de inkomensverklaring over 2024) en ook niet bij [gedaagde] de plicht legt om haar volledige bruto-inkomen al bij conclusie van antwoord in te dienen, een incident opgeworpen. Daarbij is verzocht om aan haar inzage, afschrift of een uittreksel te verschaffen van de bankafschriften van de bankrekening(en) van Remmerswaard over de periode november 2023 tot en met april 2024.
2.21.
Door de kantonrechter is in de hoofdzaak geoordeeld dat het gelet op de voldoende onderbouwde stelling van Samenwerking Vlaardingen op de weg van [gedaagde] lag om haar bruto inkomen over 2023 nader toe te lichten en te onderbouwen. Omdat [gedaagde] heeft aangegeven daarover geen verklaring te willen geven is het door de kantonrechter niet zinvol geacht om de zaak aan te houden en is de vordering van Samenwerking Vlaardingen in de hoofdzaak direct toegewezen. Gelet daarop is aan de voorwaarden, waaronder dit incident door Samenwerking Vlaardingen is ingesteld, niet voldaan. Aan de beoordeling daarvan wordt dan ook niet toegekomen.
De proceskosten worden gecompenseerd
2.22.
Samenwerking Vlaardingen heeft haar eis om [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen ter zitting ingetrokken. De kantonrechter ziet dan ook aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dit betekent dat partijen hun eigen kosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart voor recht dat de huurprijs voor de woning van [gedaagde] vanaf 1 juli 2024 € 713,27 per maand bedraagt;
3.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.3.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
495

Voetnoten

1.Artikel 54a lid 4 Woningwet
2.Artikel 54a lid 6 Woningwet
3.Artikel 7:262 lid 1 BW