In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Havensteder en gedaagden, die een appartement huren van Havensteder. Havensteder heeft vorderingen ingesteld om gedaagden te veroordelen tot het gedogen van renovatiewerkzaamheden in het appartement en, indien zij hieraan niet voldoen, tot tijdelijke en/of gedeeltelijke ontruiming van het appartement. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de redelijkheid van het voorstel van Havensteder om renovatiewerkzaamheden uit te voeren vaststaat, aangezien ten minste 70% van de huurders in het complex met het voorstel heeft ingestemd. Gedaagden hebben verzocht om uitdrukkelijke toezeggingen van Havensteder met betrekking tot mogelijke schade en kosten, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat dit niet afdoet aan de verplichting van gedaagden om de werkzaamheden te gedogen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Havensteder toegewezen, met de bepaling dat gedaagden het appartement tijdelijk en/of gedeeltelijk moeten ontruimen als zij niet meewerken aan de werkzaamheden. De beveltermijn voor de ontruiming is vastgesteld op drie dagen na betekening van het vonnis. Gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en moeten de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 1.753,43. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het belang van Havensteder om op 12 september 2025 met de werkzaamheden te kunnen beginnen zwaarder weegt dan het belang van gedaagden om de uitkomst van een eventuele hoger beroepsprocedure af te wachten.