In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een verzetsprocedure tegen een verstekvonnis dat op 24 december 2024 is gewezen. De gedaagde, die sinds 13 april 2021 een woning huurt van de eiseres, is veroordeeld om een huurachterstand van € 2.761,46 te betalen en de woning te ontruimen. De gedaagde heeft in verzet gekomen tegen dit vonnis, waarbij hij de hoogte van de huurachterstand betwist en stelt dat zijn persoonlijke omstandigheden de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigen. De kantonrechter heeft de zaak op 28 juli 2025 behandeld, waarbij de gedaagde niet zelf aanwezig was, maar zijn gemachtigde wel. De kantonrechter heeft het verstekvonnis grotendeels bekrachtigd, waarbij de gedaagde de huurachterstand met rente moet betalen en de huurovereenkomst terecht is ontbonden. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagde de woning moet ontruimen, maar heeft de gevorderde gebruiksvergoeding tot en met april 2025 toegewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagde, die in het ongelijk is gesteld. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.