ECLI:NL:RBROT:2025:1062

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
C/10/690968 / JE RK 24-2653
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 10 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders belast zijn met het ouderlijk gezag en dat de minderjarigen momenteel bij een pleegmoeder verblijven. De kinderrechter heeft eerder op 4 april 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 17 januari 2025. De GI heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden, met de intentie om de kinderen voor 17 januari 2025 bij de vader te plaatsen. Tijdens de zitting op 10 januari 2025 zijn de vader, de pleegmoeder en vertegenwoordigers van de GI aanwezig geweest. De moeder is niet verschenen, maar was wel opgeroepen. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen en de betrokkenen zorgvuldig gewogen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn en heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling toegewezen tot 17 januari 2026. De machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 28 februari 2025, met de mogelijkheid om de kinderen bij de vader te plaatsen, maar dit moet zorgvuldig worden voorbereid. De kinderrechter heeft de GI verzocht om een rapportage over de actuele stand van zaken en heeft een nieuwe zitting gepland op 19 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/690968 / JE RK 24-2653
Datum uitspraak: 10 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum ] 2013 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum ] 2013 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
[naam 2],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.E. Hoogenraad, kantoorhoudende te Maassluis,
[naam 3] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder, wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A. Vogelaar, kantoorhoudende te Krommenie.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de GI van 28 november 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 12 december 2024;
  • het e-mailbericht van mr. Hoogenraad van 8 januari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 4] en [naam 5] ;
  • de pleegmoeder, bijgestaan door haar advocaat.
1.3.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
1.4.
Aangezien de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Russische taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 6] , tolk in de Russische taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
1.5.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebbend daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de pleegmoeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 april 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 17 januari 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 17 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van drie maanden en hiervan zes weken toe te wijzen en de overige zes weken aan te houden. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter zitting brengt de GI het volgende naar voren. De GI heeft de afgelopen maanden intensief met de vader, Enver Pleegzorg en Youthcare samengewerkt. Youthcare bood opvoedondersteuning gedurende de weekenden en de vakanties waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader thuis kwamen. De vader moest zich hiervoor houden aan verschillende voorwaarden, zoals het opvolgen van opvoedadviezen, zorgen voor voldoende eten en drinken, het hebben van een nette woning en leren aansluiten bij de behoeften van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De GI heeft het verloop van de bezoeken met opvoedondersteuning samen met Youthcare meermaals geëvalueerd en hieruit volgt dat de vader hard zijn best doet en warm en liefdevol richting [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. Ook kan de vader aangeven wanneer dingen minder goed gaan, zoals dat de vader zich soms afgewezen voelt in het contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vader heeft hard meegewerkt aan de hulpverlening en de GI is van mening dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer geplaatst kunnen worden bij de vader. De GI verzocht eerder het verzoek voor zes weken toe te wijzen en voor de overig verzochte zes weken aan te houden, zodat de GI het praktische probleem van de vader omtrent het halen en brengen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van en naar school kon regelen. De vader zou er namelijk twee uur per dag over doen om daar te komen en dit leek een beletsel. Echter, de werkgever van de vader heeft hem toestemming gegeven om later te beginnen en eerder te stoppen met werken zodat hij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar school kan brengen en kan ophalen. De GI heeft met de school geregeld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dit schooljaar kunnen blijven en de bedoeling is dat zij na de zomervakantie op een school in de buurt van de vader beginnen. Nu dit praktische probleem is opgelost, wil de GI [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de afloop van de huidige maatregel, dus voor 17 januari 2025, bij de vader plaatsen. Desgevraagd vindt de GI de terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor 17 januari 2025 niet te snel aangezien het een weloverwogen en lang voorbereide keuze is, waarvoor een plan is gemaakt dat zal worden gemonitord en geëvalueerd. Eerder was de vorige jeugdbeschermer voornemens om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] rondom de zomervakantie van 2024 al bij de vader te plaatsen. Daarbij komt dat de pleegmoeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een loyaliteitsconflict plaatst. Zij doet negatieve uitspraken over de vader richting [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zij ondermijnt zijn gezag. De GI, Youthcare en Enver Pleegzorg hebben dit vaker met de pleegmoeder besproken, maar dit lijkt niet te beklijven. De GI heeft begrip voor het feit dat de pleegmoeder het moeilijk vindt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terug naar de vader gaan, maar de pleegmoeder kan een rol blijven spelen in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Desgevraagd geeft de GI aan dat het plan om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] volgende week bij de vader terug te plaatsen nog niet met hen is gedeeld. Ondanks dat de GI voornemens is [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader terug te plaatsen, handhaaft de GI het volledige verzoek. Verder hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu begeleide omgang met de moeder en dit verloopt op zich positief.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vader wordt ter zitting het volgende naar voren gebracht. De vader is het eens met dat wat de GI ter zitting naar voren brengt, namelijk dat zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de afloop van de huidige maatregelen bij de vader wil plaatsen. De vader spreekt ter zitting zijn dankbaarheid uit voor de goede zorgen van de pleegmoeder voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader begrijpt dat de situatie voor de pleegmoeder ook lastig is nu zij zich aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft gehecht. De vader beseft dat de situatie eerder ellendig was waardoor een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zijn plek was. Echter, de vader heeft er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem kunnen gaan wonen. Ook de GI erkent dit en geeft ter zitting aan dat een plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader op zijn plek is. De vader heeft wekenlang niet kunnen slapen omdat hij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kwijt was en de vader wil daarom graag dat zij voor 17 januari 2025 weer bij hem worden teruggeplaatst. De vader heeft het eerdere probleem omtrent het halen en brengen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van en naar school opgelost doordat hij met zijn werkgever heeft geregeld dat hij later mag beginnen met werken en eerder mag stoppen. Ter zitting wordt het beeld geschetst dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onvoorbereid van de ene op de andere dag volgende week bij de vader teruggeplaatst worden, maar dit is onjuist. Al gedurende de zomervakantie van 2024 bestond het idee om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader te plaatsen, maar dit is toen toch niet gebeurd. De oudere zoon van de vader is toen wel teruggeplaatst en dit gaat goed. De advocaat van de vader herkent het negatieve beeld dat door de advocaat van de pleegmoeder over de vader wordt geschetst niet en dit komt ook niet overeen met het onderzoek dat de GI heeft gedaan naar de vader en zijn thuissituatie.
4.2.
Door en namens de pleegmoeder wordt ter zitting het volgende kenbaar gemaakt. De pleegmoeder wil dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd omdat zij het geen goed idee vindt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu bij de vader gaan wonen. Voorafgaand aan de zitting op de gang is te zien dat er geen enkele interactie is tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de vader. Zij groeten elkaar niet eens. Ook heeft de pleegmoeder zorgen over de thuissituatie bij de vader. Zo lijkt er onvoldoende eten en drinken in huis te zijn en rookt de vader thuis wiet. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kwamen onlangs vies en zonder gewassen haren terug van hun vakantie met de vader. Ook vindt de pleegmoeder dat er geluisterd moet worden naar hetgeen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] willen, namelijk rondom de zomervakantie van 2025 pas teruggeplaatst worden bij de vader en niet al volgende week. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geven aan dat het hen allemaal te snel gaat en hier moet naar geluisterd worden. De pleegmoeder vindt dat de GI hier te makkelijk overheen stapt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben meer tijd nodig om op de terugplaatsing voorbereid te worden. De pleegmoeder merkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door deze situatie steeds meer teruggetrokken worden. De advocaat merkt op dat bij de andere partijen de gedachte heerst dat de pleegmoeder wil dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar blijven wonen, maar dit is onterecht. Van de pleegmoeder mogen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met alle liefde bij de vader geplaatst worden, maar wel pas als het bij de vader echt goed gaat. Dat is op dit moment niet het geval. Dit blijkt uit het feit dat wanneer zij op zondag terugkomen van de vader, zij erg gesloten zijn en duidelijk moeten acclimatiseren. Ook geven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan dat zij zich niet veilig voelen bij de vader, waardoor een terugplaatsing volgende week de pleegmoeder zorgen baart.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Gelet op het feit dat er ter zitting geen verweer is gevoerd tegen de ondertoezichtstelling en de kinderrechter op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting van oordeel is dat de gronden van de ondertoezichtstelling zoals gesteld in art. 1:255 BW aanwezig zijn, zal de verlenging van de ondertoezichtstelling als onweersproken worden toegewezen voor de duur van 1 jaar, te weten tot 17 januari 2026 (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds juli 2022 bij de pleegmoeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren hier rust en stabiliteit en zij hebben hier een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Ten tijde van de uithuisplaatsing was de vader niet woonachtig in Nederland om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te vangen en zijn zij bij de pleegmoeder geplaatst. Ondertussen woont de vader wel in Nederland en gaan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] elk weekend naar de vader. Hun oudere broer Salvis woont sinds mei 2024 weer bij de vader en dit gaat goed. In de thuissituatie bij de vader is opvoedondersteuning van Youthcare ingezet en de GI geeft aan dat de afgelopen maanden is gebleken dat de vader profiteert van de hulpverlening, dat hij de adviezen heeft opgevolgd en heeft voldaan aan de voorwaarden waaronder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem geplaatst kunnen worden.
5.3.
De kinderrechter heeft ter zitting begrepen dat de GI vanwege deze positieve ontwikkelingen niet meer voornemens is om gebruik te maken van de te verlengen machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegmoeder, maar juist om hen volgende week - voor de afloop van de huidige maatregelen op 17 januari 2025 - bij de vader te plaatsen. De kinderrechter hoort van de GI dat zij voortvarend te werk wil gaan daar zij van mening is dat de pleegmoeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een loyaliteitsconflict plaatst. Volgens de GI doet zij negatieve uitspraken over de vader, verricht zij handelingen zonder de toestemming van de vader en geeft zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onvoldoende emotionele toestemming in het contact met de vader.
5.4.
De kinderrechter overweegt het volgende. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden al ruim 2,5 jaar door de pleegmoeder opgevoed en verzorgd als behorende tot haar gezin. Dit maakt dat de GI op grond van artikel 1:265i, eerste lid, BW, toestemming aan de kinderrechter moet vragen om hun verblijfplaats te wijzigen. Dit heeft de GI niet gedaan.
5.5.
De kinderrechter begrijpt daarnaast dat de GI niet voornemens is om nogmaals een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken. In dat geval is de GI op grond van artikel 1:265j, eerste lid, BW verplicht om de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) tijdig, doch uiterlijk twee maanden voorafgaand aan het verstrijken van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing daarvan mededeling te doen. De GI heeft dit (nog) niet gedaan.
5.6.
Naast de hiervoor genoemde juridische belemmeringen, vindt de kinderrechter een plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader binnen een week na vandaag, terwijl [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daarvan nog niet op de hoogte zijn, te snel en niet in het belang van de kinderen. Anderzijds dient de huidige situatie zich niet veel langer voor te doen en is het belangrijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] binnenkort duidelijkheid krijgen over hun verblijfplaats / het moment dat zij bij de vader gaan wonen.
5.7.
Het voorgaande maakt dat de kinderrechter als volgt beslist. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg wordt verlengd voor de duur van zes weken, te weten tot 28 februari 2025. De kinderrechter houdt de beslissing op het verzoek voor het overige aan tot de hierna genoemde zitting.
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.9.
Indien de GI tijdig een verzoek op grond van artikel 1:265i, eerste lid, BW doet, zal dit worden meegenomen op de hierna te noemen zitting.
5.10.
De kinderrechter zal de Raad op grond van artikel 810 Rv uitnodigen voor de hierna te noemen zitting voor het geven van advies.
5.11.
De GI wordt verzocht om een week vóór de hierna vermelde zittingsdatum een briefrapportage (met afschrift aan de vader, mr. Hoogenraad, de moeder, de pleegmoeder, mr. Vogelaar en de Raad) te overleggen over de dan actuele stand van zaken en aan te geven of het verzoek voor het overig verzochte wordt gehandhaafd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 17 januari 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 28 februari 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.4.
houdt de beslissing voor het overige verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de GI, de vader, mr. Hoogenraad, de moeder, de pleegmoeder en mr. Vogelaar in deze zaak zal plaatsvinden op
19 februari 2025 te 16:30 uur,in het gerechtsgebouw aan
Wilhelminaplein 100 / 125 te Rotterdam;
6.5.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.L. Pöll, kinderrechter;
6.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de vader, mr. Hoogenraad, de moeder, de pleegmoeder en mr. Vogelaar;
6.7.
gelast de oproeping van de Raad voor de Kinderbescherming op grond van artikel 810 Rv tegen voormelde datum en tijdstip;
6.8.
bepaalt dat de Raad voor de Kinderbescherming een afschrift van het verzoek met bijlagen en van deze beschikking zal ontvangen;
6.9.
verzoekt de GI
uiterlijk een weekvoor de hiervoor genoemde zittingsdatum de verzochte rapportage aan de rechtbank te doen toekomen, met afschrift aan de vader, mr. Hoogenraad, de moeder, de pleegmoeder, mr. Vogelaar en de Raad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2025 door mr. A.L Pöll, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.T. van Ringelesteijn als griffier, en op schrift gesteld op 22 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.