ECLI:NL:RBROT:2025:1058

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
ROT 23/3363
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vergunning voor kamerbewoning door de Rechtbank Rotterdam

Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen meerdere eisers uit Rotterdam en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. A.M.H. Dellaert, over de verleende vergunning voor kamerbewoning aan een vergunninghouder uit Krimpen aan den IJssel. De rechtbank beoordeelt het beroep van de eisers tegen de vergunning die op 17 augustus 2022 door het college is verleend voor kamerbewoning door drie personen. De eisers betogen dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het overgangsrecht en dat de situatie van de vergunninghouder eerder vergunningplichtig was. De rechtbank concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het overgangsrecht van toepassing is, omdat de vergunninghouder heeft aangetoond dat er op de peildatum van 30 juni 2021 al drie bewoners in de woning waren. De rechtbank oordeelt dat de vergunningverlening terecht is, omdat aan de vereisten van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2021 is voldaan. De rechtbank wijst erop dat de eisers geen concrete bewijzen hebben geleverd voor hun stellingen over overlast en dat de vergunninghouder aan de voorwaarden van de vergunning heeft voldaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het college.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3363

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2] ,
[eiser 2] ,
[eiser 3] ,
[eiser 4], allen uit Rotterdam, eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. A.M.H. Dellaert)
met als belanghebbende
[naam vergunninghouder], uit Krimpen aan den IJssel, de vergunninghouder
(gemachtigde: mr. M.R. de Kok).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen een verleende vergunning voor kamerbewoning.
1.1.
Het college heeft met het primaire besluit van 17 augustus 2022 aan de vergunninghouder een vergunning verleend voor kamerbewoning voor drie personen.
Met het bestreden besluit van 31 maart 2023 (op het bezwaar van eisers) is het college daarbij gebleven. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld. Daarnaast hebben
[persoon A] en [persoon B] (ROT 23/3364) ook beroep ingesteld tegen een gelijkluidende beslissing op bezwaar van dezelfde datum.
1.2.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 december 2024 op zitting behandeld. Gelijktijdig is het beroep met zaaknummer ROT 23/3364 behandeld. Aan deze zitting hebben deelgenomen [eiser 1] , [eiser 4] , [persoon A] , namens het college de gemachtigde, samen met mr. D.J. Edelman, en de gemachtigde van de vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. De vergunninghouder heeft op 6 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een vergunning kamerbewoning voor drie personen aan de [adres] te Rotterdam (de woning). Ten tijde van de aanvraag verbleven volgens de vergunninghouder al drie bewoners in de woning. Het college heeft met het primaire besluit de vergunning verleend, omdat aan de daarvoor gestelde criteria uit de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2021 (de Verordening) is voldaan. Het college heeft deze vergunningverlening met het bestreden besluit gehandhaafd. De situatie in de woning (kamerbewoning door drie personen) is sinds 1 juli 2021 vergunning plichtig en omdat de vergunninghouder volgens het college heeft aangetoond dat op 30 juni 2021 reeds sprake was van kamerbewoning door drie personen is in dit geval het overgangsrecht (artikel 5.2, vijfde lid van de Verordening) van toepassing. Dit betekent dat moet zijn voldaan aan de vereisten uit artikel 3.2.3, onder b en e van de Verordening. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van overlast (voorwaarde b) en dat in de 24 maanden voor de aanvraag van 6 juli 2022 geen vergunning is ingetrokken vanwege aantasting van het woonmilieu (voorwaarde e), zodat aan de vereisten voor de vergunning is voldaan. Het college heeft aan deze vergunning nog de voorwaarde verbonden dat het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt niet door de kamerbewoning mag worden aangetast.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college terecht een vergunning voor kamerbewoning voor drie personen in de woning heeft afgegeven. Dit doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
Overgangsrecht
4. Eisers betogen dat het college bij de vergunningverlening ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het overgangsrecht. Het klopt niet dat de situatie van de vergunninghouder pas sinds 1 juli 2021 vergunning plichtig is. Eisers hebben aannemelijk gemaakt dat het huurcontract dat bij de vergunningaanvraag is ingediend hoogstwaarschijnlijk vervalst is. Ook woonden er op de peildatum meer dan drie huurders in de woning (namelijk vier).
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het overgangsrecht in dit geval van toepassing is. Uit artikel 5.2, vijfde lid, van de Verordening volgt dat een aanvrager moet hebben aangetoond dat er op 30 juni 2021 (peildatum) reeds sprake was van kamerbewoning door ten minste hetzelfde aantal kamerbewoners in de woning als op het moment van de vergunningaanvraag. Tijdens de zitting heeft het college uiteengezet dat bij de vergunningaanvraag niet alleen een huurovereenkomst met drie personen is overgelegd, maar dat ten tijde van die aanvraag ook een controle in de Basisregistratie Personen (brp) heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat ten tijde van de peildatum drie huurders op het adres van de woning stonden ingeschreven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college mogen uitgaan van de overgelegde huurovereenkomst in combinatie met deze controle in de brp. De rechtbank begrijpt dat eisers op basis van bepaalde omstandigheden vermoeden dat de overgelegde huurovereenkomst niet klopt, toch zijn er geen concrete omstandigheden op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat het college ten tijde van de vergunningaanvraag niet mocht uitgaan van de juistheid van die huurovereenkomst. Om die reden heeft de bezwaarschriftencommissie dit vermoeden ook niet hoeven overnemen of meenemen in de beoordeling, zoals door eisers is betoogd. De rechtbank merkt voor de volledigheid nog op dat het, gelet op de tekst van artikel 5.2, vijfde lid, van de Verordening, voor de beantwoording van de vraag of het overgangsrecht wordt toegepast ook niet uitmaakt of in de woning op de peildatum wellicht vier in plaats van drie personen woonden. Indien sprake is van bewoning door vier personen (waarmee dus in strijd wordt gehandeld met de verleende vergunning), dan kan bij het college een handhavingsverzoek worden ingediend. De beroepsgrond dat ten onrechte toepassing is gegeven aan het overgangsrecht, slaagt niet.
Beoordeling criteria vergunning kamerbewoning
5. Gelet op het overgangsrecht moet voor vergunningverlening worden voldaan aan de criteria zoals vermeld in artikel 3.2.3, onder b en e van de Verordening.
6. Op grond van artikel 3.2.3, onder e, van de Verordening geldt dat moet zijn voldaan aan de voorwaarde dat geen vergunning is ingetrokken op het betreffende adres in de 24 maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag van de vergunning. Tijdens de zitting is door eisers opgemerkt dat in de twee jaar voorafgaand aan de vergunningaanvraag wel sprake is geweest van twee meldingen van overlast bij de politie. De rechtbank constateert dat dit niet wegneemt dat in de 24 maanden voorafgaand aan de aanvraag geen vergunning voor kamerbewoning is ingetrokken. Aan de voorwaarde uit artikel 3.2.3, onder e, van de Verordening is dus voldaan.
7. Het college stelt zich verder op het standpunt dat de kamerbewoning niet leidt tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt zoals bedoeld in artikel 3.2.3, onder b, van de Verordening.
7.1.
Eisers voeren aan dat er zorgen zijn geuit over de brandveiligheid van de woning, waarop niet is gehandhaafd. Bij de woning is verder sprake van achterstallig onderhoud. Het college heeft daarom ten onrechte geconcludeerd dat er geen sprake van overlast is. Eisers betogen dat ook sprake is geweest van (geluids)overlast door het bezorgen van atypische goederen en zaken en de vele wisselingen van bewoners door kortlopende contracten.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat het begrip overlast naar zijn aard een subjectief begrip is. Het college heeft dan ook beoordelingsruimte bij de beoordeling of sprake is van overlast die leidt tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat de verhuurder slechts kortlopende huurcontracten aanbiedt aan huurders (wat zorgt voor veel verloop en daarmee overlast), overweegt de rechtbank dat dit inherent is aan kamerverhuur. Het college moet beoordelen of de kamerbewoning van deze specifieke woning leidt tot een aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt. Daarbij kan het college alleen informatie betrekken die concreet tot de woning te herleiden is. Voor deze beoordeling is de algemene overlast, die bijvoorbeeld van studentenhuizen wordt ervaren, dan ook niet van doorslaggevend belang. In dit specifieke geval heeft het college naar het oordeel van de rechtbank dan ook afdoende toegelicht dat en waarom de door eisers gestelde overlast (achterstallig onderhoud en brandveiligheid van de woning) niet wordt meegenomen bij de beoordeling van het al dan niet verlenen van een vergunning voor kamerbewoning. Dergelijke overlast kan via andere kanalen gemeld worden en voor de vergunning voor kamerbewoning geldt dat deze geweigerd kan worden als door die kamerbewoning daadwerkelijk sprake is van overlast. Hiervoor geldt dus een andere definitie van overlast dan die in het door eisers aangehaalde gemeentelijk actieplan [1] wordt gehanteerd. Bij overlast als bedoeld in de Verordening kan bijvoorbeeld aan geluidsoverlast worden gedacht, omdat dit overlast als gevolg van kamerbewoning is. Het college heeft tijdens de zitting uiteengezet dat de veiligheidsregisseur woonoverlast wordt geraadpleegd over de vraag of ten aanzien van de woning sprake is van bij de gemeente en/of politie gedane meldingen van (geluids)overlast. Eisers hebben tijdens de zitting gesteld dat wel sprake is geweest van geluidsoverlast. Ten tijde van de vergunningaanvraag is echter niet gebleken van meldingen hierover, zo bleek uit navraag van het college bij de veiligheidsregisseur. Eisers hebben zelf ook verklaard dat zij dit niet hebben gemeld. Het college heeft verder nog toegelicht dat tijdens de bezwaarprocedure wel is gebleken van twee meldingen nadat de vergunning al was verleend. Dit gegeven leidt echter niet tot een andere beoordeling op dit punt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kamerbewoning niet leidt tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt.

Conclusie en gevolgen

8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht een vergunning voor kamerbewoning voor drie personen verleend. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Huisvestingswet 2014
Artikel 21
1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
(…)
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
(…)
Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2021 [2]
Artikel 3.2.2 Verbod voor kamerbewoning zonder vergunning
Het verbod bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel c, van de Huisvestingswet 2014 is van toepassing, indien de zelfstandige woonruimte wordt bewoond door:
a. drie of meer kamerbewoners;
(…)
Artikel 3.2.3 Criteria voor verlening vergunning voor kamerbewoning
Het college verleent een vergunning voor kamerbewoning, indien wordt voldaan aan de volgende criteria:
a. het betreft kamerbewoning door studenten;
b. de kamerbewoning leidt naar het oordeel van het college niet tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt;
c. in de woonruimte is ten minste 18 m² gebruiksoppervlak gemiddeld per persoon aanwezig;
d. de woonruimte bevindt zich op minimaal 50 meter afstand van een andere woonruimte waarvoor reeds een vergunning voor kamerbewoning is verleend;
e. op het adres van de woonruimte is niet in de 24 maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag van de vergunning een vergunning ingetrokken door toepassing van artikel 3.2.4; en
f. de woonruimte is niet gelegen in één van de gebieden genoemd in bijlage 5, deel 1 of 2.
Artikel 5.2 Overgangsbepaling
1. Na inwerkingtreding van deze verordening blijven de onder de eerder geldende regels verstrekte huisvestingsvergunningen, onttrekkingsvergunningen, vergunningen voor kamerbewoning, vergunningen voor woningvorming en splitsingsvergunningen of daaraan gelijkgestelde vergunningen van kracht.
2. Op een aanvraag om een vergunning krachtens hoofdstuk 3 van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2019 die is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, wordt, totdat de beslissing daarop onherroepelijk is, beslist overeenkomstig het ten tijde van de indiening geldende recht.
(…)
5. Indien de aanvrager van een vergunning voor kamerbewoning naar het oordeel van het college heeft aangetoond dat er op 30 juni 2021 reeds sprake was van kamerbewoning door ten minste hetzelfde aantal kamerbewoners als op het moment van de vergunningaanvraag, zijn de criteria, bedoeld in artikel 3.2.3, onderdelen a, c, d en f, niet van toepassing op een aanvraag voor een vergunning voor kamerbewoning voor:
a. drie kamerbewoners;
(…)

Voetnoten

1.Actieplan Goed Huren En Verhuren in Rotterdam
2.Gemeenteblad 2021, 213279