4.1.De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het overgangsrecht in dit geval van toepassing is. Uit artikel 5.2, vijfde lid, van de Verordening volgt dat een aanvrager moet hebben aangetoond dat er op 30 juni 2021 (peildatum) reeds sprake was van kamerbewoning door ten minste hetzelfde aantal kamerbewoners in de woning als op het moment van de vergunningaanvraag. Tijdens de zitting heeft het college uiteengezet dat bij de vergunningaanvraag niet alleen een huurovereenkomst met drie personen is overgelegd, maar dat ten tijde van die aanvraag ook een controle in de Basisregistratie Personen (brp) heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat ten tijde van de peildatum drie huurders op het adres van de woning stonden ingeschreven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college mogen uitgaan van de overgelegde huurovereenkomst in combinatie met deze controle in de brp. De rechtbank begrijpt dat eisers op basis van bepaalde omstandigheden vermoeden dat de overgelegde huurovereenkomst niet klopt, toch zijn er geen concrete omstandigheden op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat het college ten tijde van de vergunningaanvraag niet mocht uitgaan van de juistheid van die huurovereenkomst. Om die reden heeft de bezwaarschriftencommissie dit vermoeden ook niet hoeven overnemen of meenemen in de beoordeling, zoals door eisers is betoogd. De rechtbank merkt voor de volledigheid nog op dat het, gelet op de tekst van artikel 5.2, vijfde lid, van de Verordening, voor de beantwoording van de vraag of het overgangsrecht wordt toegepast ook niet uitmaakt of in de woning op de peildatum wellicht vier in plaats van drie personen woonden. Indien sprake is van bewoning door vier personen (waarmee dus in strijd wordt gehandeld met de verleende vergunning), dan kan bij het college een handhavingsverzoek worden ingediend. De beroepsgrond dat ten onrechte toepassing is gegeven aan het overgangsrecht, slaagt niet.
Beoordeling criteria vergunning kamerbewoning
5. Gelet op het overgangsrecht moet voor vergunningverlening worden voldaan aan de criteria zoals vermeld in artikel 3.2.3, onder b en e van de Verordening.
6. Op grond van artikel 3.2.3, onder e, van de Verordening geldt dat moet zijn voldaan aan de voorwaarde dat geen vergunning is ingetrokken op het betreffende adres in de 24 maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag van de vergunning. Tijdens de zitting is door eisers opgemerkt dat in de twee jaar voorafgaand aan de vergunningaanvraag wel sprake is geweest van twee meldingen van overlast bij de politie. De rechtbank constateert dat dit niet wegneemt dat in de 24 maanden voorafgaand aan de aanvraag geen vergunning voor kamerbewoning is ingetrokken. Aan de voorwaarde uit artikel 3.2.3, onder e, van de Verordening is dus voldaan.
7. Het college stelt zich verder op het standpunt dat de kamerbewoning niet leidt tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt zoals bedoeld in artikel 3.2.3, onder b, van de Verordening.