ECLI:NL:RBROT:2025:10389

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/683114 / HA ZA 24-642
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A.M. Laan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor niet-nakoming van overeenkomst inzake aanleg middenspanningskabel

In deze civiele zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Stedin Netbeheer B.V. over de aanleg van een middenspanningskabel op het perceel van [eiser]. De rechtbank oordeelde dat Stedin tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat de kabel niet op de afgesproken locatie is aangelegd. De vordering van [eiser] tot verlegging van de kabel werd echter afgewezen, omdat de rechtbank het buitenproportioneel vond om Stedin te verplichten tot een kostbare verplaatsing van de kabel. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat Stedin aansprakelijk is voor de buitengerechtelijke kosten van [eiser], die zijn vastgesteld op € 925,00, en heeft Stedin veroordeeld in de proceskosten van [eiser], die in totaal € 2.863,42 bedragen. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/683114 / HA ZA 24-642
Vonnis van 27 augustus 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. A. Buth te Middelharnis,
tegen
STEDIN NETBEHEER B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M. Hartman te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Stedin genoemd worden.
De zaak in het kort
In deze zaak is in geschil of Stedin op het perceel van [eiser] een middenspanningskabel op de afgesproken locatie heeft aangelegd. De rechtbank oordeelt van niet maar Stedin hoeft de kabel niet te verleggen en hoeft ook (nog) geen schadevergoeding te betalen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ het vonnis van 19 juli 2024 van de kantonrechter van deze rechtbank, waarin de kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard en de zaak heeft verwezen naar team handel en haven van deze rechtbank, en de daaraan ten grondslag liggende processtukken (waaronder de bij dagvaarding overgelegde producties 1 tot en met 15 van [eiser] ),
­ de brief van de rechtbank van 12 september 2024 met daarin een oproep voor een mondelinge behandeling,
­ het B8-formulier namens [eiser] , met productie 16,
­ de mondelinge behandeling van 12 december 2024, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt,
­ de door [eiser] ter zitting overgelegde afbeeldingen met de opschriften ‘Stedenbouwkundig schetsontwerp’,’Nieuwe situatie’ en ‘Kapstructuur/positionering’,
­ de correspondentie met partijen waaruit volgt dat zij geen schikking hebben bereikt.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van een perceel weidegrond aan [adres] te [plaats] (hierna: het perceel, met pijl aangeduid op de luchtfoto, afbeelding 1 hieronder).
2.2.
[eiser] sloot op 24 mei 2012 een overeenkomst met N.V. Eneco Beheer (hierna: de overeenkomst) waarin hij tegen een financiële vergoeding (te betalen door Stedin/Joulz B.V.) instemde met de vestiging van een opstalrecht ten gunste van N.V. Eneco Beheer en met het (door Stedin) aanleggen van een middenspanningskabel (‘MS-kabel’) op het perceel.
2.3.
De overeenkomst beschrijft niet waar de kabel moest liggen. Partijen zijn op 24 mei 2012 en nogmaals op 22 april 2013 echter akkoord gegaan met een situatietekening (hierna: de situatietekening), waarop is ingetekend dat de kabel komend vanaf [adres] schuin onder het verharde deel van het perceel afbuigt naar de slootrand en strak langs de sloot verder loopt (afbeelding 2 hieronder). [eiser] had ook in overleg voor het sluiten van de overeenkomst aangegeven dat hij wilde dat de kabel langs de slootkant aan de rand van het perceel zou lopen.
2.4.
De situatietekening is gehecht aan de notariële akte van 1 oktober 2013 waarbij het opstalrecht is gevestigd. De akte bepaalt dat de eigenaar van het perceel binnen een strook van twee meter aan weerszijden van de hartlijn van de kabel geen onroerende zaken, bomen of diep wortelende beplantingen zal aanbrengen en de bodem niet zal wijzigen anders dan door normale agrarische bodembewerking.
2.5.
In oktober 214 constateerde [eiser] dat de kabel niet was aangelegd conform de situatietekening, maar vanaf [adres] rechtdoor liep onder het perceel enige meters naast de slootkant. Zie afbeelding 3.
[afbeelding 1]
[afbeelding 2]
[afbeelding 3]
2.6.
[eiser] heeft Stedin vanaf oktober 2014 gevraagd om de kabel te verleggen. Dat heeft Stedin niet gedaan.
Tekst

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dit toestaat:
1. voor recht te verklaren dat Stedin is tekortgeschoten in de overeenkomst met [eiser] met betrekking tot de aanleg van de 'MS-kabel’ op het perceel van [eiser] aan [adres] te [plaats] , [gemeente] , kadastraal bekend [perceelnummer] ,
2.
primairStedin te veroordelen om de overeenkomst alsnog deugdelijk na te komen door de kabel neer te leggen op de overeengekomen locatie zoals met een blauwe markering aangegeven op situatietekeningen en foto's zoals overgelegd als productie 7A en 7B, op straffe van een dwangsom,
subsidiairStedin te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 24.442,80, vermeerderd met wettelijke en contractuele rente,
3. Stedin te veroordelen om aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.086,- althans € 1.019,43, vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding,
4. Stedin te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te betalen binnen veertien dagen na vonnisdatum, bij niet-tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten met ingang van de vijftiende dag, en in geval betekening van het vonnis nodig is te vermeerderen met de kosten van betekening en de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na de betekening.
3.2.
Het verweer van Stedin strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

4.De beoordeling

De standpunten van partijen

4.1.
[eiser] stelt dat Stedin tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Afgesproken is dat Stedin de kabel aan de rand van het perceel zou aanleggen, maar de kabel is dwars over het perceel aangelegd. Dit beperkt de gebruiksmogelijkheden van een grotere strook dan voorzien en dat drukt de waarde van het perceel, gelet op de kans dat in de toekomst de bouw van woningen op het perceel wordt toegestaan. [eiser] verwacht dat hij het perceel in de toekomst aan een projectontwikkelaar kan verkopen en hij heeft er daarom belang bij dat de kabel alsnog op de afgesproken plaats wordt aangelegd, dan wel dat Stedin de schade vergoedt die [eiser] als gevolg hiervan lijdt.
4.2.
Stedin doet primair een beroep op verjaring en/of rechtsverwerking. Subsidiair betwist Stedin dat zij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Afgesproken is dat de kabel binnen de belemmerende strook van vier meter ten behoeve van het opstalrecht moest worden aangelegd en dat is gebeurd. De kabel hoeft dus niet verplaatst te worden. Stedin betwist dat [eiser] er belang bij heeft dat de kabel exact in het midden (“op de hartlijn”) van de belemmerende strook wordt gelegd. Stedin betwist dat zij schadevergoeding is verschuldigd en de hoogte van de gestelde schade.
Geen verjaring en geen rechtsverwerking
4.3.
De rechtbank verwerpt het gedane beroep op verjaring. De advocaat van [eiser] heeft Stedin op 14 maart 2017 per e-mail gesommeerd om de kabel te verplaatsen en ook uit de e-mails van 12 januari 2018, 28 maart 2018 en 13 december 2021 blijkt dat [eiser] met betrekking tot de kabel aanspraak is blijven maken op nakoming. Elk van deze e-mails is daarmee te beschouwen als stuitingshandeling waardoor de in artikel 3:307 BW opgenomen verjaringstermijn van vijf jaar steeds opnieuw is gaan lopen. Op de datum van de dagvaarding (22 december 2023) was die termijn nog niet verlopen en dus is er van verjaring geen sprake.
4.4.
De rechtbank verwerpt ook het beroep op rechtsverwerking. Anders dan Stedin stelt, mocht zij uit het gedrag van [eiser] - het uitblijven van verdere stappen - niet redelijkerwijs afleiden dat [eiser] de zaak zou laten rusten, juist ook vanwege de in 4.3 vermelde e-mails. Van bijkomende omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden is in dit geval niet gebleken.
Stedin is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst
4.5.
Op de zitting hebben partijen op een vraag van de rechtbank bevestigd dat het hun bedoeling was dat de kabel vlak langs de slootkant zou worden aangelegd. Deze partijbedoeling stemt overeen met de situatietekening.
4.6.
Stedin heeft ter zitting aangevoerd dat de kabel niet exact op de aangegeven locatie hoefde te liggen. Bij boring is namelijk sprake van een zekere onnauwkeurigheid, waardoor de kabel nooit precies op de gewilde locatie de grond uitkomt. In artikel 5 lid 2 BION [1] is daarom ook bepaald dat je er wat betreft de liggingslocatie van ondergrondse netten een meter naast mag zitten en dat geldt ook voor kabels. De locatie van de kabel is op de situatietekening slechts schetsmatig aangegeven. Met deze flexibiliteit rekening houdend ligt de kabel wel degelijk op de afgesproken plek, aldus Stedin ter zitting.
4.7.
De rechtbank verwerpt dit verweer en ook het verweer dat de kabel binnen de in de notariële akte voorziene belemmerende strook ligt. De logische uitleg van de akte is dat de grond - kort gezegd - met rust moet worden gelaten in een strook van twee meter aan weerszijde van waar de kabel daadwerkelijk ligt. Dat is begrijpelijk omdat het gaat om een middenspanningskabel die, vanwege het publieke belang die deze dient, intact moet blijven terwijl beschadiging ervan zeer gevaarlijk kan zijn. Daarbij past niet het betoog van Stedin dat de kabel goed ligt als deze maar valt binnen de belemmerende strook van vier meter die zou bestaan als de kabel was geplaatst conform de situatietekening. Het beroep op de ‘booronnauwkeurigheid’ zou alleen doel kunnen treffen indien onderbouwd was, of minst genomen aannemelijk gemaakt, dat de kabel binnen een meter van de beoogde locatie was aangelegd. Uit figuur 3 hierboven - een van Stedin afkomstige tekening van 8 februari 2021 - en het partijdebat volgt dat dit niet het geval is.
Dat Stedin, die anders dan [eiser] een professionele partij is die bedrijfsmatig ervaring heeft met de aanleg van kabels, [eiser] tevoren heeft geïnformeerd over de marge voorzien in artikel 5 lid 2 BION, is overigens niet gesteld of gebleken.
4.8.
[eiser] mocht, gelet op de wederzijdse partijbedoeling, het vooroverleg en de aan de notariële akte gehechte situatietekening en het ontbreken van aanwijzingen voor een andere opvatting, de gemaakte afspraken redelijkerwijs zo begrijpen dat Stedin zich had verbonden om de kabel in beginsel conform de situatietekening aan te leggen. Uit de aard van de werkzaamheden volgt dat enige speling moet worden toegestaan, maar een afwijking van enkele meters hoefde [eiser] niet te verwachten. Dat het ondanks deugdelijke voorbereiding en heldere instructies door niet-voorzienbare oorzaken niet mogelijk bleek om de kabel met de op de situatietekening voorziene afbuiging naar de sloot en vervolgens dicht langs de slootrand aan te leggen, is niet concreet gesteld of gebleken. Onder deze omstandigheden levert het feit dat de kabel niet is aangelegd op de overeengekomen locatie een tekortkoming van Stedin op.
4.9.
Gelet op het bovenstaande zal de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht (zoals vermeld in 3.1 onder 1) worden toegewezen.
De vordering tot verplaatsing van de kabel wordt afgewezen
4.10.
[eiser] vordert onder 2 primair nakoming van de overeenkomst, in die zin dat Stedin de kabel alsnog naar de overeengekomen locatie moet verplaatsen (zie 3.1 onder 2).
4.11.
Stedin heeft betoogd dat verplaatsing van de kabel hoge kosten zal veroorzaken van meer dan € 120.000,- en dat het belang van [eiser] daar niet tegenop weegt, te meer nu de door [eiser] gestelde waardedaling van het perceel nog vooral hypothetisch is. Daarnaast wil Stedin, mocht de rechtbank voelen voor toewijzing van deze vordering, gelegenheid krijgen om eerst voor de aangelegde kabel een instandhoudingsgedoogplicht te bewerkstelligen op grond van de Omgevingswet. Na oplegging van de gedoogplicht kan [eiser] als grondeigenaar een vordering tot schadevergoeding indienen, aldus Stedin.
4.12.
Gelet op het verweer van Stedin is op zitting het belang van [eiser] bij verplaatsing van de kabel besproken. Gebleken is dat [eiser] nog geen toestemming heeft om het perceel te bebouwen en dat deze ook niet op korte termijn aanstaande lijkt. [eiser] heeft verklaard dat hij in plaats van verplaatsing van de kabel ook tevreden zou zijn met een geldelijke vergoeding ter hoogte van het subsidiair gevorderde bedrag van € 24.442,80. Daarmee wilde Stedin niet instemmen.
4.13.
[eiser] heeft zijn vordering tot verlegging van de kabel niet (voldoende) uitdrukkelijk laten varen. De rechtbank moet er dus wel een beslissing over nemen. Hoewel Stedin tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, gaat toewijzing van die vordering de rechtbank te ver. Het veroordelen van Stedin om alsnog correct na te komen is - in ieder geval op dit moment - niet in verhouding tot de ernst van de tekortkoming en het belang dat [eiser] bij de veroordeling heeft. Het is buitenproportioneel om een zeer kostbare verplaatsingsoperatie af te dwingen om te bewerkstelligen dat een onbebouwd stuk weidegrond, dat als zodanig ongehinderd kan worden gebruikt, in de - niet direct nabije - toekomst
mogelijkprofijtelijker kan worden verkocht ten behoeve van woningbouw. Dat de [gemeente] in 2024 aan [eiser] heeft verklaard in beginsel en op voorwaarden positief te staan tegenover woningbouw maakt dat niet anders. Voor oplegging van een dwangsom is dus ook geen plaats.
4.14.
De rechtbank kan niet zomaar het bedrag van € 24.442,80 toewijzen als alternatieve vorm van nakoming. Daarvoor moet een grondslag bestaan in ofwel een afspraak tussen partijen - en die is niet gemaakt - ofwel in de wet.
De vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen
4.15.
[eiser] vordert onder 2 subsidiair € 24.442,80 als schadevergoeding. Dit bedrag ziet voor € 21.600 op vermindering van de toekomstige waarde van het perceel, en voor € 2.842,80 op een extra herstelvergoeding omdat het perceel in de periode na de aanleg van de kabel pas na een jaar (verder) is hersteld.
4.16.
[eiser] heeft ter onderbouwing van de waardevermindering een taxatierapport van gecertificeerd registermakelaar-taxateur [persoon A] uit 2017 overgelegd, en aangevoerd dat de waarde van onroerend goed sindsdien aanzienlijk is gestegen. De taxateur waardeert de schade van [eiser] bij (handhaving van) de huidige bestemming op € 4.000,- en bij een mogelijke bestemmingswijziging (en gebruik ofwel voor woningbouw ofwel als tuinen) op € 21.600,-.
4.17.
Stedin bestrijdt dit rapport als niet objectief en niet voldoend aan de criteria van de NRVT, omdat referentieobjecten ontbreken, en bestrijdt ook meer inhoudelijk de uitgangspunten en conclusies van de taxateur. Stedin voert aan:
  • dat voor waardevermindering moet worden uitgegaan van de bestemming van eertijds, niet een toekomstige bestemming;
  • dat de taxateur ten onrechte ook de vierkante meters van de dreef meerekent, terwijl daarop geen woningbouw mogelijk zal zijn;
  • dat de taxateur ten onrechte meters meerekent die tot de overeengekomen belemmeringenstrook behoren waartoe aan [eiser] een contractuele vergoeding is betaald;
  • dat volgens de uitgangspunten van [eiser] slechts een ‘extra’ strook van 2,5 x 60 meter kan zijn geraakt door de (vermeend) onjuiste ligging van de kabel zodat bij de huidige bestemming hoogstens schade tot € 2.250,- kan zijn geleden.
4.18.
Ter zitting is met partijen besproken in hoeverre de huidige locatie van de kabel nu daadwerkelijk aan ander gebruik c.q. woningbouw in de weg staat. [eiser] heeft daarop schetsontwerpen overgelegd voor vier vrijstaande woningen op het perceel, afgestemd op ofwel de huidige ofwel de beoogde locatie van de kabel. Gevraagd waarin de concrete gebruiksbeperking is gelegen, heeft [eiser] gezegd dat er geen garage kan worden geplaatst nabij de slootrand, terwijl hij - die zelf het bewuste deelperceel zou willen gaan bewonen - die daar wel graag zou willen hebben. Voorts is zijdens Stedin gezegd dat het erom gaat of een redelijk handelend koper minder voor het perceel zal betalen, en dat met de beperkingen die het gevestigde opstalrecht meebrengt sowieso rekening zal moeten worden gehouden. Of met de kabel binnen de overeengekomen belemmeringenstrook een garage op de door [eiser] beoogde plaats had kunnen worden gerealiseerd, is niet verder duidelijk geworden.
4.19.
Al met al vindt de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat [eiser] op dit moment schade lijdt door de afwijkende locatie van de kabel. De grond is conform de huidige bestemming in gebruik als weidegrond. Een bestemmingswijziging is niet concreet aangevraagd of aanstaande. Partijen zijn het er over eens dat bij het gebruik van het perceel in alle gevallen rekening moest worden gehouden niet alleen met de overeengekomen belemmeringenstrook maar ook met een schouwstrook van het waterschap. Dat [eiser] meer of andere schade lijdt of zal lijden dan door de betaling voor het opstalrecht is vergoed, is niet aannemelijk geworden. Duidelijk is dat er - na bestemmingswijziging - ondanks de onjuiste ligging van de kabel nog altijd vier vrijstaande woningen op het perceel kunnen worden gerealiseerd. Dat desondanks de onjuiste ligging van de kabel de waarde van het perceel drukt, is niet voldoende duidelijk gemaakt. Het standpunt dat een garage niet nabij de sloot maar elders op het perceel zou moeten komen, is daarvoor onvoldoende.
Hierop strandt de vordering tot vergoeding van waardevermindering.
4.20.
De vordering tot betaling van een herstelvergoeding groot € 2.842,80 wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat Stedin na het leggen van de kabel zijn perceel heeft hersteld, maar dat het correcte herstel enige tijd heeft geduurd. Gebleken is dat Stedin eerder wilde herstellen maar [eiser] dit heeft afgehouden omdat de discussie over het verleggen van de kabel nog liep en hij het niet logisch vond het herstel van de toerit en het opnieuw inzaaien van de strook te verrichten als daarna nogmaals het perceel op de schop moest. In zoverre is de vertraging gedeeltelijk aan hemzelf te wijten. [eiser] heeft verklaard dat hem € 3.900,- was geboden ter compensatie van het late herstel. Stedin heeft verklaard dat dit bedrag was aangeboden om van het hele geschil af te zijn, maar dat [eiser] de zaak niet tegen dat bedrag wilde afdoen. Stedin heeft ook verklaard nooit een herstelvergoeding als door [eiser] gesteld te betalen, omdat zij het feitelijke herstel van het perceel voor haar rekening neemt zoals ook hier is gebeurd. De rechtbank ziet in de als productie 8 overgelegde correspondentie inderdaad het bedrag van € 3.900,- terug als aanbod zijdens Stedin (althans toen Eneco) en daarop heeft [eiser] gereageerd met berekeningen van ‘afkoopbedragen’. Tot een afspraak daarover is het echter niet gekomen en ook anderszins komt de rechtbank niet tot de conclusie dat [eiser] recht heeft op dit bedrag als vergoeding voor het extra ongemak voor het langer duren van het herstel van zijn perceel.
De buitengerechtelijke kosten
4.21.
Stedin betwist de stelling van [eiser] dat zij jegens hem een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten is verschuldigd, maar uit het procesdossier blijkt dat [eiser] meerdere activiteiten heeft ondernomen om zijn gelijk jegens Stedin te halen. Daarvoor moest hij uiteindelijk een procedure beginnen en een deel van zijn vorderingen wordt toegewezen. Op de voet van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt de vordering tot betaling van een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten daarom toegewezen tot een bedrag van € 925,00 - uitgaand van een zaak van onbepaalde waarde - vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding (22 december 2023) tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
4.22.
Als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij - [eiser] moest immers een procedure beginnen om zijn gelijk te krijgen - wordt Stedin in de proceskosten veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [eiser] bepaald op € 132,42 aan dagvaardingskosten, € 1.325,00 aan griffierecht, € 1.228,00 aan salaris advocaat (2 punten × tarief II van € 614,00) en € 178,00 aan nakosten. Totaal € 2.863,42.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat Stedin is tekortgeschoten in de overeenkomst met [eiser] met betrekking tot de aanleg van de ‘MS-kabel’ op het perceel van [eiser] aan [adres] te [plaats] , [gemeente] , kadastraal bekend [perceelnummer] ,
5.2.
veroordeelt Stedin tot betaling van € 925,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 december 2023 tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Stedin in de proceskosten van [eiser] , vastgesteld op € 2.863,42, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na vonnisdatum te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de 15e dag na datum van dit vonnis, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening indien het vonnis wordt betekend, bij niet-tijdige betaling te vermeerderen met wettelijke rente over de laatste twee posten vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Laan en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.
2438/1885

Voetnoten

1.Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten.