ECLI:NL:RBROT:2025:10372

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
ROT 24/4809
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het invorderingsbesluit last onder dwangsom door het CBS

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 29 augustus 2025, wordt het invorderingsbesluit van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in stand gehouden. Eiseres, een bedrijf dat huishoudelijke artikelen in- en exporteert, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen omdat zij gegevens niet tijdig had aangeleverd. Het CBS had op 4 januari 2024 besloten tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 2.400,-. Eiseres heeft in haar beroep voornamelijk gronden aangevoerd tegen de oplegging van deze last, maar de rechtbank oordeelt dat deze gronden niet meer met succes kunnen worden aangevoerd in deze procedure. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangetoond die het CBS zouden hebben moeten doen afzien van invordering. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres de verbeurde dwangsom moet betalen. De uitspraak benadrukt dat als dwangsommen zijn verbeurd, deze in beginsel ook moeten worden ingevorderd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4809

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T. Rosbach),
en

de Directeur-Generaal van de Statistiek, het CBS

(gemachtigde: mr. P.J.M. Koenen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een verbeurde dwangsom die het CBS bij eiseres heeft ingevorderd. Eiseres is het niet eens met het invorderingsbesluit. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het invorderingsbesluit in stand kan blijven. Eiseres heeft voornamelijk gronden aangevoerd tegen de oplegging van de last onder dwangsom. Deze gronden kan zij in deze procedure niet meer met succes aanvoeren. Ook heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan het CBS van invordering had moeten afzien. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Inleiding

2.1.
Het CBS heeft aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd omdat eiseres gegevens niet heeft aangeleverd. Met het besluit van 4 januari 2024 is het CBS tot invordering van de verbeurde dwangsom overgegaan.
2.2.
Met het bestreden besluit van 15 april 2024 op het bezwaar van eiseres is het CBS bij dat besluit gebleven.
2.3.
Het CBS heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] (bestuurder van eiseres), de gemachtigde van het CBS en [persoon B] namens het CBS.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
Eiseres voert een bedrijf dat onder meer huishoudelijke artikelen in- en exporteert. Eiseres heeft een maandelijkse opgaveverplichting voor het onderzoek Internationale Handel in Goederen. Omdat eiseres bepaalde gegevens na meerdere herinneringen nog niet had aangeleverd, heeft het CBS op 3 november 2023 aan eiseres een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom kenbaar gemaakt. Met het besluit van 21 november 2023 is het CBS vervolgens overgegaan tot de oplegging van een last onder dwangsom van € 120,- per kalenderdag, met een maximum van € 2.400,-. De hoogte van de dwangsom is aan de hand van de Tarieventabel Handhaving CBS vastgesteld op grond van de gemiddelde waarde aan goederen die is geëxporteerd of geïmporteerd binnen de Europese Unie. Eiseres is daarbij ingedeeld in grootteklasse 5, wat inhoudt dat haar import- of exportwaarde tussen de 1,5 en 5 miljoen euro ligt. Het CBS heeft vervolgens met het besluit van 4 januari 2024 vastgesteld dat de benodigde gegevens nog altijd niet zijn aangeleverd door eiseres. Met dit besluit is het CBS overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsom ter hoogte van het maximale bedrag van € 2.400,-. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit invorderingsbesluit van 4 januari 2024.
4. In het bestreden besluit van 15 april 2024 is het CBS bij de invordering van de dwangsom gebleven. De bezwaargronden die eiseres tegen de oplegging van de last onder dwangsom heeft aangevoerd, heeft het CBS buiten beschouwing gelaten aangezien het besluit van 21 november 2023, waarin de last onder dwangsom is opgelegd, onherroepelijk is geworden vanwege het verstrijken van de bezwaartermijn. Het CBS heeft geen reden gezien om het bedrag van de dwangsom aan te passen. Volgens het CBS is het bedrag niet onevenredig hoog ten opzichte van het beoogde doel.
Standpunt eiseres
5. Eiseres betoogt dat het CBS ten onrechte een last onder dwangsom heeft opgelegd. Eiseres voert daartoe aan dat zij het besluit van 21 november 2023, waarin de last onder dwangsom is opgelegd, nooit heeft ontvangen. Daarnaast dient de last onder dwangsom geen enkel belang en heeft niemand nadeel ondervonden van het te laat aanleveren van de gegevens. Daarbij worden de kosten die eiseres heeft moeten maken voor het aanleveren van de gegevens, niet vergoed. Ook is het voor eiseres onduidelijk waarom zij in grootteklasse 5 is ingedeeld. Het CBS had moeten volstaan met een waarschuwing.
Inhoudelijke beoordeling
6. Een aantal van de hiervoor vermelde beroepsgronden had eiseres ook in een procedure tegen de last onder dwangsom naar voren kunnen brengen. Deze beroepsgronden kunnen in deze procedure (over het invorderingsbesluit) in beginsel niet meer aan de orde komen. [1] Het gaat hierbij om de beroepsgronden dat het CBS had moeten volstaan met een waarschuwing, dat de last onder dwangsom geen belang dient, dat de kosten die eiseres moet maken voor het aanleveren van de gegevens niet worden vergoed en dat het onduidelijk is waarom eiseres in grootteklasse 5 is ingedeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze beroepsgronden toch in deze procedure aan de orde kunnen komen. De rechtbank merkt daarbij op dat uit de stukken blijkt dat eiseres het dwangsombesluit van 21 november 2023 wel degelijk heeft ontvangen. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de stukken dat eiseres het besluit al op 21 november 2023 per e-mail heeft doorgestuurd naar haar boekhouder.
7. Eiseres heeft niet betwist dat zij de door het CBS gevraagde gegevens niet op tijd heeft ingeleverd en ook niet dat het maximum van de dwangsom is verbeurd. Als dwangsommen zijn verbeurd, moeten die in beginsel ook worden ingevorderd. [2] Alleen in bijzondere omstandigheden kan daarvan geheel of gedeeltelijk worden afgezien. Op de zitting heeft de heer Moelchand namens eiseres gezegd dat het steeds tijdig inleveren van de gegevens veel werk is en dat hij geen geld heeft om dit werk uit te besteden. Hoewel de rechtbank hier begrip voor heeft, ziet zij hierin geen aanleiding voor het oordeel dat het CBS van invordering had moeten afzien. Niet is gebleken dat eiseres de dwangsom niet kan betalen. Eiseres heeft ook voor het overige geen bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt die maken dat het CBS van invordering had moeten afzien.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het invorderingsbesluit van het CBS in stand blijft en dat eiseres de verbeurde dwangsom moet betalen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:333.