In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling, ingediend door een verzoeker met meerdere schuldeisers. De verzoeker had op 14 april 2025 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers, waarbij hij vroeg om kwijtschelding van zijn schulden. De schuldeisers, waaronder [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], hebben echter geweigerd in te stemmen met het aanbod, wat leidde tot deze procedure.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in totaal tien schuldeisers heeft, met een totale schuldenlast van € 22.485,04. De aangeboden regeling was gebaseerd op de NVVK-norm en hield in dat er geen uitdeling aan de schuldeisers zou plaatsvinden. De rechtbank heeft de belangen van de weigerende schuldeisers afgewogen tegen die van de verzoeker. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de schuldeisers om in te stemmen met de schuldregeling gerechtvaardigd was, gezien het feit dat hun vorderingen een aanzienlijk aandeel in de totale schuldenlast vertegenwoordigden.
De rechtbank concludeerde dat de verzoeker onvoldoende had aangetoond dat hij duurzaam niet in staat was om te werken en dat zijn huidige afloscapaciteit niet structureel van aard was. De rechtbank wees het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling af, omdat de belangen van de schuldeisers zwaarder wogen dan die van de verzoeker. De rechtbank heeft tevens aangegeven dat er een afzonderlijke beslissing zal volgen op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.