ECLI:NL:RBROT:2025:10265

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
FT RK 25/1124 – FT RK 25/1125 - FT RK 25/1126 – FT RK 25/1127
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om moratorium en voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurbetalingen

In deze zaak hebben verzoekers op 27 juni 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het verkrijgen van een moratorium voor een periode van zes maanden, zodat verzoekers in hun huurwoning konden blijven wonen en hun financiële situatie konden stabiliseren. De rechtbank heeft op 4 augustus 2025 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 29 juli 2025 zijn verzoekers en hun schoonzoon, alsook vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening en de verhuurder, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers door gezondheidsproblemen niet in staat waren om hun financiën zelfstandig te beheren, wat heeft geleid tot huurachterstanden. De schoonzoon heeft tijdelijk het beheer van de financiën overgenomen en er is inmiddels beschermingsbewind aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat de huurtermijnen tijdig voldaan konden worden, gezien de AOW- en Ziektewetuitkeringen van verzoekers. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis van 21 mei 2025 opgeschort en de huurovereenkomst verlengd voor de duur van de voorlopige voorziening. Tevens is verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar zij kunnen in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 4 augustus 2025
[verzoeker 1]
en
[verzoeker 2],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 27 juni 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 27 juni 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 29 juli 2025.
Ter zitting van 29 juli 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • [naam 1], schoonzoon van verzoekers;
  • mevrouw E. Bonte, werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • [naam 2] en [naam 3], beiden werkzaam bij Stichting Woonstad Rotterdam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers ten uitvoer te leggen.
De huurachterstand is ontstaan doordat verzoekers wegens hun gezondheidssituatie niet zelfstandig hun financiën konden beheren. De dochter van verzoekers heeft de financiën van haar ouders een periode beheerd, maar zij heeft de vaste lasten niet betaald en het inkomen elders aan uitgegeven. Verzoekers waren hier niet van op de hoogte.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat er inmiddels beschermingsbewind is aangevraagd voor verzoekers. De schoonzoon van verzoekers heeft voorlopig het beheer van de financiën overgenomen totdat het beschermingsbewind is uitgesproken. De schoonzoon van verzoekers heeft ter zitting verklaard dat de huur over de maanden juni, juli en augustus 2025 is voldaan. Verzoeker ontvangt maandelijks een AOW-uitkering. Verzoekster ontvangt wekelijks een Ziektewetuitkering. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat het budget van verzoekers in balans is en dat de vaste lasten – zelfs alleen met het inkomen van verzoeker – kunnen worden voldaan. Op dit moment worden de gegevens verzameld om een schulddienstverleningstraject aan te vragen.

3.Het verweer

Verweerster heeft ter zitting bevestigd dat de huur over de maanden juni, juli en augustus 2025 is betaald door verzoekers. Omdat verzoekers hulp hebben gezocht voor hun schuldenproblematiek en hun financiën, heeft verweerster er vertrouwen in dat de situatie van verzoekers verbetert. Verweerster staat niet onwelwillend tegenover het verzoek van verzoekers zolang zij aan hun schuldenproblematiek blijven werken.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 13 juni 2025 hebben overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 16 juli 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 21 mei 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker ontvangt maandelijks een AOW-uitkering. Verzoekster ontvangt wekelijks een Ziektewetuitkering. Verzoekers hebben daarmee voldoende inkomsten om de huur te voldoen. Verder is de huur over juni, juli en augustus 2025 voldaan. Er is door verzoekers beschermingsbewind aangevraagd. De schoonzoon van verzoekers beheert voorlopig de financiën van verzoekers totdat het beschermingsbewind is uitgesproken. Hiermee wordt gewaarborgd dat de vaste lasten, waaronder de verschuldigde huurtermijnen, tijdig en volledig zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekers zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zullen verzoekers gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoekers te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 21 mei 2025 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekers gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 27 juni 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekers de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, rechter, en in aanwezigheid van I. van Gemerde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2025.