ECLI:NL:RBROT:2025:10257

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
11440443 CV EXPL 24-31245
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting koopovereenkomst auto met voorbehoud van financiering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een gedaagde over de totstandkoming van een koopovereenkomst voor een auto. De eiseres, gevestigd in Rotterdam, had op verzoek van de gedaagde, woonachtig in Barendrecht, een auto van het merk Volvo V60 aangeschaft bij dealer Niham. De gedaagde heeft echter later medegedeeld dat de koop 'van de baan' was, wat leidde tot een geschil over de schadevergoeding die de eiseres eiste. De eiseres vorderde € 2.500,- aan annuleringskosten die hij aan de dealer moest betalen na de annulering van de koop. De gedaagde betwistte de totstandkoming van de koopovereenkomst en stelde dat hij enkel had georiënteerd op de mogelijkheden voor de aanschaf van een auto, onder voorbehoud van financiering.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er wel degelijk een koopovereenkomst tot stand was gekomen, ondanks het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst. De communicatie tussen partijen, inclusief e-mails en WhatsApp-berichten, wees uit dat er duidelijke afspraken waren gemaakt over de levering van de auto. De gedaagde had geen bezwaar gemaakt tegen de verkoopfactuur en had ook geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat de koop onder voorbehoud van financiering was. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de schade van € 2.500,- aan de eiseres moest vergoeden, evenals de buitengerechtelijke kosten van € 375,-. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf de datum van betaling van de annuleringskosten door de eiseres. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, die in totaal € 1.207,39 bedroegen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11440443 CV EXPL 24-31245
datum uitspraak: 25 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigden: W.A. Mies en M.J.F. Bakkers,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam [handelsnaam],
woonplaats: Barendrecht,
gedaagde,
gemachtigde: [naam 1].
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ (mannelijk enkelvoud) en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 27 november 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 27 januari 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte van [gedaagde], met bijlagen.
1.2.
Op 1 juli 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren namens [eiseres] aanwezig [naam 2] (directeur) en [naam 3], bijgestaan door mr. F.C.E. Lussi namens de gemachtigden. Ook [gedaagde] was aanwezig, bijgestaan door zijn vader, [naam 1].

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[gedaagde] heeft [eiseres] gevraagd voor hem op zoek te gaan naar een nieuwe auto. [eiseres] heeft per e-mail van 6 juli 2024 aan [gedaagde] medegedeeld dat hij bij Volvo-dealer Niham een auto van het merk/type Volvo V60 heeft gevonden. Volgens [eiseres] is er tussen hem en [gedaagde] vervolgens een koopovereenkomst tot stand gekomen. Met het oog daarop heeft [eiseres] de auto zelf op 10 juli 2024 bij Niham aangeschaft. [gedaagde] heeft echter op 15 juli 2024 telefonisch en op 17 juli 2024 per brief aan [eiseres] medegedeeld dat de koop van de auto ‘van de baan’ is. In zijn brief van 6 augustus 2024 heeft [eiseres] de overeenkomst met [gedaagde] ontbonden en aanspraak gemaakt op vergoeding van de geleden schade. Die schade bestaat volgens [eiseres] uit de annuleringskosten van € 2.500,-, die Niham bij hem in rekening heeft gebracht omdat [eiseres] de koop van de auto heeft geannuleerd. [eiseres] eist daarom dat [gedaagde] wordt veroordeeld dat bedrag, met rente en buitengerechtelijke kosten, aan hem te betalen.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van [eiseres] en voert aan dat er geen koopovereenkomst tussen hem en [eiseres] tot stand is gekomen. Hij stelt dat hij mondeling noch schriftelijk aan [eiseres] een akkoord heeft verstrekt voor de aankoop van de auto. Volgens [gedaagde] heeft hij zich slechts als privé-persoon - en dus niet in het kader van zijn onderneming - georiënteerd op de mogelijkheden voor het aanschaffen van een nieuwe auto. [gedaagde] stelt in dat kader dat hij de auto alleen wilde kopen onder de voorwaarde dat hij de financiering daarvan rond kreeg.
2.3.
De uitkomst is dat [gedaagde] het bedrag van € 2.500,- aan [eiseres] moet betalen, met de wettelijke rente daarover en buitengerechtelijke kosten. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
Er is een koopovereenkomst tot stand gekomen
2.4.
Voor de beoordeling van de eis van [eiseres] is van belang of er tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen voor de auto. Van het bestaan van een schriftelijke overeenkomst is niet gebleken. Weliswaar heeft [eiseres] gesteld dat [gedaagde] per WhatsApp-bericht aan hem heeft bevestigd dat hij de auto wilde kopen, maar hij heeft dat bericht niet in het geding gebracht en heeft ter zitting ook aangegeven niet meer over dat bericht te beschikken. Voor de beantwoording van de vraag of tussen partijen desondanks toch een koopovereenkomst tot stand is gekomen komt het volgens vaste rechtspraak aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn de omstandigheden van het concrete geval van beslissende betekenis.
2.5.
Niet in geschil is dat [eiseres] met zijn e-mail van 6 juli 2024 de Volvo V60 van Volvo-dealer Niham bij [gedaagde] onder de aandacht heeft gebracht en dat [gedaagde] in reactie daarop per e-mail van diezelfde datum te kennen heeft gegeven geïnteresseerd te zijn en zich af te vragen wat de prijs van de auto zou zijn als hij zijn oude auto (een Opel Corsa) zou inruilen. Vast staat dat [eiseres] in elk geval op 9 juli 2024 een offerte voor de aankoop van de auto aan [gedaagde] heeft toegestuurd, met daarin verwerkt de inruilprijs voor de Opel Corsa. [eiseres] heeft daarnaast een e-mail van 10 juli 2024 in het geding gebracht, die gericht is aan de door [gedaagde] ingeschakelde tussenpersoon, [naam 4], en cc aan [gedaagde] zelf. Bij die e-mail is de verkoopfactuur van de Volvo V60 gevoegd, waarin geen inruilprijs voor de Opel Corsa van [gedaagde] is opgenomen. [gedaagde] heeft niet betwist deze e-mail met de verkoopfactuur ontvangen te hebben.
2.6.
Als [gedaagde] stellig van mening is dat hij géén koopovereenkomst met [eiseres] had gesloten, had het voor de hand gelegen - en had ook van [gedaagde] mogen worden verwacht - dat hij direct na ontvangst van de verkoopfactuur contact zou hebben opgenomen met [eiseres] om bezwaar te maken tegen de inhoud van de factuur en aan te geven dat er in zijn ogen helemaal geen sprake was van een overeenkomst tussen partijen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Ook heeft hij geen steekhoudende verklaring gegeven voor het feit dat hij niet direct op de ontvangst van de verkoopfactuur heeft gereageerd. De enkele opmerking tijdens de zitting dat hij het ‘misschien niet heeft gelezen’ is daarvoor onvoldoende.
2.7.
Naast het feit dat [gedaagde] niet heeft geprotesteerd tegen de ontvangst en de inhoud van de verkoopfactuur van 10 juli 2024 weegt in dit geval zwaar dat er één dag later, op 11 juli 2024, via WhatsApp is gecorrespondeerd tussen [naam 3], werkzaam bij [eiseres], en de door [gedaagde] ingeschakelde tussenpersoon [naam 4]. Uit de overgelegde WhatsApp-correspondentie volgt dat [naam 4] met [naam 3] heeft gesproken over de leverdatum van de auto. Daarbij is, voor zover hier van belang, onder meer het volgende besproken:
[naam 3]:
“Volgende week zaterdag leveren”
[naam 4]:
“Kan maandag de 22e ook?
Komt voor [gedaagde] beter uit”
(…)
[naam 4]:
“[gedaagde] even gesproken, die heeft voorkeur voor maandag ivm werk”
(…)
[naam 3]:
“Dinsdag tm zaterdag is voor ons prima. Ik hoor het wel”
[naam 4]:
“Dinsdag de 23e
4 uur
Lukt dat?”
[naam 3]:
“Zeker. Doen we dat”
[naam 4]:
“Top! Tot dan!
2.8.
De hiervoor weergegeven correspondentie kan naar het oordeel van de kantonrechter in de gegeven omstandigheden niet anders begrepen worden dan dat partijen hiermee een duidelijke afspraak hebben gemaakt over de datum waarop [eiseres] de auto aan [gedaagde] zou leveren. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat [naam 4] bevoegd was namens hem daarover te communiceren met [eiseres] en dat hij ook daadwerkelijk zelf de beoogde leverdatum van 23 juli 2024 met [naam 4] heeft afgestemd. Volgens [gedaagde] zou levering van de auto op de afgesproken datum slechts plaatsvinden onder de voorwaarde dat de financiering van de auto zou rondkomen. Daarvoor kan in de overgelegde WhatsApp-berichten tussen [naam 4] en [naam 3] echter geen concrete aanwijzing worden gevonden. In die berichten wordt namelijk geen enkel voorbehoud gemaakt over de afgesproken leverdatum en wordt ook niet gesproken over het verbinden van voorwaarden aan de levering op die datum. Omdat in de WhatsApp-correspondentie duidelijk en ondubbelzinnig afspraken worden gemaakt over de leverdatum van de auto kan de kantonrechter uit die correspondentie niet anders afleiden dan dat beide partijen op dat moment van het bestaan van een koopovereenkomst uitgingen.
2.9.
Nog afgezien van het feit dat in de overgelegde WhatsApp-berichten geen voorbehoud over de financiering is gemaakt blijkt ook uit de overige tussen partijen gevoerde correspondentie niet dat [gedaagde] op enig moment aan [eiseres] heeft medegedeeld dat de koop van de auto slechts zou doorgaan onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de financiering zou rondkomen. Weliswaar heeft [eiseres] op verzoek van [gedaagde] offertes bij enkele leasemaatschappijen (Dutch Finance en Hiltermann Lease) opgevraagd, maar vast staat dat [gedaagde] niet op die offertes is ingegaan en de mogelijkheid van een leaseconstructie daarna via zijn eigen tussenpersoon [naam 4] verder heeft onderzocht. Daarmee is het financieringstraject voor [eiseres] uit beeld verdwenen. Zoals hiervoor bij r.o. 2.7. en 2.8. al overwogen heeft [naam 4] nadien in zijn contact met [eiseres] geen enkel voorbehoud meer gemaakt over de koop van de auto, in die zin dat hij daaraan de voorwaarde heeft verbonden dat de financiering eerst zou moeten rondkomen. Zelfs als die voorwaarde al wél tussen partijen zou zijn overeengekomen, dan zou dat in de gegeven omstandigheden niet aan de totstandkoming van de koopovereenkomst in de weg hebben gestaan. Uit de door beide partijen overgelegde offertes van diverse leasemaatschappijen is immers gebleken dat alle leasemaatschappijen de financieringsaanvraag in beginsel hebben goedgekeurd. Van enige belemmering waardoor de financiering niet zou kunnen rondkomen is dan ook niets gebleken.
2.10.
De door [gedaagde] overgelegde transcripties van een tweetal door zijn gemachtigde met de heer Staalduinen van Niham gevoerde telefoongesprekken maken het bovenstaande niet anders. Volgens [gedaagde] zou daaruit volgen dat [eiseres] én Niham er van op de hoogte waren dat [gedaagde] slechts onder voorbehoud van financiering tot aankoop van de auto zou overgaan. [eiseres] heeft de juistheid en geloofwaardigheid van de transcripties echter betwist. [gedaagde] heeft in reactie daarop ter zitting slechts gesteld dat de bewuste telefoongesprekken zijn opgenomen, maar heeft die opnames niet in het geding gebracht en heeft ook niet meer aangeboden die alsnog in het geding te brengen. Omdat daardoor niet nagegaan kan worden of de transcripties een juiste weergave van de gevoerde telefoongesprekken bevatten, kan ook hieruit niet worden afgeleid dat [gedaagde] de auto slechts onder voorbehoud van financiering wilde kopen.
2.11.
De hiervoor genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leiden tot het oordeel dat in voldoende mate is komen vast te staan dat er sprake was van een koopovereenkomst tussen partijen en dat partijen zich ook als koper en verkoper naar elkaar hebben gedragen. Voor de stelling van [gedaagde] dat hij zich slechts vrijblijvend zou hebben georiënteerd op de mogelijkheden voor het aanschaffen van een nieuwe auto is geen steun te vinden in de overgelegde stukken.
2.12.
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in zijn stelling dat hij in onderhavige kwestie in zijn relatie tot [eiseres] als consument beschouwd moet worden. Vast staat immers dat zowel [eiseres] als [naam 4] op verzoek van [gedaagde] de mogelijkheden heeft onderzocht om de aankoop van de auto te financieren door middel van een financial lease-constructie, een zakelijke leasevorm die bij uitstek bedoeld is voor ondernemers. Gelet daarop - en omdat [gedaagde] het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt - moet er van worden uitgegaan dat [gedaagde] bij het aangaan van de koopovereenkomst handelde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf. Dat [gedaagde] in het verleden wél in privé zaken heeft gedaan met [eiseres] maakt het voorgaande niet anders.
[gedaagde] moet de door [eiseres] geleden schade vergoeden
2.13.
Omdat er tussen partijen al een koopovereenkomst tot stand was gekomen, kon [gedaagde] zich op 15 en 17 juli 2024 niet aan die overeenkomst onttrekken met de enkele mededeling aan [eiseres] dat de koop ‘van de baan is’ omdat deze financieel niet haalbaar zou zijn. [eiseres] heeft uit die mededeling evenwel in redelijkheid mogen afleiden dat [gedaagde] de auto niet meer zou afnemen en daardoor zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst niet meer zou nakomen. Ook nadat [eiseres] [gedaagde] bij brief van 23 juli 2024 in gebreke heeft gesteld, is [gedaagde] niet tot betaling van de koopprijs overgegaan. Om die reden heeft [eiseres] de overeenkomst met [gedaagde] op 6 augustus 2024 terecht ontbonden (artikel 6:265 BW). [gedaagde] is verplicht de schade, die [eiseres] hierdoor lijdt, aan hem te vergoeden (artikel 7:277 BW).
2.14.
Vast staat dat [eiseres], vanwege de totstandkoming van de koopovereenkomst met [gedaagde], de auto op 10 juli 2024 op terechte gronden heeft aangeschaft bij Volvo-dealer Niham. Door [eiseres] is onweersproken gesteld dat, nadat [gedaagde] ook na ingebrekestelling weigerde de koopovereenkomst na te komen, Niham de auto slechts weer wilde innemen als [eiseres] een bedrag van € 2.500,- aan annuleringskosten zou voldoen. [eiseres] heeft dat bovendien onderbouwd door de factuur van Niham van 2 augustus 2024 en een betalingsbewijs in het geding te brengen, waaruit volgt dat [eiseres] het bedrag van € 2.500,- op 16 oktober 2024 daadwerkelijk aan Niham heeft betaald.
2.15.
De schade die [eiseres] lijdt door ontbinding van de koopovereenkomst wordt daarom vastgesteld op de hiervoor genoemde annuleringskosten van € 2.500,-. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in zijn stelling dat [eiseres] niet schadebeperkend heeft gehandeld, omdat hij er niet voor heeft gekozen de bij Niham aangeschafte auto alsnog aan een derde door te verkopen. Dat [eiseres] daadwerkelijk in staat zou zijn geweest op korte termijn een andere koper voor de auto te vinden, staat immers niet vast. Bovendien volgt uit de onweersproken stellingen van [eiseres] op dit punt dat hij zich wel degelijk heeft ingespannen om de schade te beperken. Daaruit blijkt immers dat de annuleringskosten, na onderhandeling tussen [eiseres] en Niham, zijn vastgesteld op € 2.500,- in plaats van de aanvankelijk door Niham gevraagde vergoeding van circa € 4.000,-. Daarnaast heeft [eiseres] zich coulant jegens [gedaagde] opgesteld door geen nakoming van de koopovereenkomst - op basis waarvan [gedaagde] verplicht zou zijn alsnog de volledige koopprijs te betalen én de auto af te nemen -, maar slechts vergoeding van de geleden schade te eisen.
2.16.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] een schadevergoeding van € 2.500,- verschuldigd is. [gedaagde] wordt veroordeeld dat bedrag aan [eiseres] te betalen.
[gedaagde] moet € 375,- aan buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.17.
De incassokosten van € 375,- worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde] moet rente betalen
2.18.
[eiseres] eist betaling van de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over de schadevergoeding. Artikel 6:119a BW heeft alleen betrekking op de primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst. Voor schadevergoeding wegens ontbinding van de koop van de auto, waarvan hier sprake is, wordt dan ook de gewone wettelijke rente van artikel 6:119 BW toegewezen. Het verzuim treedt in wanneer de prestatie (de vordering tot schadevergoeding) opeisbaar is en niet direct wordt nagekomen. Wanneer, zoals in dit geval, de materiële schade echter pas later wordt geleden - de door Niham bij [eiseres] in rekening gebrachte annuleringskosten zijn pas op 16 oktober 2024 door [eiseres] betaald -, is de wettelijke rente daarover dus pas verschuldigd vanaf dat latere moment, in dit geval dus het moment van betaling door [eiseres]. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 16 oktober 2024, op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.19.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiseres] moet betalen op € 116,39 aan dagvaardingskosten, € 496,- aan griffierecht, € 476,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 238,-) en € 119,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.207,39. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.20.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 2.875,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 2.500,- vanaf 16 oktober 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 1.207,39;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
44487