ECLI:NL:RBROT:2025:10246

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/698360 / FA RK 25-3145
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats, voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, informatieregeling en teruggave van goederen in een complexe gezagskwestie

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 21 juli 2025, wordt een voorlopige regeling getroffen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorg- en opvoedingstaken van de ouders. Partijen, een man en een vrouw, zijn op 6 januari 2023 in Pakistan gehuwd en hebben samen een minderjarige dochter. De vrouw heeft de Pakistaanse nationaliteit, terwijl de man de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is om het verzoek te behandelen.

De vrouw verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen, terwijl de man verzoekt om een zorgregeling waarbij de minderjarige ten minste drie keer per week bij hem is. De rechtbank constateert dat partijen het erover eens zijn dat de hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal zijn, en neemt deze afspraak op in de beschikking. Wat betreft de zorgregeling oordeelt de rechtbank dat, gezien de zorgen van de vrouw over de veiligheid van de minderjarige en de man, het contact tussen de man en de minderjarige voorlopig onder begeleiding moet plaatsvinden. De rechtbank wijst de man toe om eenmaal per week, gedurende een uur, onder begeleiding contact te hebben met de minderjarige.

Daarnaast wordt er een informatieregeling vastgesteld, waarbij de vrouw de man iedere eerste zondag van de maand zal informeren over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige. De rechtbank verzoekt ook de raad voor de kinderbescherming om een onderzoek te verrichten naar de situatie van de minderjarige en de vrouw, gezien de complexiteit van de zaak en de zorgen omtrent de veiligheid. Tot slot wordt er een afspraak opgenomen over de teruggave van persoonlijke spullen van de vrouw door de man, en worden de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/698360 / FA RK 25-3145
Beschikking van 21 juli 2025 over de hoofdverblijfplaats, de zorg- en de informatieregeling
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. G. Alkilic te Den Haag,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. P. Celikkal te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 april 2025 waarin de zaak is doorverwezen naar de rechtbank Rotterdam, met de daarin genoemde stukken;
  • het aanvullend verzoek van de man, ingekomen op 18 mei 2025;
  • het bericht met bijlage van de man van 21 mei 2025;
  • het verweerschrift van de vrouw tevens zelfstandig verzoek, ingekomen op 28 mei 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 4 juni 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op 6 januari 2023 met elkaar gehuwd in Pakistan en zij hebben van juni 2024 tot september 2024 met elkaar samengewoond in Nederland.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2025 in [geboorteplaats] .
2.3.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige.
2.4.
De man en de minderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Pakistaanse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.1.
Omdat de vrouw de Pakistaanse nationaliteit heeft, heeft deze zaak een internationaal karakter. Daarom zal de rechtbank eerst moeten beoordelen of zij rechtsmacht heeft om kennis te nemen van het verzoek. Als zij hiertoe bevoegd is dan moet zij beoordelen welk recht op het voorliggend verzoek van toepassing is.
3.1.2.
De minderjarige heeft haar gewone verblijfplaats in Nederland. Op grond van artikel 7 van de EU-verordening Brussel II-ter (Nr. 2019/1111) is de Nederlandse rechter bevoegd om het verzoek inhoudelijk te behandelen. Op het verzoek is het Nederlands recht van toepassing. Dit volgt uit artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996.
3.2.
Hoofdverblijfplaats
3.2.1.
De vrouw verzoekt, na wijziging, bij zelfstandig verzoek, te bepalen dat de minderjarige haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben.
3.2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn. Er is dus geen sprake van een geschil over een gezagskwestie als bedoeld in artikel 1:253a BW waarover de rechtbank een beslissing moet nemen. De rechtbank zal de afspraak van partijen opnemen in deze beschikking.
3.3.
Zorgregeling
3.3.1.
De man verzoekt te bepalen dat de minderjarige bij hem is ten minste drie keer in de week, gedurende drie uren.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt zelfstandig, te bepalen dat de man begeleid contact heeft met de minderjarige, eenmaal per week, gedurende een uur.
3.3.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een zorgregeling vaststellen. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de belangenafweging die de rechtbank maakt.
3.3.4.
Wat partijen in verband met de zorgregeling verdeeld houdt is de vraag of de man onbegeleid contact zal hebben met de minderjarige en de frequentie van de contactmomenten.
3.3.5.
De vrouw zegt dat het contact tussen de man en de minderjarige voor nu alleen onder begeleiding en observatie kan plaatsvinden. Zij maakt zich veel zorgen over de veiligheid en het welzijn van de minderjarige. De man heeft volgens haar een agressieprobleem en de minderjarige is te kwetsbaar voor onbegeleid contact. De vrouw stelt dat de minderjarige nog zeer jong is, geen band heeft met de man en volledig afhankelijk is van haar zorg. Zij vraagt zich ook af hoe de man voor de minderjarige kan zorgen, als hij – naar haar zeggen – gezien zijn fysieke beperkingen niet voor zichzelf kan zorgen. Volgens de vrouw kan pas worden toegewerkt naar onbegeleid contact als de man hulp heeft gezocht voor zijn agressieproblemen. De man heeft hiertegenover aangevoerd dat hij fysiek en mentaal in orde is, geen agressieproblemen heeft en dat hij wel voor de minderjarige kan zorgen. Mocht daarbij ondersteuning nodig zijn, dan zegt hij te kunnen rekenen op zijn netwerk. Hij beschouwt zichzelf als een betrokken vader en vindt het onterecht dat hem beperkingen worden opgelegd in het contact met de minderjarige.
3.3.6.
Uitgangspunt is dat contact tussen een ouder en zijn of haar kind onbegeleid plaatsvindt. In dit geval ziet de rechtbank reden om van dit uitgangspunt af te wijken. Op het moment van de mondeling behandeling verblijft de vrouw in een opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld. Zij heeft hiervan ook aangifte gedaan tegen de man en haar schoonfamilie. Deze omstandigheden wijzen er wel op dat de vrouw zich niet veilig voelt bij de man. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende aangevoerd om dit beeld te weerleggen. De enkele stelling van de man dat het makkelijk is om aangifte te doen leidt niet tot een andere conclusie. De rechtbank overweegt dat de zorgen van de vrouw niet losstaan van de bredere context van deze zaak. De vrouw zegt te zijn uitgehuwelijkt aan de man en beschrijft de relatie met hem als onveilig. Zij heeft tijdens haar zwangerschap de echtelijke woning verlaten, na een melding van huiselijk geweld. Sindsdien verblijft zij in de opvang en draagt zij alleen de zorg voor de baby. De vrouw spreekt hier de taal niet en heeft geen sociaal netwerk waarop zij terug kan vallen.
3.3.7.
Zorgvuldigheid bij de beoordeling van de vraag of het contact begeleid dan wel onbegeleid mag plaatsvinden is ook geboden als er zorgen zijn geuit over de fysieke mogelijkheden van een ouder om voor een kind te zorgen. Hoewel de man heeft betwist dat hij beperkingen heeft, is door de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling waargenomen dat hij mogelijk een lichamelijke beperking heeft. Dit geeft weliswaar geen uitsluitsel over de precieze (on)mogelijkheden van de man tot verzorging van de baby, maar het roept wel vragen op over wat hij fysiek aan kan in de zorg voor een baby die volledig afhankelijk is van anderen. Hieraan doet niet af dat de man hulp kan krijgen bij onbegeleid contact. Dat zijn netwerk hem daarbij kan helpen is op zichzelf positief, maar die omstandigheid neemt nog niet weg de zorgen die er zijn over de veiligheid bij onbegeleid contact.
3.3.8.
Daar komt bij dat de minderjarige de man nog maar twee keer onder begeleiding heeft ontmoet. Er is dus nog geen sprake van een opgebouwde vertrouwensband waarop de minderjarige kan terugvallen. Dat kan ook niet: de minderjarige is een vijf maanden oude baby die tot nu toe alleen door de vrouw is verzorgd. Juist daarom is het belangrijk dat het contact plaatsvindt in een omgeving waar onder begeleiding de veiligheid van de minderjarige kan worden gewaarborgd. De vrouw vindt het bovendien belangrijk dat de interactie tussen de man en de minderjarige wordt geobserveerd. De rechtbank onderschrijft dat belang omdat – zoals ook gezegd door de raad – observatie een mogelijkheid biedt om informatie te verzamelen over hoe het contact verloopt en hoe de man omgaat met de verzorging van de minderjarige. Dat is niet alleen in het belang van de minderjarige, maar ook van de man: het geeft hem de kans om zijn betrokkenheid te tonen en te laten zien dat eventuele zorgen ongegrond zijn. De rechtbank overweegt dan ook dat observatie van de interactie tussen de man en de minderjarige is toegestaan.
3.3.9.
Alles afwegende acht de rechtbank het op dit moment in het belang van de minderjarige dat het contact tussen haar en de man onder begeleiding plaatsvindt. Bij de afweging van alle feiten en omstandigheden kent de rechtbank doorslaggevend gewicht toe aan de omstandigheid dat zij op dit moment niet overziet wat de risico’s zijn van onbegeleid contact.
3.3.10.
Omdat de opvanglocatie van de vrouw niet meer aan begeleid contact kan organiseren dan eenmaal, een uur per week, wijst de rechtbank niet meer toe dan dit. Overigens, als partijen samen een andere passende mogelijkheid voor meer begeleid contact weten te vinden, bijvoorbeeld via een andere organisatie of instelling, dan staat het hen vrij om daarvan gebruik te maken en hierover ook met elkaar afspraken te maken. Voor nu geldt dat partijen in onderling overleg moeten afspreken op welke dag van de week begeleid contact zal plaatsvinden. De vrouw dient hierbij rekening te houden met wat er mogelijk is vanuit haar begeleiding bij de opvanglocatie.
3.3.11.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven in de echtscheidingsprocedure, die inmiddels bij de rechtbank aanhangig is gemaakt onder zaaknummer 701836 FA, verder te procederen ten aanzien van de zorgregeling en voor nu geen definitieve zorgregeling te willen. Wel hebben zij de rechtbank uitdrukkelijk gevraagd om een eindbeslissing ten aanzien van de zorgregeling en die zal de rechtbank ook geven en daarbij een voorlopige regeling bepalen op de wijze als hiervoor overwogen.
3.4.
Raadsonderzoek
3.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek ten aanzien van een raadsonderzoek naar contactherstel tussen hem en de minderjarige ingetrokken zodat de rechtbank het verzochte in dit verband zal afwijzen.
3.4.2.
Gelet op de complexiteit van de zaak vanwege de bestaande zorgen omtrent de veiligheid van de vrouw en de minderjarige, het aspect van uithuwelijking en de mogelijkheid dat familie zich gaat mengen omdat er sprake is van een echtscheiding, zoals ook onderstreept door de raad tijdens de mondelinge behandeling, is de rechtbank van oordeel dat een onderzoek door de raad geïndiceerd is voor de definitieve vaststelling van de zorgregeling in de echtscheidingsprocedure.
3.4.3.
De rechtbank zal de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, verzoeken een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de hierna te noemen vragen, en advies uit te brengen in de procedure onder zaaknummer 701836 FA.
  • Kan de raad bij de begeleiding van de vrouw nagaan hoe het contact tussen de man en de minderjarige is verlopen?
  • Wat betekent de wens tot echtscheiding aan de zijde van de vrouw voor haar veiligheid en die van de minderjarige?
  • In het licht van het voorgaande: welke zorgregeling, zowel
  • Als de raad adviseert tot fysiek contact: hoe kan bij overdracht van de minderjarige de veiligheid van de vrouw en die van de minderjarige worden gewaarborgd?
De rechtbank vraagt de raad om bij de beantwoording van de voorgaande vragen ook de volgende feiten en omstandigheden te betrekken, indien en voor zover relevant:
  • de mogelijke uithuwelijking van de vrouw aan de man;
  • de recente verhuizing van de vrouw naar Nederland;
  • de taalbarrière van de vrouw;
  • de aangifte van de vrouw tegen de man en de schoonfamilie;
  • de aangifte van de man tegen de vrouw;
  • het verblijf van de vrouw in de opvang.
3.5.
Informatieregeling
3.5.1.
De man verzoekt, samengevat, te bepalen dat de vrouw hem eens in de drie weken informeert over de minderjarige.
3.5.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.5.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank de wijze bepalen waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd.
3.5.4.
De rechtbank beslist conform het advies van de raad dat de vrouw de man iedere eerste zondag van de maand zal informeren over de minderjarige. Deze informatieregeling vormt een praktische middenweg tussen de wensen van partijen over en weer.
3.5.5.
De vrouw hoeft in het kader van de informatieregeling de man geen foto’s toe te sturen van de minderjarige. Met de voorlopige zorgregeling als bepaald in deze procedure heeft de man, anders dan betoogd door hem, niet langer beperkt de mogelijkheid om foto’s te nemen van de minderjarige. Hij kan nu de minderjarige eenmaal per week zien. Dat biedt hem een kans om foto’s te nemen van de minderjarige. Hij kan bovendien samen met haar op de foto. Op deze manier kan de man later aan de minderjarige vertellen waar en wanneer die foto’s zijn genomen, en wat zij toen samen hebben beleefd. Dat maakt de herinneringen persoonlijker en helpt bij het opbouwen van een band met de minderjarige.
3.5.6.
Gegeven de verhoudingen tussen de man en de vrouw in de context van deze zaak hoeft niet de vrouw zelf rechtstreeks informatie over de minderjarige te verschaffen aan de man. Dit kan ook via derden gaan.
3.6.
Teruggave goederen vrouw
3.6.1.
De vrouw verzoekt, bij zelfstandig verzoek, te bepalen dat de man de persoonlijke spullen/kleding van de vrouw aan haar dient af te geven.
3.6.2.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt ten aanzien van dit punt waarbij de man de goederen van de vrouw die in zijn bezit of beheer zijn, zo nodig via de begeleiding van de vrouw, zal teruggeven aan de vrouw. Gelet hierop neemt de rechtbank geen beslissing ten aanzien van dit punt. De rechtbank zal de afspraak van partijen opnemen in deze beschikking.
3.7.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
neemt op de overeenstemming tussen partijen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn;
4.2.
bepaalt, voorlopig tot dat in de echtscheidingsprocedure onder zaaknummer 701836 FA anders is beslist of partijen anders zijn overeengekomen, dat de man in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken eenmaal per week, gedurende één uur, onder begeleiding van een begeleider van de opvanglocatie waar de vrouw verblijft dan wel een professionele begeleider die partijen in onderlig overleg zijn overeengekomen contact zal hebben met de minderjarige;
4.3.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht om onderzoek of andere bemoeienis en in de zaak onder het zaaknummer 701836 FA aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen over hetgeen overwogen onder 3.4.3;
4.4.
bepaalt dat de vrouw, al dan niet via een derde, iedere eerste zondag van de maand de man zal informeren over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige, met inbegrip van haar gezondheid, doktersbezoeken, afspraken bij het consultatiebureau en de uitkomst hiervan;
4.5.
neemt op de overeenstemming tussen partijen dat de man de goederen van de vrouw die in zijn bezit of beheer zijn zal teruggeven aan de vrouw;
4.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. S. Wahedi, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. B.J. Louter, griffier, op 21 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.