In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2025 een beschikking gegeven over het ouderlijk gezag van een minderjarige. De vrouw verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag, omdat er sprake was van slechte communicatie tussen de ouders en geen zicht op verbetering. De man, die niet verscheen tijdens de mondelinge behandeling, verweerden zich niet tegen het verzoek van de vrouw. De rechtbank oordeelde dat het gezamenlijk gezag kon worden beëindigd op basis van artikel 1:253n BW, omdat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De rechtbank stelde vast dat de communicatie tussen de ouders ernstig tekortschiet, wat blijkt uit de correspondentie over belangrijke zaken zoals schoolkeuze en vakanties. De vrouw had voldoende aannemelijk gemaakt dat verbetering van de communicatie niet te verwachten was. De rechtbank besloot dat het gezag over de minderjarige voortaan aan de vrouw toekomt en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Tevens werd het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de proceskosten afgewezen, omdat in familiezaken doorgaans iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.