ECLI:NL:RBROT:2025:10171

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/691205 / HA ZA 24-1127
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake schadevergoeding na ongerechtvaardigde ontbinding van een overeenkomst voor glasbewassing en gevelreiniging

In deze zaak vordert de besloten vennootschap DEFACO H.O.D.N. BREEDWEER FACILITAIRE DIENSTEN (hierna: Breedweer) schadevergoeding van de stichting [gedaagde] als gevolg van de ongerechtvaardigde ontbinding van een overeenkomst voor glasbewassing en gevelreiniging. Breedweer stelt dat zij schade heeft geleden ter hoogte van € 993.000,00, wat overeenkomt met de gemiste winst gedurende de looptijd van de overeenkomst en de drie verlengingsopties. De rechtbank heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat [gedaagde] aansprakelijk is voor deze schade, maar de omvang van de schade is nu onderwerp van discussie. Breedweer heeft een deskundige ingeschakeld om de schade te begroten, maar [gedaagde] betwist de schadeomvang en heeft aangevoerd dat de aansprakelijkheid is beperkt tot € 500.000,00 op basis van de Algemene Inkoopvoorwaarden. De rechtbank heeft besloten om een deskundige te benoemen om de schade te begroten en heeft partijen uitgenodigd om zich uit te laten over het deskundigenbericht. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/691205 / HA ZA 24-1127
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEFACO H.O.D.N. BREEDWEER FACILITAIRE DIENSTEN,
gevestigd te HEEMSKERK,
eiseres,
advocaat mr. B.J.H. Kesnich,
tegen
de stichting
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
advocaten mr. M.B. Klijn en mr. O. de Wit.
Partijen worden hierna Breedweer en [gedaagde] genoemd.

1.De zaak in het kort

In een eerder vonnis van deze rechtbank is – kortweg - geoordeeld dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die Breedweer heeft geleden als gevolg van de ontbinding van een overeenkomst voor glasbewassing en gevelreiniging. In deze procedure vordert Breedweer vergoeding van haar schade. Zij begroot haar schade op € 993.000,00. Dat bedrag is volgens Breedweer gelijk aan de gemiste winst gedurende de looptijd van de overeenkomst en drie verlengingen, waarbij de kans dat het tot die verlengingen zou zijn gekomen, in de begroting is verdisconteerd. [gedaagde] heeft de schadeomvang gemotiveerd betwist. De rechtbank is voornemens om een deskundige te benoemen die de schade zal begroten en nodigt partijen uit om zich over dit voornemen uit te laten.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 december 2024 met producties 1-11;
  • de conclusie van antwoord van 19 februari 2025 met producties 1-30;
  • de akte overlegging producties van Breedweer van 13 juni 2025 met producties 12-15;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] van 13 juni 2025 met producties 31-35;
  • de spreekaantekeningen van mr. Kesnich namens Breedweer voor de mondelinge behandeling van 24 juni 2025;
  • de spreekaantekeningen van mrs. Klijn en De Wit namens [gedaagde] voor de mondelinge behandeling van 24 juni 2025.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 juni 2025 heeft de rechtbank geconstateerd dat de akte van Breedweer van 13 juni 2025 zich niet bevond in het digitale dossier van de rechtbank. Het was op dat moment niet duidelijk of de rechtbank de akte wel per post had ontvangen. Breedweer heeft tijdens de mondelinge behandeling een
hardcopyvan de akte met de bijbehorende producties ingediend.
2.3.
[gedaagde] heeft verklaard dat zij de akte uitsluitend per e-mail heeft ontvangen en dat haar geen exemplaar is toegezonden of ter hand gesteld, zoals is vereist op grond van artikel 2.3 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken (versie van 16 juli 2024). [gedaagde] heeft tegen het indienen van de akte tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt voor het geval zou blijken dat die akte niet tijdig per post bij de rechtbank is ingediend.
2.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank geconstateerd dat de akte zich in het papieren dossier bevindt en tijdig is ingediend. De akte maakt daarom deel uit van de processtukken.
2.5.
Vervolgens is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Erasmus en Breedweer hebben op 27 mei 2021 na een aanbesteding een overeenkomst tot glasbewassing en gevelreiniging gesloten. Die overeenkomst is ingegaan op 1 juli 2021.
3.2.
Onderdeel van die overeenkomst zijn de Algemene Inkoopvoorwaarden van Erasmus. In artikel 19.3 en 19.4 van die inkoopvoorwaarden staat:
“(…)
19.3
UMC is aansprakelijk voor schade die door Leverancier wordt geleden als gevolg van of in verband met de uitvoering van de Overeenkomst.
19.4
De aansprakelijkheid van UMC zoals genoemd in artikel 19.3 wordt beperkt tot een bedrag van maximaal EUR 500.000,-- (zegge: vijfhonderdduizend euro) per gebeurtenis.
(…)”
3.3.
Tussen partijen zijn geschillen ontstaan over onder meer de kwaliteit van het geleverde werk, de voortgang en de planning. Bij brief van 8 december 2021 heeft [gedaagde] daarover geklaagd.
3.4.
[gedaagde] heeft bij brief van 1 maart 2022 geschreven dat Breedweer in de nakoming van de overeenkomst is tekortgekomen en dat “er voor het Erasmus MC geen andere mogelijkheid [is] dan de overeenkomst hierbij te ontbinden. (...)”.
3.5.
Breedweer heeft [gedaagde] op 12 juli 2022 gedagvaard. Die dagvaarding bevat een verklaring met de strekking dat Breedweer op haar beurt de overeenkomst buitengerechtelijk ontbindt. Met deze dagvaarding heeft Breedweer tegen [gedaagde] een procedure ingeleid die bij deze rechtbank bekend is onder zaaknummer / rolnummer C/10/641626 / HA ZA 22-562.
3.6.
Bij tussenvonnis van deze rechtbank van 24 mei 2024 in procedure HA ZA 22-562 heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] op 1 maart 2022 niet gerechtigd was om de overeenkomst te ontbinden en dat Breedweer de verklaring mocht opvatten als een mededeling bedoeld in artikel 6:83 onder c BW, waardoor [gedaagde] in verzuim is geraakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst door Breedweer in de dagvaarding wel rechtsgevolg heeft gehad, zodat de overeenkomst per 12 juli 2022 is ontbonden.
3.7.
In een eindvonnis van 13 december 2024 in procedure HA ZA 22-562 heeft de rechtbank onder meer het volgende beslist:
“3.1 . verklaart voor recht dat het beroep op het einde van de overeenkomst en de inroeping van de ontbinding van de overeenkomst van 27 mei 2021 door Erasmus bij brief gedateerd 1 maart 2022 ongerechtvaardigd zijn en niet hebben geleid tot het einde of de ontbinding van deze overeenkomst;
(…)
3.5.
verklaart voor recht dat Breedweer bij de dagvaarding gerechtvaardigd de ontbinding heeft ingeroepen van de overeenkomst van [27 mei 2021], waardoor de overeenkomst per de dag van de dagvaarding buitengerechtelijk is ontbonden;
3.6.
verklaart voor recht dat Erasmus aansprakelijk is voor alle schade van Breedweer als gevolg van de toerekenbare tekortkomingen van Erasmus en de ontbinding van de overeenkomst van 27 mei 2021 door Breedweer;
(…)”
3.8.
Beide vonnissen hebben gezag van gewijsde verkregen.

4.Het geschil

4.1.
Breedweer vordert dat:
“het Uw Rechtbank behage om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Erasmus te veroordelen tot betaling aan Breedweer van een bedrag van € 993.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente van art. 6:119 BW over een bedrag van € 599.533,76 ter zake de eerste contractperiode vanaf 1 oktober 2023 en over een bedrag van € 448.792,44 ter zake de 1e, 2e, en 3e verlengingsperiode vanaf 19 november 2024, althans vanaf de dag der dagvaarding, een en ander tot de dag van de volledige voldoening, althans een zodanig bedrag als Uw Rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
II. Erasmus te veroordelen tot betaling aan Breedweer van een bedrag van € 6.775,- betreffende buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente van art. 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van de volledige voldoening, althans een zodanig bedrag als Uw Rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
III. Erasmus te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente van
art. 6:119 BW over deze kosten vanaf 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis tot de dag van de volledige voldoening;”
4.2.
Breedweer heeft, samengevat, het volgende aan haar vorderingen ten grondslag gelegd. De schade die Breedweer als gevolg van de ontbinding heeft geleden, moet worden bepaald door de werkelijke situatie te vergelijken met de hypothetische situatie waarin de ontbinding van de overeenkomst wordt weggedacht.
4.3.
WatsonParker (“ WP ”) heeft in opdracht van Breedweer begroot welke winst Breedweer zou hebben behaald indien zij de overeengekomen werkzaamheden had mogen uitvoeren. Die begroting luidt aldus. De overeenkomst heeft een looptijd van 1 juli 2021 tot en met 31 december 2024 (de initiële contractsperiode). [gedaagde] heeft eenzijdige opties om de overeenkomst drie keer met een looptijd van twee jaar te verlengen.
4.4.
WP heeft de omzet voor algemene reinigingswerkzaamheden gedurende de initiële contractsperiode begroot op € 770.901,76. WP heeft daartoe de omzet die Breedweer gedurende het eerste jaar (2021) mocht declareren geëxtrapoleerd en van jaar tot jaar geïndexeerd. Partijen zijn bovendien overeengekomen om bepaalde periodieke werkzaamheden (conserveren en reinigen beton en conditioneren en reinigen metaal/kunststof) in 2022, dus gedurende de initiële contractsperiode te laten verrichten en met deze werkzaamheden is volgens WP een omzet gemoeid van € 426.820,71. De reiniging van de zogenaamde “dubbele huidgevel” zou op basis van nacalculatie geschieden. WP heeft daarvoor een omzet begroot van € 178.479,54. Voor werkzaamheden onder de noemer “parkeren en terras” heeft WP tenslotte een bedrag van € 24.298,95 begroot. In totaal raamt WP de omzet gedurende de initiële contractsperiode op € 1.400.500,96, de optelsom van deze bedragen. Breedweer behaalt in de regel een bruto marge van 95,6%. De totaal gederfde bruto marge bedraagt € 1.338.878,93. In een tabel:
Algemene reinigingswerkzaamheden
770.901,76
Periodieke werkzaamheden in 2022
426.820,71
Dubbele huidgevel (nacalculatie)
178.479,54
Parkeren en terras
24.298,95
Totaal
1.400.500,96
Bruto marge 95,5%
1.338.878,93
4.5.
De kosten die Breedweer moet maken om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren, zijn overwegend personeelskosten. WP is uitgegaan van 4.000 uur in een regulier jaar en 9.600 uur in 2022, het jaar waarin de extra periodieke werkzaamheden zouden worden uitgevoerd. WP heeft de benodigde uren vermenigvuldigd met het gemiddelde uurloon, inclusief werkgeverslasten, zoals van jaar tot jaar geïndexeerd, en komt dan uit op personeelskosten van € 385.790,59 gedurende de initiële contractsperiode. Overige directe kosten en vervoerskosten heeft WP begroot op € 129.326,86, respectievelijk, € 79.645,86.
4.6.
Indien de bruto marge wordt verminderd met de kosten, resteert een winst voor belasting (Vpb) van € 744.115,62, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 602.733,65 na belasting. WP telt daarbij € 15.000,00 op voor accountants- en advieskosten en vermindert het bedrag met € 18.199,89, omdat [gedaagde] dat bedrag op grond van het eindvonnis van 13 december 2024 al op haar facturen heeft betaald. De totale gederfde winst na belastingen gedurende de initiële contractsperiode is dan € 599.533,76.
4.7.
De schade gedurende de drie optieperioden van elk twee jaar heeft WP begroot door de hiervoor beschreven exercitie te verrichten voor elke tweejaarsperiode, steeds uitgaande van de gedurende het eerste jaar te declareren, geïndexeerde omzet. Ook de kosten zijn ten opzichte van de kosten gedurende de initiële contractsperiode geïndexeerd. WP begroot de totale gederfde winst na belasting voor elk van deze optieperioden op € 178.028,87 (2025-2026), € 230.290,44 (2027-2028) en € 190.159,64 (2029-2030).
4.8.
Omdat onzeker is of [gedaagde] gebruik zou hebben gemaakt van haar optie tot verlenging, heeft Breedweer aan de kans op verlenging een waarschijnlijkheidspercentage toegekend. De kans dat het tot een eerste verlenging komt (2025-2026) heeft Breedweer geraamd op “zeer groot” (90%), de kans op een tweede verlenging (2027-2029) op 80% en de kans op een derde verlenging (2029-2030) op 70%. WP heeft deze percentages op verzoek van Breedweer in haar schadebegroting toegepast. Breedweer heeft in dit verband aangevoerd dat [gedaagde] een nieuwe aanbesteding zo lang mogelijk zou hebben willen uitstellen. [gedaagde] zou hebben ingezien dat haar klachten over de kwaliteit van het werk van Breedweer toegeschreven moesten worden aan het schoonmaakmiddel Viamond dat zij aan Breedweer had voorgeschreven. Als [gedaagde] Breedweer een redelijke kans had gegeven om te laten zien dat het alternatieve schoonmaakmiddel veel beter werkte dan het voorgeschreven middel, dan waren de gevels brandschoon geworden en zou [gedaagde] geen enkele reden hebben gehad om ontevreden te zijn geweest over de gevelreiniging. Over de glasbewassing was [gedaagde] vanaf de start tevreden. Breedweer was verreweg de goedkoopste inschrijver. [gedaagde] zou als grote organisatie een rationele beslissing hebben genomen en zou de overeenkomst hebben verlengd.
4.9.
WP begroot de gederfde winst gedurende de eerste optieperiode op € 160.225,98 (€ 178.028,87 x 90%), gedurende de tweede optieperiode op 184.232,35 (€ 230.290,44 x 80%) en gedurende de derde optieperiode op € 133.111,75 (€ 190.159,64 x 70%). Indien die bedragen contant worden gemaakt naar de datum van het rapport (19 november 2024) bedraagt de gederfde winst € 154.755,30, € 172.721,49 en € 121.315,65.
4.10.
WP concludeert dan dat de totale schade € 1.048.326,20 bedraagt. Breedweer beperkt haar vordering vanwege het griffierecht tot een bedrag van € 993.000,00.
4.11.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] heeft de schadeomvang betwist. Op de verweren van [gedaagde] zal hierna worden ingegaan.

5.De beoordeling

Vast staat dat [gedaagde] schadeplichtig is

5.1.
Op grond van het vonnis van deze rechtbank van 13 december 2024 staat vast dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die Breedweer heeft geleden door de ontbinding van de overeenkomst van 27 mei 2021. Het gaat in deze procedure nog uitsluitend om de omvang van de vergoedingsplicht en de omvang van de schade.
De aansprakelijkheid van [gedaagde] is beperkt tot een bedrag van € 500.000,00
5.2.
[gedaagde] heeft zich beroepen op artikel 19.3 van de Algemene Inkoopvoorwaarden en heeft aangevoerd dat zij, onverminderd haar overige verweren, niet gehouden is meer dan € 500.000,00 aan schade te vergoeden.
5.3.
Breedweer heeft het beroep van [gedaagde] op artikel 19.3 van de Algemene Inkoopvoorwaarden bestreden. Zij heeft aangevoerd dat dat artikel niet van toepassing is op de schade waarvan Breedweer vergoeding vordert. Dat is immers “ontbindingsschade” en geen schade die is ontstaan bij als gevolg van of in verband met de
uitvoeringvan de Overeenkomst. [gedaagde] is geheel gestopt met het uitvoeren van de overeenkomst bij haar poging om de overeenkomst te ontbinden. [gedaagde] heeft de bepaling zelf opgesteld en moet dan eventuele twijfel over de betekenis van die bepaling tegen zich laten gelden, aldus Breedweer.
5.4.
Dat standpunt van Breedweer is onjuist. De rechtbank moet artikel 19.3 uitleggen. Het gaat om een overeenkomst tussen professionele partijen die is gesloten na een aanbestedingstraject. De overeenkomst maakte in concept deel uit van de stukken die [gedaagde] voor de inschrijvende partijen beschikbaar heeft gemaakt. Een meer objectieve, taalkundige uitleg ligt dan voor de hand, omdat alle inschrijvers op de aanbesteding zoveel mogelijk dezelfde betekenis aan de overeenkomst moeten kunnen toekennen. Partijen hebben overigens beide een overwegend taalkundige uitleg bepleit [1] en de rechtbank acht dat met partijen de juiste uitleg.
5.5.
Artikel 19.3 is breed geformuleerd: alle aansprakelijkheid die is ontstaan als gevolg van of in verband met de uitvoering van de overeenkomst is tot € 500.000,00 beperkt. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 24 mei 2024 geoordeeld dat Breedweer uit de ontbindingsbrief van [gedaagde] van 1 maart 2022 mocht opmaken dat [gedaagde] van haar kant in de nakoming van de overeenkomst tekort zou komen. Daardoor raakte [gedaagde] in verzuim en mocht Breedweer de overeenkomst ontbinden. [gedaagde] werd op grond van artikel 6:277 lid 1 BW schadeplichtig, aldus de rechtbank. De tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van [gedaagde] die tot deze uitkomst heeft geleid, was het kennelijke voornemen van [gedaagde] om te stoppen met de uitvoering van de overeenkomst. De uitleg dat het stoppen met de uitvoering van de overeenkomst onderscheiden moet worden van de uitvoering zelf en daarmee geen verband houdt, is te vergezocht. Uiteindelijk houden zowel de mislukte poging van [gedaagde] om de overeenkomst te ontbinden als de geslaagde ontbinding door Breedweer verband met de uitvoering van de overeenkomst. Dat betekent dat de beperking van art. 19.3 van toepassing is op de in deze procedure gevorderde schadevergoeding. Dat is ook in overeenstemming met het voor Breedweer kenbare doel van dit artikel.
5.6.
Breedweer heeft ook gesteld dat het onder de omstandigheden van dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] een beroep kan doen op artikel 19.3 (artikel 6:248 lid 2 BW). Breedweer heeft aangevoerd dat de poging tot ontbinding bij brief van 1 maart 2022 opzettelijk en bewust roekeloos is geweest, omdat [gedaagde] als grote professionele partij met een juridische afdeling en mogelijke bijstand van een gerenommeerd advocatenkantoor moet hebben geweten dat die ontbinding bij gebreke van een deugdelijke ingebrekestelling zou mislukken. Breedweer heeft daarnaast met het oog op haar beroep op artikel 6:248 lid 2 BW een aantal andere omstandigheden aangevoerd, die hierop neerkomen dat artikel 19.3 onduidelijk en onevenwichtig is en in het kader van de aanbesteding aan Breedweer is opgedrongen, dat [gedaagde] groter is dan Breedweer en juridisch meer deskundig, dat Breedweer zich als opdrachtnemer moet schikken naar de wensen van [gedaagde] , dat de gedragingen van [gedaagde] ernstig zijn en grote gevolgen hebben gehad voor Breedweer, dat [gedaagde] door de advocaat van Breedweer gewaarschuwd was, dat [gedaagde] een inhoudelijke discussie uit de weg is gegaan, van Breedweer af wilde en haar verantwoordelijkheid niet heeft genomen en dat zij geen euro aan schadevergoeding heeft betaald.
5.7.
De rechtbank verwerpt het beroep op de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. De rechter moet deze bepaling terughoudend toepassen. Dat geldt temeer als een professionele partij als Breedweer er een beroep op doet. De buitengerechtelijke ontbinding door [gedaagde] is in het onderhavige geval zonder effect gebleven, doordat de rechtbank heeft geoordeeld dat geen deugdelijke ingebrekestelling te lezen is in de brief van [gedaagde] van 8 december 2021. In haar brief van 1 maart 2022 heeft [gedaagde] wel verwezen naar de “ingebrekestelling” van 8 december 2021. Daaruit blijkt dat [gedaagde] de brief van 8 december 2021 zelf als een ingebrekestelling beschouwde. Dat was, naar achteraf is gebleken, niet terecht, maar op opzet of bewuste roekeloosheid bij het sturen van de ontbindingsbrief van 1 maart 2022 wijst dit niet.
5.8.
Ook de overige omstandigheden die Breedweer aanvoert zijn afzonderlijk en in samenhang onvoldoende voor een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. Daartoe is het volgende van belang. Het is gebruikelijk dat professionele partijen bij een commerciële overeenkomst hun aansprakelijkheid contractueel beperken. Breedweer behaalt haar omzetten grotendeels uit aanbestedingsopdrachten ( WP -rapport, p. 8), zodat zij geacht moet worden te begrijpen dat dergelijke bedingen bij een aanbesteding deel uitmaken van de overeenkomst zonder dat daarover onderhandeld kan worden. Dat heeft haar niet weerhouden om op de opdracht van [gedaagde] in te schrijven. De aansprakelijkheid is, anders dan Breedweer stelt, in dit geval niet eenzijdig beperkt. Ook de aansprakelijkheid van Breedweer als opdrachtnemer is in artikel 19.2 van de Algemene Inkoopvoorwaarden beperkt, zij het tot een hoger bedrag. Artikel 19.3 was ook voldoende duidelijk verwoord. Uit de brief van 8 december 2021 blijkt dat [gedaagde] ontevreden was over de samenwerking met Breedweer. Die onvrede was kennelijk in zoverre wederzijds, dat partijen begin 2022 hebben gesproken over het in goed overleg voortijdig beëindigen van de overeenkomst. Zij zijn er toen niet uitgekomen. [gedaagde] heeft vervolgens op 1 maart 2022 haar toevlucht genomen tot een buitengerechtelijke ontbinding die geen doel heeft getroffen en die haar schadeplichtig heeft gemaakt. De gedragingen van [gedaagde] in het geschil met Breedweer zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat [gedaagde] een beroep op artikel 19.3 moet worden ontzegd.
5.9.
Dat betekent dat de vergoedingsplicht van [gedaagde] tot € 500.000,00 is beperkt.
[gedaagde] zou de opties tot verlenging niet hebben uitgeoefend
5.10.
[gedaagde] heeft betwist dat zij de opties tot verlenging zou hebben uitgeoefend. Het hypothetische scenario, waarop Breedweer de schadebegroting baseert, is daarom ondeugdelijk. [gedaagde] heeft hierover het volgende aangevoerd.
5.11.
Breedweer en WP verliezen allereerst uit het oog dat de kansen dat [gedaagde] zou kiezen voor verlenging samengestelde kansen zijn. Zonder een eerste verlenging is een tweede en derde verlenging niet meer aan de orde en de kansen hebben daardoor invloed op elkaar. Als de kans op een eerste verlenging op 90% wordt geschat, een tweede verlenging op 80% en een derde verlenging op 70%, dan zijn de werkelijke kansen 90%, (90% x 80% =) 72% en (90% x 80% x 70% =) 50%.
5.12.
[gedaagde] mocht de verlengingsopties naar eigen inzicht uitoefenen. [gedaagde] schat de kans dat zij de verlengingsopties zou hebben uitgeoefend op nul. Het werk van Breedweer was kwalitatief onvoldoende en de voortgang en planning waren dat ook. Breedweer kon volgens haar planning van 18 augustus 2021 alleen met behulp van onderaannemers de planning halen. De VCA* certificering van Breedweer stond dat niet toe en in de aanbestedingsfase had Breedweer gezegd dit ook niet te hoeven doen. Begin 2022 hebben partijen al overleg gevoerd over beëindiging van de overeenkomst. Anders dan Breedweer betoogt, zou [gedaagde] de overeenkomst niet hebben verlengd om een nieuwe aanbestedingsprocedure te voorkomen. Aanbestedingen zijn voor [gedaagde] iets wat zij voortdurend doet. Breedweer zou in werkelijkheid na afloop van de initiële contractsperiode ook zelf op beëindiging hebben aangestuurd, want verlenging zou alleen maar meer verlies hebben betekend. Breedweer gaat er ten onrechte vanuit dat zij [gedaagde] ervan had kunnen overtuigen om Breedweer een alternatief schoonmaakmiddel te laten gebruiken, waardoor Breedweer kosten had kunnen besparen en haar marge had kunnen vergroten.
5.13.
Bovendien is aan het licht gekomen dat Breedweer tijdens de aanbesteding een valse verklaring heeft afgelegd over de omvang van haar eigen vermogen. Gedurende het laatste boekjaar voorafgaand aan de inschrijving was het eigen vermogen van Breedweer negatief. Zij voldeed daarom niet aan de geschiktheidseisen. [gedaagde] zou dat hebben ontdekt en zij zou de overeenkomst hebben ontbonden. Zij is daartoe gehouden, indien blijkt van een valse verklaring bij een aanbesteding.
5.14.
Breedweer heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat zij een valse verklaring heeft afgelegd. Zij moest bij de aanbesteding de laatste vastgestelde jaarrekening overleggen en dat heeft zij gedaan. Dat was de jaarrekening over het boekjaar 2019. Toen was het eigen vermogen positief. [gedaagde] moet hebben begrepen dat er begin 2020 geen recentere jaarrekening was. [gedaagde] heeft geen nadere vragen gesteld.
5.15.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5.16.
Dat Breedweer tijdens de aanbesteding een valse verklaring zou hebben afgelegd, heeft [gedaagde] onvoldoende concreet gemaakt. Breedweer heeft betwist dat zij een valse verklaring heeft afgelegd en heeft in dit verband aangevoerd dat haar gevraagd is om de meest recente vastgesteld jaarrekening over te leggen en dat zij dat heeft gedaan. [gedaagde] heeft dit niet weersproken. Als [gedaagde] actuele cijfers in haar beoordeling van de inschrijvingen had willen betrekken, had zij daarom moeten vragen en dat heeft zij niet gedaan. Dat betekent dat [gedaagde] de overeenkomst niet op die grond tijdens de initiële contractsperiode had kunnen ontbinden. Voor zover [gedaagde] betoogt dat het van een verlenging sowieso niet zou zijn gekomen als gevolg van ontbinding op deze grond tijdens de initiële contractsperiode van de overeenkomst, gaat dat betoog niet op.
5.17.
Het staat vast dat de niet-nakoming door [gedaagde] geleid heeft tot het verlies van de kans op verlenging van de overeenkomst na ommekomst van de initiële looptijd. Het sine qua non-verband met het verlies van de kans op verlenging is gegeven. Er bestaat echter slechts ruimte voor het vaststellen van de schade aan de hand van een schatting van de goede en kwade kansen die Breedweer zou hebben gehad wanneer die kans haar niet was ontnomen, indien het gaat om een reële (dat wil zeggen niet zeer kleine) kans op succes. De rechtbank acht de kans op verlenging in dit geval niet reëel.
5.18.
Breedweer heeft niet betwist dat [gedaagde] het recht onder de overeenkomst om de looptijd drie keer met twee jaar te verlengen naar eigen inzicht mocht uitoefenen. Dat staat op zich niet in de weg aan het begroten van de schade op de waarde van de kans op verlengingen die Breedweer is ontnomen, maar het is wel een belangrijk gezichtspunt. De drempel voor [gedaagde] om van verlenging af te zien was niet hoog.
5.19.
Breedweer is met de uitvoering van haar werkzaamheden begonnen op 1 juli 2021. Op 8 december 2021 heeft [gedaagde] bij Breedweer schriftelijk geklaagd over de falende planning, de te geringe inzet van mensen, het veroorzaken van schade aan het materieel en de ondeugdelijkheid van werkvergunningen. [gedaagde] heeft Breedweer er in die brief ook aan herinnerd dat zij geen onderaannemers mocht inzetten en niet mocht afwijken van de voorgeschreven producten en onderhoudsvoorschriften. Breedweer heeft erkend dat de kern van de onvrede van [gedaagde] was dat de gevels niet schoon werden en dus zag op een essentieel onderdeel van het overeengekomen werk. Volgens Breedweer lag dit niet aan haar, maar aan het schoonmaakmiddel Viamond dat [gedaagde] voorschreef. [gedaagde] heeft dit weer betwist en aangevoerd dat Breedweer naast Viamond ook een ander voorgeschreven middel had kunnen inzetten, hetgeen zij niet heeft gedaan en ook dat [gedaagde] testen heeft laten verrichten die uitwezen dat de gevel ook goed met Viamond was te reinigen. Wat betreft de planning staat vast dat Breedweer in 2021 maar een gedeelte van de werkzaamheden die zij onder de overeenkomst had moeten uitvoeren daadwerkelijk heeft uitgevoerd. Begin 2022 hebben partijen al overleg gevoerd over beëindiging van de overeenkomst in goed overleg. Dat was in het eerste jaar van de initiële contractsperiode van vier jaar. Toen dat overleg was mislukt, heeft [gedaagde] bij brief van 1 maart 2022 geprobeerd de overeenkomst te ontbinden.
5.20.
Tegenover deze feiten heeft Breedweer een hypothetisch scenario gesteld, waarin [gedaagde] Breedweer op 1 maart 2022 alsnog een kans zou hebben gegund om de kwaliteit van haar werkzaamheden en haar planning te verbeteren, zo nodig met de inzet van een ander schoonmaakmiddel, waarna Breedweer tot volle tevredenheid van [gedaagde] de overeenkomst tot de einddatum van de initiële contractsperiode zou hebben uitgediend en [gedaagde] met een kans van 90% tot verlenging zou hebben besloten. Breedweer heeft twee prikkels genoemd die [gedaagde] hiertoe zouden hebben aangezet. Dat zijn de wens van [gedaagde] om een nieuwe aanbesteding te vermijden en de lage prijs, waarvoor Breedweer de werkzaamheden verricht. Deze prikkels zijn echter in het scenario dat zich in 2022 daadwerkelijk heeft voorgedaan, onvoldoende gebleken. Dat deze prikkels in 2024 op het moment dat [gedaagde] over verlenging had moeten besluiten wel doorslaggevend zouden zijn geweest, heeft Breedweer onvoldoende onderbouwd gesteld. Het hypothetische scenario is daardoor zodanig speculatief dat de rechtbank de kans op verlenging als onvoldoende reëel aanmerkt. Bij gebreke van een eerste verlenging, zouden ook een tweede en derde verlenging niet meer aan de orde zijn. Dat betekent dat uitsluitend de initiële contractsperiode die begon op 1 juli 2021 en die eindigde op 31 december 2024 bij de begroting van de schade in aanmerking dient te worden genomen.
De schadebegroting van Breedweer biedt onvoldoende basis voor het begroten van de schade
5.21.
[gedaagde] heeft betwist dat Breedweer schade heeft geleden. [gedaagde] heeft in dat verband het volgende aangevoerd.
5.22.
Breedweer heeft tijdens de aanbesteding verklaard dat zij een interne calculatie heeft gemaakt met het oog op de aanbesteding met "3 calculators en 2 tenderspecialisten". Op pagina 10 van het rapport van WP wordt ook naar die interne calculatie verwezen. Breedweer heeft ervan afgezien om die interne calculatie in het geding te brengen. Zonder de interne calculatie voldoet Breedweer niet aan haar stelplicht en bewijslast en dienen haar vorderingen te worden afgewezen.
5.23.
De winst na belastingen die Breedweer stelt te hebben gederfd gedurende de initiële contractsperiode komt neer op een winstpercentage van 53%. Dat percentage is niet te rijmen met het percentage van 0-3% dat Breedweer [gedaagde] heeft voorgehouden tijdens de aanbesteding. EY heeft in opdracht van [gedaagde] uit de jaarrekeningen van Breedweer afgeleid dat haar winst na belastingen uitkomt op ongeveer 0,8-4,1% en ook dat is niet te rijmen met een winstpercentage van 53%.
5.24.
De omzet die Breedweer in haar begroting betrekt is niet onderbouwd en sluit niet aan bij de “prijzensheet” van Breedweer op basis waarvan Breedweer de aanbesteding heeft gewonnen en die deel uitmaakt van de overeenkomst. Breedweer heeft maar een gedeelte van 2021 gewerkt en WP heeft dat bij het begroten van de omzet miskend. Het is bovendien theoretische omzet, want gedurende het jaar 2021 heeft Breedweer de overeengekomen werkzaamheden niet geheel uitgevoerd. Breedweer heeft in 2021 slechts een kwart van de gevels gereinigd.
5.25.
WP is op aangeven van Breedweer uitgegaan van veel te lage kosten. Het aantal van 4.000 uren in een regulier jaar en 9.600 in 2022 is volgens EY “irreëel laag”. Indien de omzet die Breedweer volgens haar mededelingen gedurende de aanbesteding verwachtte te behalen wordt gedeeld door de urentallen die Breedweer nu hanteert, kom je uit op een herleid gemiddeld uurtarief van € 165,00 en dat is 5,5 x het uurtarief van € 30,00 dat Breedweer in rekening heeft gebracht volgens haar factuur van 31 december 2021. Ook het vergelijken van de productienormen (uren per m2) die in de branche worden gehanteerd en de voor [gedaagde] te bewassen oppervlakten, laat zien dat de uren die Breedweer hanteert niet kloppen. WP heeft grove fouten gemaakt in haar urenberekening, omdat zij de 4.000 uren die nodig zijn voor alleen de glasbewassing in aanmerking heeft genomen voor alle werkzaamheden. Dat blijkt uit bijlage 4 bij Productie 12 van Breedweer. Aan de kostenkant heeft WP ook andere fouten gemaakt. EY raamt het benodigde aantal uren op 7.041 in een regulier jaar en 21.072 in 2022. Als de werkelijke kosten in aanmerking worden genomen, zou Breedweer geen winst hebben gemaakt, maar een verlies hebben geleden. Zij heeft dus geen winst gederfd, maar verlies vermeden. EY heeft dat verlies gedurende de initiële contractsperiode begroot op circa € 110.00,00. De conclusie is dat Breedweer geen winst heeft gederfd en dus geen schade heeft geleden, aldus [gedaagde] .
5.26.
De rechtbank oordeelt als volgt. Breedweer heeft zich jegens [gedaagde] contractueel verbonden om de werkzaamheden tegen vaste, jaarlijks te indexeren prijzen te verrichten, behalve het reinigen van de “dubbele huid”. Het reinigen van de dubbele huid werd op basis van nacalculatie in rekening gebracht. Die werkzaamheden vertegenwoordigden ook in de begroting van Breedweer/ WP een beperkt deel van de omzet (ca. 12%). Dat betekent dat de omzet die Breedweer onder de overeenkomst kon behalen min of meer vast staat. [gedaagde] betwist dat WP die omzet op een juiste manier in haar begroting heeft betrokken en stelt correcties voor, maar dat doet er niet aan af dat de informatie die nodig is om de omzet te begroten voorhanden is. Uitgangspunt daarbij is uiteraard wel dat Breedweer ook alle overeengekomen werkzaamheden daadwerkelijk zou hebben kunnen verrichten en dat staat ter discussie.
5.27.
De kostenkant is op dit moment onvoldoende duidelijk. De hoeveelheid uren die Breedweer moest inzetten om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, heeft een grote invloed op de winst die zij onder de overeenkomst had kunnen behalen. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat personeelskosten ongeveer 83% van de totale kosten uitmaken. Breedweer heeft die uren begroot op 4.000 in een regulier jaar en 9.600 in 2022. Breedweer heeft niet uitgelegd waarop die ureninschatting is gebaseerd en dat is ook niet op te maken uit het rapport van WP .
5.28.
De interne calculatie van Breedweer had mogelijk meer duidelijkheid kunnen geven op dit punt, maar die calculatie is niet overgelegd. Dat betekent, anders dan [gedaagde] heeft gesteld, nog niet dat Breedweer niet aan haar stelplicht voldoet en dat haar vordering reeds op die grond wordt afgewezen. Dat Breedweer (enige) schade heeft geleden heeft zij voldoende concreet gesteld en het is op voorhand voldoende aannemelijk. Breedweer wilde de overeenkomst kennelijk aangaan en moet gedacht hebben dat dat voor haar enig voordeel zou brengen. De rechtbank zal Breedweer bevelen om de interne calculatie die zij heeft opgesteld bij de voorbereiding van de aanbesteding, in het geding te brengen. Zij dient daarbij in beginsel opgave te doen van de namen van de calculators en tenderspecialisten die bij het opstellen van de interne calculatie betrokken zijn geweest, opdat die zo nodig kunnen worden gehoord. Voor zover Breedweer meent dat er gronden zijn om die namen thans niet te noemen, dient zij die gronden aan te voeren en deugdelijk te onderbouwen.
5.29.
[gedaagde] heeft met behulp van EY geprobeerd om het aantal uren dat Breedweer in haar begroting heeft betrokken te verifiëren. [gedaagde] heeft er onbetwist op gewezen dat het aantal uren dat Breedweer in haar begroting betrekt zich vertaalt in een uurtarief van € 165,00, terwijl Breedweer in haar factuur van 31 december 2021 een uurtarief van € 30,00 hanteerde. Het aantal uren is ook niet te rijmen met de branchenormen. Gegeven de oppervlakten die Breedweer moest bewassen, zou zij veel sneller hebben moeten werken dan volgens die branchenormen gangbaar is. Breedweer heeft voor deze verschillen geen steekhoudende verklaring gegeven. Tenslotte lijkt het erop dat WP heeft verzuimd uren te alloceren aan andere werkzaamheden, doordat zij uitsluitend de uren voor glasbewassing in haar begroting heeft betrokken. EY heeft begroot dat Breedweer de initiële contractsperiode met een verlies van ca. € 110.000,00 zou hebben afgesloten.
5.30.
De rechtbank acht het voorshands nodig een deskundigenbericht in te winnen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
5.31.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van schadebegroting en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
Wat is het bedrag van de omzet die besloten ligt in de overeenkomst van 27 mei 2021 met betrekking tot de initiële contractsperiode (1 juli 2021 tot en met 31 december 2024), ervan uitgaande dat Breedweer alle overeengekomen werkzaamheden daadwerkelijk zou hebben uitgevoerd tegen de overeengekomen prijzen?
Wat is de brutomarge die Breedweer op die overeengekomen werkzaamheden had kunnen behalen?
Wat is het bedrag van de kosten die Breedweer zou hebben moeten maken om die overeengekomen werkzaamheden te kunnen uitvoeren, uitgesplitst naar:
a. Personeelskosten (benodigde uren en loonkosten);
b. Vervoerskosten;
c. Overige kosten.
4. Wat is het bedrag van de winst na belastingen die Breedweer op die overeengekomen werkzaamheden had kunnen behalen?
5. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
5.32.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geding, te weten dat al vast staat dat [gedaagde] schadeplichtig is, aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de gedaagde partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [gedaagde] moeten worden betaald.
Voordeeltoerekening
5.33.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat het onaannemelijk is dat Breedweer de werknemers die werden ingezet bij de werkzaamheden voor [gedaagde] niet elders heeft kunnen inzetten. Breedweer opereert in een markt met grote personeelstekorten. De winst die Breedeweer door de inzet van deze werknemers elders heeft behaald moet als voordeel op de schade in mindering worden gebracht (artikel 6:100 BW). Breedweer heeft betwist dat zij de werknemers elders heeft ingezet. Op het punt van de voordeeltoerekening zal de rechtbank zo nodig bij het eindvonnis terugkomen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
3 september 2025voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage,
6.2.
beveelt Breedweer om bij haar akte haar interne calculatie in beginsel voorzien van een opgave van de namen van zoals hiervoor bedoeld onder 5.28 in het geding te brengen,
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.D. Olden. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.
[3669/ 106]

Voetnoten

1.Dagvaarding onder 11.24; CvA onder 4.7.2.3.