ECLI:NL:RBROT:2025:1013

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
10/292724-24/ TUL: 10/193859-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een recidiverende winkeldief

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meermalen winkeldiefstal heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1987 en preventief gedetineerd, heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen in de periode van 23 augustus 2024 tot en met 12 september 2024, waarbij hij goederen ter waarde van honderden euro's heeft weggenomen uit verschillende supermarkten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voldoet aan de eisen van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voor de oplegging van de ISD-maatregel, gezien zijn recidive en de ernst van de gepleegde feiten. De officier van justitie heeft gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een ISD-maatregel van twee jaar, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft daarbij de maatschappelijke belangen vooropgesteld, gezien de overlast en schade die de verdachte heeft veroorzaakt. De verdachte heeft eerder al meerdere straffen ondergaan, maar deze hebben niet geleid tot een verandering in zijn gedrag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om de verdachte te stabiliseren en te voorkomen dat hij opnieuw strafbare feiten pleegt. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis is afgewezen, omdat de ISD-maatregel als zwaarder wordt beschouwd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/292724-24
Parketnummer TUL: 10/193859-23
Datum uitspraak: 14 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
preventief gedetineerd,
raadsman mr. S.A. Chedie, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van der Meij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/193859-23.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte grotendeels bekend. Alleen de diefstal op 5 september 2024 van een pak stroopwafels bij Warenhuis Hellevoetsluis B.V. (Hema) wordt door verdachte ontkend. Gelet echter op de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden en een tweetal herkenningen van verdachte door verbalisanten, acht de rechtbank de ontkenning van verdachte ongeloofwaardig zodat ook deze diefstal bewezen wordt verklaard. Voor de overige diefstallen zal het feit zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.1.1.
Conclusie
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 23 augustus
2024 tot en met 12 september 2024 te Hellevoetsluis, gemeente Voorne aan Zee,
meermalen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen de hierna te noemen goederen,
toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbenden
en wel:
- op 12 september 2024 bij Albert Heijn, gevestigd aan het
Evertsenplein, vleesproducten (ter waarde van
158) en
- op 7 september 2024 bij Albert Heijn, gevestigd aan de Struytse
Hoeck, vleesproducten (ter waarde van
192) en
- op 5 september 2024 bij Warenhuis Hellevoetsluis BV, gevestigd aan
de Struytse Hoeck, een verpakking wafels en
- op 4 september 2024 bij Albert Heijn, gevestigd aan de Struytse
Hoeck, vleesproducten (ter waarde van
201) en
- op 3 september 2024 bij Albert Heijn, gevestigd aan de Struytse
Hoeck, vleesproducten (ter waarde van
98) en
- op 30 augustus 2024 bij Albert Heijn, gevestigd aan de Struytse
Hoeck, vlees- en visproducten en een salade (ter waarde van
149) en
- op 23 augustus 2024 bij Albert Heijn, gevestigd aan de Struytse
Hoeck, vleesproducten (ter waarde van
183);
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan maar liefst zeven winkeldiefstallen. Vooral de brutale manier waarop de verdachte te werk is gegaan en de forse waarde van de goederen die hij wegnam, wordt hem aangerekend. De verdachte heeft met de gepleegde winkeldiefstallen geen enkel respect getoond voor andermans bezittingen en was slechts uit op zijn eigen financiële gewin. Dergelijke diefstallen leveren voor winkeliers, naast het ongemak en de ergernis, een aanzienlijke schadepost op.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 november 2024. Dit rapport houdt – kort gezegd en voor zover relevant – het volgende in.
De reclassering schat het recidiverisico en het risico op het onttrekken aan voorwaarden hoog in. Op meerdere leefgebieden is er sprake van problematiek en instabiliteit. Zo heeft de verdachte geen vaste woon-of verblijfplaats, geen (legale) dagbesteding of inkomen, zouden er hoge schulden zijn en heeft hij geen (geldig) identiteitsbewijs, geen bankrekening of zorgverzekering. De verdachte heeft amper medewerking verleend aan het reclasseringstoezicht dat per februari 2024 startte. Zo kwam de verdachte (ondanks dat er wel contact was) niet op zijn afspraken en raakte hij al snel gedetineerd. Toen de verdachte in augustus 2024 weer vrijkwam, kon de reclassering in het geheel geen contact meer met hem krijgen, hoewel hem in detentie een nieuwe afspraak was gegeven. Toen de reclassering de verdachte in september 2024 voor het laatst sprak, was zijn houding ten aanzien van interventies ambivalent. Hij gaf aan enerzijds gemotiveerd te
zijn tot hulpverlening, maar anderzijds toonde hij sterke ideeën heeft over hoe die hulpverlening eruit moest komen te zien. De verdachte wilde niet meewerken aan een ISD-maatregel van twee jaar. In het kader van het opstellen van bovengenoemd advies wilde hij niet met de reclassering in gesprek gaan. De reclassering ziet zodoende geen mogelijkheden of aanleiding om af te wijken van het advies een regulier ISD-traject van twee jaar op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte voldoet aan de eisen die artikel 38m Sr stelt om de ISD-maatregel op te leggen. Hij heeft zich opnieuw schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Volgens zijn justitiële documentatie is de verdachte de afgelopen vijf jaren minimaal drie keer onherroepelijk tot gevangenisstraffen veroordeeld. De in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Daarnaast is ook voldaan aan de eisen van de ‘Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers’. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan, mede gelet op zijn eerdere veroordelingen.
De verdachte heeft momenteel op zeer veel gebieden in zijn leven problemen. Hierdoor blijft hij strafbare feiten plegen. Verdachte zegt wel open te staan voor hulpverlening, maar lijkt daarbij vooral zelf te willen bepalen hoe die hulpverlening eruit zou moeten zien. Verschillende pogingen om de verdachte te behandelen en te helpen met zijn problemen zijn dan ook mislukt. Hulpverlening komt niet van de grond omdat de verdachte niet gemotiveerd genoeg is, niet genoeg inzicht lijkt te hebben in zijn problematiek en vooral zelf de regie over het hulpverleningsproces wil houden. Een strak juridisch kader is zodoende de enige mogelijkheid om het leven van de verdachte te stabiliseren en hem op die manier te laten stoppen met het plegen van strafbare feiten. De rechtbank stelt vast dat de eerder opgelegde straffen er niet voor hebben gezorgd dat het criminele gedrag van de verdachte is gestopt. De rechtbank sluit zich daarom aan bij de conclusie van de reclassering dat oplegging van de ISD-maatregel nodig is.
Gelet op de steeds weer veroorzaakte overlast, ergernis en schade door de verdachte, staat thans het belang van de samenleving voorop: de maatschappij moet voorlopig tegen de verdachte worden beschermd. De veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd voor de volle duur van twee jaren. Het is immers belangrijk dat er voldoende tijd wordt genomen met de verdachte om de ISD-maatregel positief af te kunnen ronden. Op die manier kan de verdachte tijdens de behandeling genoeg leren, waardoor hij, wanneer de ISD-maatregel teneinde is, hopelijk niet opnieuw het verkeerde pad op zal gaan. De tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht wordt daarom dan ook niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal (parketnummer: 10/193859-23) veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan een gedeelte groot 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De proeftijd is ingegaan op 7 februari 2024.
8.2.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de vordering tenuitvoerlegging, gelet op de geëiste ISD-maatregel, dient te worden afgewezen.
8.3.
Standpunt verdediging
Indien de rechtbank niet komt tot oplegging van de ISD-maatregel refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Indien de rechtbank wel komt tot oplegging van de ISD-maatregel verzoekt de verdediging de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.
8.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Echter, omdat aan de verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd, ziet de rechtbank gelet op het karakter van die maatregel, geen aanleiding de tenuitvoerlegging te gelasten. De rechtbank wijst de vordering tenuitvoerlegging zodoende af.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als hiervoor omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 23 januari 2024 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele, voorzitter,
en mrs. F.P.J. Schoonen en F.M. van Peski, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.P. de Jong, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 augustus
2024 tot en met 12 september 2024 te Hellevoetsluis, gemeente Voorne aan Zee,
(meermalen) (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen de hierna te noemen goederen, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbende(n), in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en wel:
- op of omstreeks 12 september 2024 bij Albert Heijn, gevestigd aan het
Evertsenplein, een of meer vleesproduct(en) (ter waarde van E158) en/of
- op of omstreeks 7 september 2024 bij Albert Heijn, gevestigd aan de Struytse
Hoeck, een of meer vleesproduct(en) (ter waarde van E192) en/of
- op of omstreeks 5 september 2024 bij Warenhuis Hellevoetsluis BV, gevestigd aan
de Struytse Hoeck, een verpakking wafels en/of
- op of omstreeks 4 september 2024 bij Albert Heijn, gevestigd aan de Struytse
Hoeck, een of meer vleesproduct(en) (ter waarde van E201) en/of
- op of omstreeks 3 september 2024 bij Albert Heijn, gevestigd aan de Struytse
Hoeck, een of meer vleesproduct(en) (ter waarde van E98) en/of
- op of omstreeks 30 augustus 2024 bij Albert Heijn, gevestigd aan de Struytse
Hoeck, een of meer vlees- en/of visproduct(en) en/of een salade (ter waarde van
E149) en/of
- op of omstreeks 23 augustus 2024 bij Albert Heijn, gevestigd aan de Struytse
Hoeck, een of meer vleesproduct(en) (ter waarde van E183);
( art 310 Wetboek van Strafrecht )