ECLI:NL:RBROT:2024:9989

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
11095240 CV EXPL 24-12166
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en schadevergoeding na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over huurachterstand en schade na het vertrek uit een huurwoning. De eiser, een verhuurder uit Vlaardingen, heeft de gedaagde, een huurder uit Rotterdam, aangeklaagd wegens een betalingsachterstand van € 5.350,- en schade aan de woning ter waarde van € 650,-. De huurovereenkomst was beëindigd op 1 december 2023, maar de eiser eiste betaling van de huur voor die maand, wat de gedaagde betwistte. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden was geëindigd en dat er geen rechtsgrond was voor het eisen van huur voor december 2023. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 3.400,- aan achterstallige huur, na aftrek van de huur voor december. Daarnaast werd de gedaagde verantwoordelijk gehouden voor de schade aan de combi-oven en het rolgordijn, die door de eiser op € 650,- werd geschat. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagde de proceskosten moet betalen, die zijn begroot op € 1.198,39. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11095240 CV EXPL 24-12166
datum uitspraak: 11 oktober 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Vlaardingen,
eiser,
gemachtigde: mr. L.M.J. Hilvering en mr. S. Prosman,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 26 april 2024, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de brief van 6 juni 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte vermindering van eis van [eiser] ;
  • de spreekaantekeningen van [eiser] .
1.2.
Op 9 september 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was [eiser] aanwezig met mr. L.M.J. Hilvering en mr. S. Prosman. Hoewel hij op de juiste wijze is opgeroepen, is [gedaagde] niet op de zitting verschenen.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[gedaagde] en heeft samen met zijn toenmalige partner [persoon A] de woning aan de [adres] in Vlaardingen van [eiser] gehuurd. In de huurovereenkomst is bepaald dat [gedaagde] en [persoon A] een waarborgsom van
€ 1.300,- moeten betalen. De maandelijkse huur bedraagt € 1.300,-. [gedaagde] en [persoon A] hebben de woning op 1 december 2023 verlaten. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] zowel de waarborgsom als de huur over de periode van augustus 2023 tot en met december 2023 niet (volledig) betaald, waardoor een betalingsachterstand is ontstaan van € 5.350,-. Ook stelt [eiser] dat hij, nadat de woning door [gedaagde] en [persoon A] is verlaten, heeft geconstateerd dat de combi-oven in de woning niet meer (correct) werkt en dat een rolgordijn kapot is. [eiser] vindt dat [gedaagde] die schade van in totaal € 650,- moet vergoeden. Daarom heeft [eiser] de waarborgsom van € 1.300,- verrekend met het bedrag van € 650,- aan schade. Het daarna nog resterende deel van de waarborgsom, namelijk € 650,-, heeft [eiser] in mindering gebracht op de betalingsachterstand van € 5.350,-, zodat [gedaagde] nog een bedrag van € 4.700,- zou moeten betalen. Daarom eist [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld € 4.700,- met buitengerechtelijke kosten aan hem te betalen en dat daarnaast voor recht wordt verklaard dat € 650,- van het door [gedaagde] betaalde bedrag bestaat uit schadevergoeding voor de schade aan het rolgordijn en de combi-oven en dat dit bedrag rechtsgeldig is verrekend met de waarborgsom.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van [eiser] . Hij voert aan dat hij in december 2023 niet meer in de woning heeft gewoond, zodat hij voor die maand geen huur wil betalen. Volgens [gedaagde] waren de combi-oven en het rolgordijn al kapot op het moment dat hij in de woning ging wonen.
2.3.
De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] om een bedrag van € 3.400,- aan [eiser] te betalen. Voor de maand december 2023 hoeft [gedaagde] geen huur te betalen. Ook de gevorderde verklaring van recht wordt toegewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
[gedaagde] moet € 3.400,- aan [eiser] betalen
2.4.
Vast staat dat [gedaagde] en [persoon A] na de aankondiging van hun vertrek per WhatsApp-bericht van 29 november 2023, de woning op 1 december 2023 hebben verlaten. Ter zitting heeft [eiser] ook uitgelegd dat de huurovereenkomst per 1 december 2023 met wederzijds goedvinden is geëindigd. [eiser] maakt aanspraak op betaling van de huur van december 2023 en baseert dat op het feit dat er sprake is van een opzegtermijn van één maand, maar de kantonrechter volgt [eiser] daarin niet. Juist omdat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 december 2023 is geëindigd is een opzegtermijn in dit geval niet aan de orde. Het staat vast dat de woning op 1 december 2023 leeg en verlaten was en dat [gedaagde] en [persoon A] de woning in de maand december 2023 niet meer hebben bewoond. Dat leidt tot het oordeel dat er geen rechtsgrond bestaat om [gedaagde] tot betaling van de huur van de maand december 2023 te veroordelen.
2.5.
[eiser] heeft in zijn akte de betalingsachterstand nader toegelicht. Omdat [gedaagde] niet op de zitting is verschenen heeft hij niet meer op de toelichting van [eiser] op de hoogte van de betalingsachterstand gereageerd. De kantonrechter is van oordeel dat daarmee voldoende is komen vast te staan dat [gedaagde] nog een bedrag van
€ 3.400,- aan [eiser] moet betalen. Dat bedrag bestaat uit de gevorderde betalingsachterstand van € 4.700,- minus de huur van de maand december 2023 van
€ 1.300,-. [gedaagde] wordt veroordeeld het bedrag van € 3.400,- aan [eiser] te betalen. [eiser] heeft ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op betaling van de wettelijke rente over dit bedrag.
De schade aan de combi-oven en het rolgordijn komen voor rekening van [gedaagde]
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de schade aan de combi-oven en het rolgordijn voor rekening van [gedaagde] komt. Voor wat betreft de schade aan het rolgordijn heeft [eiser] een WhatsApp-bericht van [persoon A] van 10 december 2023 in het geding gebracht, waarin zij het volgende aan [eiser] mededeelt:
“(…) tha broken cord of blinds that is our mistake (…)”
In tegenstelling tot de stelling van [gedaagde] dat de schade al bij aanvang van de huur aanwezig was, kan deze mededeling niet anders worden uitgelegd dan dat [gedaagde] en [persoon A] ondubbelzinnig erkennen dat het rolgordijn door hun toedoen kapot is gegaan. Gelet hierop had van [gedaagde] ten minste mogen worden verwacht dat hij zijn verweer op dit punt nader zou toelichten of onderbouwen, maar van die gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt. [gedaagde] heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist dat de schade aan het rolgordijn voor zijn rekening komt.
2.7.
Ten aanzien van de schade aan de combi-oven blijkt uit de overgelegde WhatsApp-berichten van 10 december 2023 weliswaar dat [gedaagde] aan [eiser] heeft medegedeeld dat de magnetron één dag voor zijn vertrek uit de woning nog zou hebben gewerkt, maar dat sluit niet uit dat de schade niet alsnog door [gedaagde] vóór diens vertrek uit de woning is veroorzaakt. De mededeling van [gedaagde] - waaruit in elk geval kan worden afgeleid dat hij gewoon gebruik heeft kunnen maken van de magnetronfunctie - is bovendien in strijd met zijn verweer dat de schade al aanwezig was bij aanvang van de huur.
2.8.
[eiser] heeft ter zitting nader uitgelegd dat hij na het vertrek van [gedaagde] heeft geconstateerd dat de magnetronfunctie niet meer werkte en dat hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt is doordat er materiaal in de oven is gedaan dat niet geschikt is voor het gebruik van de magnetronfunctie (zoals aluminiumfolie). Ook op dit punt heeft [gedaagde] , door niet op de zitting te verschijnen, niet meer gereageerd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] op grond van het bovenstaande ook onvoldoende gemotiveerd betwist dat de schade aan de combi-oven door hem veroorzaakt is.
2.9.
De conclusie van het voorgaande is dat de schade aan de combi-oven en het rolgordijn voor rekening van [gedaagde] komen. [gedaagde] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de hoogte van die schade van € 650,-. Dat betekent dat [eiser] terecht een deel van de waarborgsom heeft verrekend met de schade. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht op dit punt wordt dan ook toegewezen, op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld.
[gedaagde] hoeft geen buitengerechtelijke incassokosten te betalen
2.10.
[eiser] heeft zijn eis om [gedaagde] te veroordelen een bedrag van € 595,- aan buitengerechtelijke kosten aan hem te betalen ter zitting ingetrokken. Dat betekent dat op dat punt niet meer hoeft te worden beslist en dat [gedaagde] geen buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser] hoeft te betalen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.11.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen op € 137,39 aan dagvaardingskosten, € 248,- aan griffierecht, € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.198,39. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 3.400,- aan achterstallige huur;
3.2.
verklaart voor recht dat € 650,- van het reeds door [gedaagde] betaalde bedrag bestaat uit schadevergoeding voor schade aan het rolgordijn en de combi-oven en dat dit bedrag door [eiser] rechtsgeldig is verrekend met de waarborgsom;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.198,39 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
44487