In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over huurachterstand en schade na het vertrek uit een huurwoning. De eiser, een verhuurder uit Vlaardingen, heeft de gedaagde, een huurder uit Rotterdam, aangeklaagd wegens een betalingsachterstand van € 5.350,- en schade aan de woning ter waarde van € 650,-. De huurovereenkomst was beëindigd op 1 december 2023, maar de eiser eiste betaling van de huur voor die maand, wat de gedaagde betwistte. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden was geëindigd en dat er geen rechtsgrond was voor het eisen van huur voor december 2023. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 3.400,- aan achterstallige huur, na aftrek van de huur voor december. Daarnaast werd de gedaagde verantwoordelijk gehouden voor de schade aan de combi-oven en het rolgordijn, die door de eiser op € 650,- werd geschat. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagde de proceskosten moet betalen, die zijn begroot op € 1.198,39. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.