ECLI:NL:RBROT:2024:9982

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/662895 / HA ZA 23-656
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aannemingsovereenkomst en tekortkomingen bij verbouwingswerkzaamheden

In deze zaak heeft HRC in opdracht van [persoon A] verbouwingswerkzaamheden verricht. Beide partijen zijn het erover eens dat er een overeenkomst van aanneming is gesloten, maar er is onenigheid over de inhoud van deze overeenkomst en de vraag of HRC gebrekkig heeft gepresteerd. [persoon A] vordert schadevergoeding en betaling van een restant van de aanneemsom, terwijl HRC in reconventie een verklaring van recht vordert dat de aannemingsovereenkomst niet geldig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeengekomen aanneemsom € 77.350,- bedraagt, en dat HRC tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank heeft de vorderingen van [persoon A] gedeeltelijk toegewezen en de vorderingen van HRC afgewezen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de schadevergoeding en de kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/662895 / HA ZA 23-656
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
[persoon A],
wonende te Rotterdam,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie ,
advocaat mr. D.W.E. Urbanus te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HRC BOUW B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A. Aksü te Rotterdam,
partijen worden aangeduid als [persoon A] en HRC.

1.De zaak in het kort

HRC heeft in opdracht van [persoon A] verbouwingswerkzaamheden verricht. Zij zijn het eens dat zij een overeenkomst van aanneming hebben gesloten. Hun geschil gaat over de vraag wat zij zijn overeen gekomen, of HRC gebrekkig heeft gepresteerd en daarom schade moet vergoeden, en of [persoon A] nog een restant van de aanneemsom aan HRC moet betalen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 juli 2023, met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 6 september 2023 met producties 1 t/m 3;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 14 en 15;
  • een aanvullend stuk (factuur van [persoon B] ) dat is ingediend door HRC op 4 december 2023.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 december 2023.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
3. De feiten
3.1.
[persoon A] is eigenaar van de woning aan het adres [adres] in Rotterdam. HRC is een aannemersbedrijf.
3.2.
Op 10 maart 2022 heeft HRC een offerte gestuurd aan [persoon A] voor de verbouwing van zijn woning. De offerte komt uit op een totaalbedrag van € 86.757,- incl btw.
3.3.
Op 13 maart, 8 april, 13 en 19 mei 2022 heeft [persoon A] in totaal €35.000,- via de bank aan HRC betaald.
3.4.
Op 4 juni 2022 heeft [persoon A] contant € 2.300,- aan HRC betaald.
3.5.
Op 24 juni 2022 heeft [persoon A] een door hem ondertekende aannemingsovereenkomst aan HRC gestuurd. In de overeenkomst staat onder andere dat de aanneemsom € 70.000,- excl btw bedraagt, als datum van aanvang 9 mei 2022, als opleverdatum 1 juli 2022 en dat de boeteclausule start op 2 juli 2022.
3.6.
Op 24 en 30 juni 2022 heeft [persoon A] contant in totaal € 17.700,- aan HRC betaald.
3.7.
Op 4 juli 2022 hebben partijen met elkaar gesproken. De daarbij aanwezige architect van [persoon A] heeft aantekeningen gemaakt. In die aantekeningen staat onder andere “totaal 77.350,-“ en opleverpunten die in week 27 en week 34 moeten zijn uitgevoerd.
3.8.
Op 4 juli 2022 heeft [persoon A] € 7.350,- via de bank en op 22 juli 2022 contant
€ 9.650,- aan HRC betaald.
3.9.
In een email van 10 oktober 2022 heeft [persoon A] HRC in gebreke gesteld en een termijn van 2 weken gesteld voor de afhandeling van de in de mail genoemde opleverpunten.
3.10.
Bij brief van 14 februari 2023 van zijn advocaat heeft [persoon A] de overeenkomst gedeeltelijk ontbonden. Bij brief van 20 april 2023 van de opvolgend advocaat is HRC gesommeerd om binnen 7 dagen € 24.097,- te betalen.

4.De vorderingen

in conventie

4.1.
[persoon A] vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. HRC te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van een bedrag ad € 45.910,10 te vermeerderen met de wettelijke rente over de periode van de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen ;
2. HRC te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris en de verschotten van de advocaat van [persoon A] .
in reconventie
4.2.
HRC vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat de aannemingsovereenkomst zoals overgelegd door [persoon A] niet tussen partijen heeft gegolden;
[persoon A] te veroordelen tot betaling van het verschuldigde achterstallige bedrag van € 14.757,00 te vermeerderen met de wettelijke rente;
[persoon A] te veroordelen tot betaling van het verschuldigde achterstallige bedrag aan meerwerk € PM te vermeerderen met de wettelijke rente;
[persoon A] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten € 1.116,31;
[persoon A] te veroordelen in de (na)kosten van de procedure, alsmede de explootkosten van de betekening van het vonnis, inclusief het salaris van de advocaat met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen twee weken na de datum van het vonnis zijn voldaan.
4.3.
Op de stellingen en het verweer van partijen wordt hieronder in gegaan.

5.De beoordeling

In conventie en reconventie

Wat is afgesproken?
5.1.
Partijen zijn het erover eens dat tussen hen een overeenkomst van aanneming tot stand is gekomen in verband met de verbouwing van de woning van [persoon A] . Zij zijn het er niet over eens wat de inhoud van die overeenkomst is. Volgens [persoon A] ligt de inhoud van de overeenkomst vast in de aannemingsovereenkomst die op 24 juni 2022 aan HRC is gestuurd (verder aan te duiden als: contract 24 juni 2022). HRC betwist dit. Volgens haar liggen de afspraken vast in de offerte uit maart 2022. Dit geschilpunt is van belang voor de boete die [persoon A] in conventie vordert, de verklaring van recht die HRC in reconventie vordert, de restant aanneemsom uit de vordering van HRC in reconventie en die ook in conventie een rol speelt.
De procedure in conventie en reconventie hangen op dit punt dus nauw met elkaar samen. Daarom wordt dit punt voor beide procedures gezamenlijk beoordeeld, waarna nog wordt in gegaan op de verdere punten in conventie en reconventie.
Boete
5.2.
HRC betwist terecht dat het contract 24 juni 2022 de gemaakte afspraken weergeeft. [persoon A] heeft dat contract weliswaar aan HRC toegestuurd, maar HRC heeft niet meegedeeld daarmee in te stemmen en heeft het niet ondertekend terug gestuurd. Het enkele terugontvangen van dat contract zonder een begeleidend schrijven of reactie van HRC, is onvoldoende om een akkoord van haar aan te nemen.
5.3.
[persoon A] stelt dat hij desondanks mocht aannemen dat HRC met de inhoud van dat contract instemde, omdat partijen uitvoering hebben gegeven aan dat contract. Daartoe stelt hij dat het werk is aangevangen op de in het contract genoemde datum van 9 mei 2022 en dat hij heeft betaald conform de betalingsregeling uit het contract.
5.4.
De rechtbank kan niet vaststellen dat het werk op 9 mei 2022 is begonnen, omdat dit door HRC is betwist, [persoon A] dat niet heeft onderbouwd en hij bovendien zelf een andere begindatum noemt dan 9 mei 2022, namelijk 28 mei 2022 (dagvaarding alinea 12).
5.5.
De rechtbank kan ook niet vaststellen dat [persoon A] conform de in het contract genoemde betalingsregeling heeft betaald. [persoon A] wijst daartoe op artikel 2.1, waarin staat:
“Betalingsregeling
- 25% bij aanvang €17.500,-
- 25% Start €17.500,-
Overige RATO-werk
- 10% na oplevering €7.000,- (na goedkeuring)”
5.6.
[persoon A] heeft niet toegelicht dat of hoe de door hem daadwerkelijk verrichte betalingen in dit schema passen.
5.7.
De conclusie is dat het contract 24 juni 2022 niet weergeeft wat is overeengekomen. Daarom kan ook niet worden aangenomen dat HRC een boeteclausule heeft aanvaard. Hierop strandt de gevorderde € 19.500,- aan contractuele boete. De door HRC gevorderde verklaring van recht in reconventie is wel toewijsbaar.
Aanneemsom
5.8.
Volgens HRC is als totale aanneemsom € 86.757,- incl btw afgesproken, het bedrag dat in de offerte staat. Zij vordert in reconventie als restant € 14.757,- (€ 86.757,- minus het door [persoon A] betaalde bedrag van in totaal € 72.000,-).
Volgens [persoon A] is het bedrag uit de offerte later mondeling bijgesteld naar
€ 77.350 incl btw. Hij stelt dat toen € 70.000 excl btw is afgesproken en dat is afgesproken dat slechts over de helft btw zou worden betaald.
5.9.
[persoon A] heeft zijn standpunt voldoende onderbouwd. Hij wijst op de aantekeningen die zijn architect van het gesprek van 4 juli 2022 heeft gemaakt en een paar dagen later in een groepsapp heeft gezet. HRC heeft ter zitting erkend dat zij deze heeft ontvangen. In deze aantekeningen staat “totaal 77350,-“. HRC heeft daar na ontvangst van de aantekeningen niet tegen geprotesteerd. Daarbij komt dat de architect van [persoon A] in een email van 19 oktober 2023 aan [persoon A] heeft bevestigd “Later is dit bedrag aangepast naar € 77.350,-- (incl. BTW), waarbij de partijen overeen zijn gekomen dat over de helft van de oorspronkelijke aanneemsom van € 70.000,-- 21% BTW zou worden gerekend.” [persoon A] wijst ook op het feit dat HRC slechts facturen heeft gestuurd voor een totaalbedrag van € 42.350 incl btw. Dat komt neer op € 35.000, - excl btw. Voor de rest heeft HRC geen facturen gestuurd. Precies dat bedrag van € 42.350,- heeft [persoon A] per bank overgemaakt, de rest heeft hij contant betaald.
HRC stelt hier onvoldoende tegenover. Zij heeft slechts betoogd dat zij duidelijk heeft aangegeven dat btw afgedragen moest worden en dat [persoon A] eenzijdig heeft besloten niet de volledige btw te betalen. Ter zitting heeft zij aangegeven dat er nog een extra factuur zou worden gestuurd, maar daarvoor valt geen steun te vinden in het dossier.
5.10.
De conclusie is dat de rechtbank uitgaat van een afgesproken aanneemsom van in totaal € 77.350 incl btw.
Verder in conventie
Is gedaagde tekortgeschoten?
5.11.
[persoon A] verwijt HRC dat zij tekort is geschoten in de nakoming van hun afspraken, doordat HRC het afgesproken werk niet of niet goed heeft uitgevoerd. Hij vordert schadevergoeding.
5.12.
De rechtbank bakent eerst af wat de tekortkomingen volgens [persoon A] zijn. In de dagvaarding lijkt [persoon A] te doelen op de opleverpunten die in de aantekeningen van 4 juli 2022 staan (dagvaarding alinea 38). In haar conclusie van antwoord heeft HRC in algemene bewoordingen betwist dat zij tekort is geschoten. Zij betoogt daarin dat zij in januari 2023 de werkzaamheden correct heeft afgewikkeld.
5.13.
Tijdens de zitting is van de zijde van [persoon A] aangegeven dat de email van 10 oktober 2022 de tekortkomingen weergeeft. Deze lijst is vervolgens tijdens de zitting besproken en HRC heeft daar toen verweer tegen gevoerd. Deze lijst wordt door de rechtbank als lijst van gestelde tekortkomingen beschouwd en luidt:
1) De twee kozijnen van de eerste verdieping aan de voorkant van de woning moeten vervangen worden inclusief binnenafwerking. Deze zijn verkeerde kleur geleverd en de maatvoering klopt het niet.
2) Schuifpui aan de achtergevel op de begane grond dient voorzien van een ventilatierooster.
3) 3 stuks kleine raampjes aan de voorzijde op de begane grond moeten vervangen worden en de afwerking moet worden afgerond vanwege het ontstaan van mist tussen de glaslagen.
4) Trespa bekleding dient aan de zijkant van de woning te worden aangebracht.
5) Bij alle te openen raamkozijnen en schuifpui dienen een hor geplaatst te worden.
6) De WC 'tahret' kraan op de begane grond dient aangesloten te worden op de waterleiding.
7) WC-accessoires op de begane grond moet aangebracht worden.
8) Afwerking bij wasruimte bovenste verdieping dient te worden afgerond ivm leeg gat onder de CV ketel (begane grond zichtbaar).
9) Tuinwaterleiding (achtergevel) dient aangesloten te worden op het watersysteem.
10)Voordeur moet worden uitgelijnd vanwege sluitprobleem.
Hieronder worden al deze punten beoordeeld
Ad 1) Twee kozijnen eerste verdieping voorkant
5.14.
HRC betwist niet dat deze kozijnen op de eerste verdieping tot het overeengekomen werk horen. Zij erkent dat de kozijnen gebrekkig waren. Deze hadden volgens HRC een verkeerde maat. Zij heeft ze, aldus HRC zelf, aanvankelijk in overleg met [persoon A] geplaatst en passend gemaakt. Zij nam aan naar tevredenheid. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat [persoon A] ondubbelzinnig heeft afgezien van vervanging van deze kozijnen. Daarvoor heeft HRC te weinig gesteld en onderbouwd. Dit geldt dus als een tekortkoming.
Partijen hebben op de zitting nog gedebatteerd over de kleur van het kozijn van de voordeur, op de begane grond dus. Echter, dat is niet opgenomen in de lijst van 10 oktober 2022. De rechtbank laat dit daarom buiten beschouwing.
Ad 2) Schuifpui aan de achtergevel ventilatierooster5.15. HRC betwist niet dat plaatsing van een ventilatierooster in de schuifpui tot het overeengekomen werk hoort en zij heeft ter zitting erkend dat dit niet is geplaatst. Dit geldt als een tekortkoming.
Ad 3) 3 stuks kleine raampjes aan de voorzijde op de begane grond vervangen5.16. Volgens [persoon A] moeten deze worden vervangen vanwege het ontstaan van vocht/mist tussen de glaslagen. HRC betwist niet dat deze raampjes tot het overeengekomen werk horen. Ter zitting heeft zij aangegeven dat het om 2 raampjes gaat en heeft zij erkend dat die gebrekkig zijn. Hierna heeft [persoon A] niet toegelicht of onderbouwd dat het om 3 raampjes gaat. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat het om 2 te vervangen raampjes gaat. Dat deze niet zijn vervangen geldt als een tekortkoming.
Ad 4) Trespa bekleding
5.17.
Tijdens de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat dit is uitgevoerd. Op dit punt is daarom geen sprake van een tekortkoming.
Ad 5) Bij alle te openen raamkozijnen en schuifpui een hor
5.18.
HRC betwist niet dat dit tot het overeengekomen werk hoort. [persoon A] heeft met correspondentie aangetoond dat hij in juli en augustus 2022 meerdere keren heeft gevraagd of de horren gearriveerd waren. [persoon A] stelt dat HRC begin oktober 2022 meedeelde dat de bestelde zaken niet waren gearriveerd, maar dat HRC vanaf 21 december 2022 wel hordeuren heeft geplaatst. De rechtbank leidt daaruit af dat er in ieder geval enige horren zijn geleverd en geplaatst. HRC heeft ter zitting erkend dat de hor van de schuifpui niet is geplaatst. Gezien deze stellingen over en weer gaat de rechtbank ervan uit dat uitsluitend de hor van de schuifpui niet is geplaatst, terwijl dat wel had moeten gebeuren. Dat dit niet ie gebeurd geldt als een tekortkoming.
Ad 6) De wc 'tahret' kraan op de begane grond aansluiten op de waterleiding
5.19.
HRC heeft ter zitting betoogd dat de kraan was besteld door [persoon A] , dat HRC meerdere keren heeft geprobeerd deze aan te sluiten, maar deze niet goed werkte en dat [persoon A] een nieuwe kraan moet aanleveren. De rechtbank leidt hieruit af dat HRC betoogt dat de levering van de kraan niet tot het door haar te leveren werk hoort, maar dat zij deze wel zou aansluiten. [persoon A] heeft onvoldoende gesteld om ervan uit te gaan dat HRC de kraan moest aanleveren. Dat de levering van de kraan tot het werk van HRC hoort kan ook niet uit de offerte of correspondentie worden afgeleid. Op dit punt is daarom geen sprake van een tekortkoming, zo lang [persoon A] geen deugdelijke kraan heeft aangeleverd. [persoon A] heeft niet gesteld dat dit laatste het geval is. Op dit punt is geen sprake van een tekortkoming.
Ad 7) Wc-accessoires op de begane grond aanbrengen5.20. HRC heeft ter zitting betoogd dat dit niet in de offerte staat, maar erkend dat dit zij dit wel zou doen. In haar email van 10 oktober 2022 in reactie op de sommatie, heeft zij opgemerkt “De kleine werkzaamheden kunnen we inplannen op 20 en 21 oktober”, waarna [persoon A] daar op 23 januari 2023 nogmaals naar heeft gevraagd en daarbij de installatie van deze accessoires heeft genoemd. De rechtbank gaat er op basis van een en ander van uit dat dit tot de overeengekomen werkzaamheden hoort. Dat de wc-accessoires niet zijn aangebracht geldt als een tekortkoming.
Ad 8) Afwerking wasruimte ivm gat onder de CV ketel
5.21.
[persoon A] stelt dat er een gat zit onder de CV-ketel. Hierdoor is de begane grond vanaf de bovenverdieping zichtbaar. HRC betwist niet dat dit tot het overeengekomen werk hoort en zij heeft ter zitting erkend dat dit niet is afgewerkt. Dat het gat onder de CV-ketel niet is afgewerkt geldt als een tekortkoming.
Ad 9) Tuinwaterleiding (achtergevel) dient aangesloten te worden op het watersysteem.
5.22.
HRC heeft ter zitting betoogd dat dit niet in de offerte staat. Dat dit tot het overeengekomen werk hoort valt niet af te leiden uit de offerte en latere correspondentie. Weliswaar heeft HRC in haar email van 10 oktober 2022 in reactie op de sommatie, opgemerkt “De kleine werkzaamheden kunnen we inplannen op 20 en 21 oktober”, maar toen [persoon A] op 23 januari 2023 naar de afwerking van de kleine werkzaamheden vroeg, noemde hij daarbij niet de tuinwaterleiding. De rechtbank gaat er op basis van een en ander van uit dat dit niet tot de overeengekomen werkzaamheden hoort. Op dit punt is daarom geen sprake van een tekortkoming.
Ad 10)Voordeur moet worden uitgelijnd vanwege sluitprobleem
5.23.
HRC betwist niet dat dit tot het overeengekomen werk hoort. Ter zitting heeft zij meegedeeld dat de voordeur twee keer is uitgelijnd en dat zij niet snapt waarom het niet goed is, omdat het een nieuwe voordeur is. HRC betwist dus niet dat de voordeur gebrekkig is uitgelijnd. Dit geldt dus als een tekortkoming.
5.24.
De conclusie is dat HRC is tekort geschoten in de nakoming van de verbintenissen die voor haar uit de gesloten overeenkomst van aanneming voortvloeien wat betreft:
1) 2 kozijnen eerste verdieping voorkant zijn niet vervangen
2) ventilatierooster schuifpui achtergevel is niet geleverd en geplaatst
3) 2 kleine raampjes begane grond voorkant zijn niet vervangen
5) hor schuifpui achtergevel is niet geleverd en geplaatst
7) de wc accessoires op de begane grond zijn niet aangebracht
8) het gat onder de CV-ketel is niet afgewerkt
10) de voordeur is niet goed uitgelijnd.
Verzuim en ontbinding
5.25.
Aan HRC is aanvankelijk op 4 juli 2022 een termijn gegeven om het werk alsnog deugdelijk op te leveren, wat niet is gebeurd. HRC is vervolgens per email van 10 oktober 2022 in gebreke gesteld waarbij haar een termijn van 2 weken, tot 24 oktober 2022, is gegeven om alsnog te voldoen. HRC heeft niet voldaan. Zij was toen in verzuim. Vervolgens heeft [persoon A] betaling van het door hem nog verschuldigde, rechtsgeldig, opgeschort. Hij vordert in deze procedure aan herstelkosten € 24.097,-. Dit bedrag baseert hij op een offerte van Bouwmaster Rotterdam van 22 maart 2023 van in totaal € 31.097,- minus een bedrag van € 7.000,-.
Dit bedrag van € 7.000,- is in de aantekeningen van 4 juli 2022 als volgt berekend: de afgesproken aanneemsom van € 77.350,- plus € 1.645 afgesproken meerwerk minus de betaalde € 72.000,- (met verwaarloosbaar verschil van € 5,-).
5.26.
[persoon A] heeft de overeenkomst bij brief van 14 februari 2023 partieel ontbonden, namelijk “voor zover het de niet verrichte dan wel onbehoorlijk verrichte werkzaamheden betreft”. Dit heeft tot gevolg dat de wederzijdse prestaties van partijen in evenredigheid worden verminderd. Partijen zij immers voor het ontbonden gedeelte van hun verplichtingen bevrijd (artikel 6:270 BW). HRC is dus sinds de ontbinding niet langer verplicht om de betreffende werkzaamheden nog te verrichten of te herstellen, [persoon A] kan daarvan geen nakoming meer vorderen en [persoon A] hoeft niet het aan deze werkzaamheden toe te rekenen deel van de aanneemsom te betalen.
5.27.
Partijen hebben zich niet expliciet uitgelaten over de vraag welk deel van de aanneemsom aan het ontbonden gedeelte moet worden toegekend (hoever de prijs moet worden verlaagd). Het staat de rechtbank vrij de vermindering van de wederzijdse prestaties te schatten. Omdat [persoon A] stelt dat hij nog € 7.000,- zou hebben moeten betalen als en wanneer HRC het werk alsnog deugdelijk zou hebben opgeleverd, schat de rechtbank de evenredige prijsverlaging op € 7.000,-. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om tot een andere bedrag te komen.
Schade
5.28.
HRC moet aan [persoon A] de schade vergoeden die [persoon A] lijdt door het tekort schieten van HRC. [persoon A] moet door de schadevergoeding zoveel mogelijk worden gebracht in de situatie waarin hij zou hebben verkeerd als het tekort schieten niet zou hebben plaatsgevonden. Als HRC al het overeengekomen werk netjes had uitgevoerd, zou [persoon A] de € 7.000,- nog kwijt zijn geweest. Dit betekent dat [persoon A] aanspraak heeft op de kosten van uitvoering door een derde van wat niet of gebrekkig door HRC is uitgevoerd, voor zover die
hogeruitvallen dan € 7.000. De wettelijke rente over dat bedrag is verschuldigd vanaf 24 oktober 2022.
5.29.
HRC betwist terecht dat de offerte van Bouwmaster Rotterdam als basis kan dienen voor de bepaling van die kosten. Dat is alleen al terecht omdat in die offerte meer en andere werkzaamheden staan dan de werkzaamheden waarin HRC volgens vaststelling van de rechtbank tekort is geschoten.
[persoon A] zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte een onderbouwde opgave te doen van de hoogte van de aan de hand van de in rov 5.24 genoemde punten te berekenen kosten, waarna HRC daarop kan reageren.
Het zou het in het belang van beide partijen kunnen zijn als zij hier samen uitkomen. Immers met voortzetting van de procedure gaan ook de daarmee gemoeide kosten omhoog, zeker ook als nog een deskundige zou moeten worden benoemd.
5.30.
Het hierboven gegeven eindoordeel over de gevorderde boete wordt aangehouden en zal in het eindvonnis in de beslissing worden opgenomen. De de beslissing over de incasso- en proceskosten wordt ook aangehouden.
Verder in reconventie
5.31.
HRC vordert een verklaring van recht dat het contract 24 juni 2022 niet tussen partijen geldt. Zoals in rov 5.7 al is overwogen, zal deze vordering worden toegewezen.
5.32.
HRC vordert verder meerwerk “PM”. Zij heeft in haar conclusie van eis in reconventie aangekondigd het bedrag aan meerwerk nog aan te zullen leveren. Dat heeft zij niet gedaan en ook geen omschrijving gegeven van wat aan meerwerk zou zijn afgesproken. HRC heeft weliswaar een factuur d.d. 8 januari 2023 van € 3.816, 86 van [persoon B] aan [persoon A] in het geding gebracht, maar zij heeft haar eis in reconventie niet aangepast. HRC stelt ook niet dat zij dit bedrag aan [persoon B] heeft betaald en dat [persoon A] het aan haar is verschuldigd. Ter zitting is van de zijde van HRC juist opgemerkt dat dit bedrag geen onderdeel uitmaakt van de eis in reconventie, omdat het volgens haar een afspraak betreft die rechtstreeks tussen [persoon B] en [persoon A] is gemaakt. Bij gebreke van een gevorderd bedrag, toelichting en onderbouwing is de vordering niet toewijsbaar.
5.33.
HRC vordert voorts betaling van de restant aanneemsom met wettelijke rente vanaf 1 februari 2023. HRC baseert het gevorderde op haar stelling dat de totale afgesproken aanneemsom € 86.757,- bedraagt.
In conventie heeft de rechtbank vastgesteld dat de overeengekomen aanneemsom echter
€ 77.350,- was (rov 5.10) en dat de ontbinding leidt tot een prijsverlaging van € 7.000,- (rov 5.27), het bedrag dat [persoon A] onbetaald heeft gelaten. [persoon A] is dus niets meer aan HRC verschuldigd. Tot het moment van ontbinding heeft [persoon A] de betaling rechtsgeldig opgeschort. Daarom is [persoon A] geen wettelijke rente verschuldigd.
Deze vordering wordt afgewezen.
5.34.
HRC heeft geen aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten omdat haar geldvordering wordt afgewezen en zij bovendien geen buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht.
5.35.
HRC zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde [persoon A] worden begroot op:
salaris advocaat € 1.228,00 (2,0 punten × tarief II) = Totaal € 1.228,00
5.36.
De hierboven gegeven eindoordelen in reconventie worden aangehouden in afwachting van de verdere gang van zaken in de procedure in conventie en zullen in het eindvonnis in de beslissing worden opgenomen.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
23 oktober 2024voor het nemen van een akte door [persoon A] met een onderbouwde opgave van de hoogte van de aan de hand van de in rov 5.24 genoemde punten te berekenen kosten, waarna HRC op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
In reconventie
6.3.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.M. Diekman en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.