Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de dagvaarding van 11 juli 2023, met producties 1 tot en met 13;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 6 september 2023 met producties 1 t/m 3;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 14 en 15;
- een aanvullend stuk (factuur van [persoon B] ) dat is ingediend door HRC op 4 december 2023.
€ 9.650,- aan HRC betaald.
4.De vorderingen
in conventie
5.De beoordeling
In conventie en reconventie
De procedure in conventie en reconventie hangen op dit punt dus nauw met elkaar samen. Daarom wordt dit punt voor beide procedures gezamenlijk beoordeeld, waarna nog wordt in gegaan op de verdere punten in conventie en reconventie.
Volgens [persoon A] is het bedrag uit de offerte later mondeling bijgesteld naar
€ 77.350 incl btw. Hij stelt dat toen € 70.000 excl btw is afgesproken en dat is afgesproken dat slechts over de helft btw zou worden betaald.
HRC stelt hier onvoldoende tegenover. Zij heeft slechts betoogd dat zij duidelijk heeft aangegeven dat btw afgedragen moest worden en dat [persoon A] eenzijdig heeft besloten niet de volledige btw te betalen. Ter zitting heeft zij aangegeven dat er nog een extra factuur zou worden gestuurd, maar daarvoor valt geen steun te vinden in het dossier.
1) De twee kozijnen van de eerste verdieping aan de voorkant van de woning moeten vervangen worden inclusief binnenafwerking. Deze zijn verkeerde kleur geleverd en de maatvoering klopt het niet.
Partijen hebben op de zitting nog gedebatteerd over de kleur van het kozijn van de voordeur, op de begane grond dus. Echter, dat is niet opgenomen in de lijst van 10 oktober 2022. De rechtbank laat dit daarom buiten beschouwing.
1) 2 kozijnen eerste verdieping voorkant zijn niet vervangen
2) ventilatierooster schuifpui achtergevel is niet geleverd en geplaatst
3) 2 kleine raampjes begane grond voorkant zijn niet vervangen
5) hor schuifpui achtergevel is niet geleverd en geplaatst
7) de wc accessoires op de begane grond zijn niet aangebracht
8) het gat onder de CV-ketel is niet afgewerkt
10) de voordeur is niet goed uitgelijnd.
Dit bedrag van € 7.000,- is in de aantekeningen van 4 juli 2022 als volgt berekend: de afgesproken aanneemsom van € 77.350,- plus € 1.645 afgesproken meerwerk minus de betaalde € 72.000,- (met verwaarloosbaar verschil van € 5,-).
hogeruitvallen dan € 7.000. De wettelijke rente over dat bedrag is verschuldigd vanaf 24 oktober 2022.
Het zou het in het belang van beide partijen kunnen zijn als zij hier samen uitkomen. Immers met voortzetting van de procedure gaan ook de daarmee gemoeide kosten omhoog, zeker ook als nog een deskundige zou moeten worden benoemd.
€ 77.350,- was (rov 5.10) en dat de ontbinding leidt tot een prijsverlaging van € 7.000,- (rov 5.27), het bedrag dat [persoon A] onbetaald heeft gelaten. [persoon A] is dus niets meer aan HRC verschuldigd. Tot het moment van ontbinding heeft [persoon A] de betaling rechtsgeldig opgeschort. Daarom is [persoon A] geen wettelijke rente verschuldigd.
Deze vordering wordt afgewezen.
6.De beslissing
23 oktober 2024voor het nemen van een akte door [persoon A] met een onderbouwde opgave van de hoogte van de aan de hand van de in rov 5.24 genoemde punten te berekenen kosten, waarna HRC op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,