In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Patrimonium Barendrecht en een gedaagde die verblijft in de woning van zijn overleden moeder. De eiseres, Patrimonium Barendrecht, heeft de woning verhuurd aan mevrouw [persoon A], de moeder van de gedaagde, die op 1 februari 2024 is overleden. De gedaagde heeft geen verzoek ingediend om de huurovereenkomst voort te zetten binnen de wettelijke termijn van zes maanden na het overlijden van de huurder, zoals voorgeschreven in artikel 7:268 lid 2 BW. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de gedaagde geen recht heeft om in de woning te blijven wonen.
De voorzieningenrechter heeft de gedaagde veroordeeld om de woning binnen twee weken na de uitspraak te ontruimen en een gebruiksvergoeding van € 629,25 per maand te betalen aan Patrimonium Barendrecht tot de ontruiming plaatsvindt. De rechter heeft vastgesteld dat de gedaagde zonder recht of titel in de woning verblijft, aangezien hij niet tijdig heeft verzocht om voortzetting van de huurovereenkomst. De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagde, die in het ongelijk is gesteld. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen.