ECLI:NL:RBROT:2024:9967

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/686862 / HA RK 24-917
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele zaak met betrekking tot ondertoezichtstelling dochters

Op 9 oktober 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, woonachtig in Dordrecht. Het verzoek was ingediend in het kader van een civiele zaak met zaak- en rekestnummer C/10/674027 / JE RK 24-333, waarin de beëindiging van de ondertoezichtstelling van de dochters van verzoeker aan de orde was. Verzoeker had zijn wrakingsverzoek op 2 oktober 2024 ingediend, één dag na de mondelinge behandeling in de hoofdzaak. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend, maar dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees dat de rechter vooringenomen was.

Verzoeker voerde aan dat de rechter partijdig was, omdat tijdens de mondelinge behandeling de andere procesdeelnemers, waaronder de Raad voor de Kinderbescherming en de advocaat van de moeder, veel tijd kregen om hun standpunten naar voren te brengen, terwijl hij onvoldoende gelegenheid had om zijn weerlegging te geven. De rechter zou volgens verzoeker geen kritische vragen hebben gesteld en daarmee de schijn van partijdigheid hebben gewekt. De wrakingskamer heeft echter vastgesteld dat het aan de rechter is om de regie van de zitting te bepalen en dat de tijdsverdeling niet automatisch leidt tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.

De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde omstandigheden geen aanwijzing gaven voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig was. De rechter had de vrijheid om te bepalen welke vragen zij stelde en aan wie zij deze stelde. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de rechters, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaak- en rekestnummer: C/10/686862 / HA RK 24-917
Beslissing van 9 oktober 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
woonplaats: Dordrecht,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. A. Verweij,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met zaak- en rekestnummer C/10/674027 / JE RK 24-333 (‘de hoofdzaak’). De hoofdzaak betreft onder andere een verzoek tot beëindiging van de ondertoezichtstelling van de dochters van verzoeker. Het dossier van de hoofdzaak is ter beschikking gesteld aan de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de zittingsaantekeningen van de griffier van de op 1 oktober 2024 gehouden mondelinge behandeling in de hoofdzaak;
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker van 2 oktober 2024; en
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 6 oktober 2024.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verzoeker en de rechter verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft naar de kern weergegeven het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak kwamen de Raad voor de Kinderbescherming, de jeugdbeschermer, de moeder, de man van de moeder en de advocaat van de moeder eerst aan het woord. Dit nam een zeer groot gedeelte van de tijd in beslag. Zij uitten een groot aantal valse beschuldigingen tegenover verzoeker. De rechter heeft die aangehoord en voor waar aangenomen zonder kritische vragen te stellen. Verzoeker kreeg daarna onvoldoende tijd om die valse beschuldigingen te weerspreken. De rechter ondernam totaal geen actie om achter de waarheid te komen, hoewel daar alle aanleiding voor bestond. Dit wekt de schijn van partijdigheid en laat zien dat de rechter vooringenomen handelde. Verder heeft de rechter ook een aantal opmerkingen gemaakt waaruit blijkt dat zij partijdig is.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
3.1.
De wrakingskamer moet allereerst de vraag beantwoorden of verzoeker het wrakingsverzoek op tijd heeft ingediend. Volgens vaste jurisprudentie moet aan verzoeker een korte termijn worden gegund om zich over het indienen van een wrakingsverzoek te beraden. Het wrakingsverzoek is ingediend op 2 oktober 2024, één dag nadat de mondelinge behandeling in de hoofdzaak plaatsvond. Dat valt ruim binnen een toegelaten korte termijn voor beraad. Het verzoek is dan ook tijdig ingediend.
Wraking in het algemeen
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in het geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
Het wrakingsverzoek van verzoeker wordt afgewezen
3.3.
De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd, bieden geen aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.4.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter tegenover hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van zo’n zwaarwegende aanwijzing.
3.5.1.
Vooropgesteld wordt dat het aan de rechter is die de zaak behandelt, om het verloop van de zitting en de regie te bepalen en om de orde tijdens de zitting te bewaken.
3.5.2.
Zoals uit de zittingsaantekeningen blijkt, voerde de rechter tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak de regie en dat brengt met zich dat het ook aan de rechter was om te bepalen in welke volgorde zij de aanwezigen aan het woord liet. Bij een groter aantal andere procesdeelnemers kan het betekenen dat hun spreektijd in totaal langer is dat die van verzoeker, maar daaraan kan geen objectief gerechtvaardigde grond worden ontleend voor de vrees dat de rechter partijdigheid is.
3.5.3.
Het is ook aan de rechter om te bepalen of zij aan één of meerdere van de aanwezigen (kritische) vragen stelt. De rechter heeft namelijk de ruimte om te beoordelen welke informatie zij nodig heeft om een beslissing te nemen op de geschilpunten die aan haar zijn voorgelegd en te bepalen welke vragen zij stelt om die informatie te achterhalen. Dat daarbij niet alle punten die volgens de verzoeker van groot gewicht zijn worden uitgediept, levert geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter op. Uit het niet stellen van kritische vragen door de rechter nadat een partij aan het woord is geweest, kan ook niet worden afgeleid dat de rechter het eens is met alles dat die partij heeft gezegd.
3.5.4.
Uit de zittingsaantekeningen blijkt dat aan verzoeker niet (veel) meer kritische vragen zijn gesteld dan aan de andere aanwezigen. Maar zelfs als dat wel het geval was geweest, dan kon daaruit evenmin (objectief gerechtvaardigde vrees voor) partijdigheid van de rechter worden afgeleid. Het stellen van (kritische) vragen behoort namelijk tot de taak van de rechter en het biedt een partij de gelegenheid om een standpunt te verduidelijken.
3.5.5.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker erkend dat de rechter niet heeft gezegd dat zij de geluidsopnamen die hij heeft ingebracht niet zou beluisteren, maar dat zij daarover later zou beslissen. Dat de rechter op aangeven van de advocaat van een andere partij verzoeker erop heeft geattendeerd dat het in de rechtbank niet is toegestaan (geluids-)opnamen te maken, behoort ook tot de taak van de rechter om de orde op de zitting te bewaken. Met een en ander is daarom evenmin de (schijn van) partijdigheid van de rechter gegeven.
3.6.
Omdat de aangedragen gronden geen aanwijzing inhouden voor partijdigheid van de rechter en ook geen objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor opleveren, wordt het wrakingsverzoek afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. M.G.L. de Vette en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, rechters, in aanwezigheid van mr. R.W.H. van Rijkom, griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.