Op 9 oktober 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, woonachtig in Dordrecht. Het verzoek was ingediend in het kader van een civiele zaak met zaak- en rekestnummer C/10/674027 / JE RK 24-333, waarin de beëindiging van de ondertoezichtstelling van de dochters van verzoeker aan de orde was. Verzoeker had zijn wrakingsverzoek op 2 oktober 2024 ingediend, één dag na de mondelinge behandeling in de hoofdzaak. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend, maar dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees dat de rechter vooringenomen was.
Verzoeker voerde aan dat de rechter partijdig was, omdat tijdens de mondelinge behandeling de andere procesdeelnemers, waaronder de Raad voor de Kinderbescherming en de advocaat van de moeder, veel tijd kregen om hun standpunten naar voren te brengen, terwijl hij onvoldoende gelegenheid had om zijn weerlegging te geven. De rechter zou volgens verzoeker geen kritische vragen hebben gesteld en daarmee de schijn van partijdigheid hebben gewekt. De wrakingskamer heeft echter vastgesteld dat het aan de rechter is om de regie van de zitting te bepalen en dat de tijdsverdeling niet automatisch leidt tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.
De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde omstandigheden geen aanwijzing gaven voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig was. De rechter had de vrijheid om te bepalen welke vragen zij stelde en aan wie zij deze stelde. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de rechters, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.