ECLI:NL:RBROT:2024:9954

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
13 oktober 2024
Zaaknummer
11142397 CV EXPL 24-2555
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van een lening in het kader van een affectieve relatie met betwiste onderbouwing

In deze zaak vorderen [eiser 1] en [eiser 2] van [gedaagde] de terugbetaling van een lening van € 7.000,00. De lening is gedaan door [eiser 1] aan [gedaagde] op 28 januari 2024, ten tijde van een hernieuwde relatie tussen hen. [eiser 2], de vader van [eiser 1], heeft geen recht op betaling van dit bedrag, omdat niet is onderbouwd waarom [gedaagde] aan hem zou moeten betalen. De kern van de zaak draait om de vraag of de betaling van € 7.000,00 een lening of een schenking was. [gedaagde] betwist dat het om een lening gaat en stelt dat de handtekening op de overeenkomst vervalst is. De rechter oordeelt dat de lening niet vaststaat, omdat [eiser 1] onvoldoende bewijs heeft geleverd. Echter, [eiser 1] kan wel terugbetaling eisen op basis van onverschuldigde betaling, omdat [gedaagde] het bedrag heeft ontvangen zonder rechtsgrond. De rechter oordeelt dat [gedaagde] het bedrag moet terugbetalen, omdat de betaling gedaan is met de verwachting dat de relatie zou voortduren. De wettelijke rente over het bedrag is verschuldigd vanaf 25 april 2024, omdat [gedaagde] in gebreke is gesteld. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen, gezien hun eerdere relatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11142397 \ CV EXPL 24-2555
datum uitspraak: 17 oktober 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser 1]en
[eiser 2] ,
wonende in [plaats 1] ,
eisers,
gemachtigde: mr. A.G. de Jong,
tegen
[gedaagde] ,
wonend te [plaats 2] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] .

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 23 mei 2024 met bijlagen,
  • de conclusie van antwoord met bijlagen;
  • het proces-verbaal van de zitting van 18 september 2024.

2.De samenvatting van de zaak

[eiser 1] en [eiser 2] willen dat [gedaagde] een lening van € 7.000,00 terugbetaalt.
[eiser 2] heeft met deze lening niets te maken
Deze beslissing wordt hieronder uitgelegd.

3.Wat is er gebeurd

3.1
[eiser 1] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben samen twee kinderen. De relatie was verbroken maar het leek er in januari 2024 op, dat het weer goed zou kunnen komen.
3.2
[eiser 1] heeft op 28 januari 2024 een bedrag van € 7.000,00 aan [gedaagde] overgemaakt. Dit bedrag had hij nodig om een huis te kunnen kopen.
3.3
De relatie is begin februari 2024 weer beëindigd.
3.4
[eiser 1] stelt dat [eiser 2] en zij dit bedrag aan [gedaagde] hebben geleend en zij willen dat hij het terugbetaalt. [gedaagde] betwist dat het om een lening gaat.

4.De beoordeling

[eiser 2] heeft geen recht op betaling van € 7.000,00
4.1
[eiser 2] is de vader van [eiser 1] . Geen van beiden legt uit waarom [gedaagde] € 7.000,00 aan [eiser 2] zou moeten betalen. Daarom moet de vordering van [eiser 2] worden afgewezen. Deze vordering heeft niet geleid tot proceskosten, zodat daarover geen beslissing hoeft te worden genomen.
De lening staat niet vast
4.2
[eiser 1] heeft ter onderbouwing van de lening een print van een op 28 januari 2024 gedateerde overeenkomst [1] overgelegd. Zij stelt dat zij deze samen met [gedaagde] op haar computer heeft gemaakt en digitaal ondertekend. [gedaagde] betwist dit en voert aan, dat zijn handtekening onder deze tekst is vervalst.
De overgelegde uitdraai bevat geen handtekening die [gedaagde] heeft gezet, want [eiser 1] heeft het hele document gemaakt. Omdat nergens de instemming van [gedaagde] uit blijkt, kan aan deze uitdraai geen bewijskracht worden toegekend.
4.3
[eiser 1] heeft nog een verklaring van haar broer overgelegd [2] . Hij heeft haar ‘in de periode van 1 februari’ telefonisch gesproken en toen heeft hij gehoord dat zij haar ex-partner geld zou lenen om de notaris te betalen. Deze verklaring stemt niet overeen met de verklaring van [eiser 1] op de zitting. Zij verklaarde dat zij op 28 januari 2024 samen met [gedaagde] , met wie ze toen juist weer een relatie had, op de bank in haar kamer op haar computer aan de overeenkomst zat te werken toen haar broer belde. [gedaagde] betwist dit, zodat de juistheid van deze verklaring niet vast staat.
Zelfs als de verklaring van de broer juist zou zijn, dan nog is dit onvoldoende om te kunnen oordelen dat de lening vast staat.
4.4
[eiser 1] heeft de betwiste lening onvoldoende onderbouwd, dus die komt niet vast te staan.
[eiser 1] heeft recht op terugbetaling van € 7.000,00
4.5
[eiser 1] stelt -als de lening niet komt vast te staan- dat zij zonder rechtsgrond € 7.000,00 aan [gedaagde] heeft betaald, zodat hij het bedrag om die reden terug moet betalen [3] .
4.6
[gedaagde] betwist dat er geen rechtsgrond voor de betaling was en voert in dat verband aan, dat [eiser 1] hem dit bedrag heeft geschonken.
4.7
[gedaagde] neemt over gang van zaken wisselende standpunten in. In zijn conclusie staat dat er over terugbetaling niet is gesproken en op de zitting verklaart hij dat [eiser 1] had gezegd dat hij niet hoefde terug te betalen. Waarom zij een dergelijk bedrag zou schenken legt hij niet uit. Hij heeft dus niet voldoende onderbouwd dat [eiser 1] heeft gezegd dat het om een schenking ging.
4.8
Bovendien had [gedaagde] moeten begrijpen, dat de betaling is gedaan, omdat het er toen op leek, dat partijen (toch) samen verder zouden gaan. Dan is een bijdrage in een woning, waar partijen eventueel samen met hun kinderen konden gaan wonen, een investering in de gezamenlijke toekomst. Dat is ofwel een onverplichte betaling ofwel een verrijking van [gedaagde] en een verarming van [eiser 1] voor het zelfde bedrag waar -bij einde relatie- geen grond [4] voor is. Zelfs als het een schenking zou zijn, had hij moeten begrijpen dat deze gedaan was onder de voorwaarde, dat de relatie bestendig zou zijn geworden. In alledrie de gevallen behoort [gedaagde] [eiser 1] terug te betalen. Het bedrag van € 7.000,00 zal dus worden toegewezen.
4.9
De wettelijke rente over € 7.000,0 is verschuldigd vanaf 25 april 2024, omdat [gedaagde] op 10 april 2024 schriftelijk in gebreke is gesteld en niet binnen 14 dagen heeft betaald.
4.1
Het heeft er alle schijn van dat [eiser 1] voor deze procedure een digitaal document heeft gemaakt buiten medeweten van [gedaagde] . Daar staat tegenover, dat [gedaagde] makkelijk zijn standpunt wijzigt als hem dat beter uitkomt. Beide partijen lijken niet veel om de waarheid te geven in deze procedure. Omdat zij in dit opzicht aan elkaar gewaagd zijn, is er geen reden sancties op te leggen aan een van partijen [5] .
Ieder van partijen moet de eigen proceskosten dragen
4.11
Partijen zijn levensgezellen geweest en daarom moet elk van hen de eigen proceskosten dragen [6] .

5.De beslissing

De kantonrechter:
In de zaak van [eiser 2]
wijst af het gevorderde;
In de zaak van [eiser 1]
veroordeelt [gedaagde] om aan € 7.000,00 aan [eiser 1] te betalen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 april 2024 tot het hele bedrag zal zijn betaald;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2024.

Voetnoten

1.Bijlage 1 bij de dagvaarding
2.Bijlage 7 bij de dagvaarding
3.Artikel 6:203 BW
4.Artikel 6:212 BW
5.Artikel 21 Rv
6.Artikel 237 Rv