Op 27 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2013, in een gezinsgerichte voorziening. De zaak betreft de minderjarige die tot 16 september 2024 bij de vader woonde, maar nu in een gezinshuis verblijft. De kinderrechter heeft de moeder en de vader als belanghebbenden aangemerkt, waarbij beide ouders vertegenwoordigd waren door hun advocaten tijdens de mondelinge behandeling. De GI, Jeugdbescherming West, heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 20 december 2024, gezien de zorgen over de opvoedsituatie van de minderjarige en de hechtingsproblematiek die zich heeft voorgedaan.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de minderjarige, die klem zit tussen beide ouders en te maken heeft met een loyaliteitsconflict. De vader heeft aangegeven dat hij de veiligheid van de minderjarige niet langer kan waarborgen en heeft de GI verzocht om een spoedplaatsing. De kinderrechter heeft op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling geoordeeld dat het noodzakelijk is om de uithuisplaatsing te verlengen, zodat de minderjarige de benodigde hulpverlening kan ontvangen en haar perspectief kan worden bepaald.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en andere belanghebbenden binnen de gestelde termijn. De kinderrechter heeft de beschikking op 27 september 2024 in het openbaar uitgesproken, met de griffier aanwezig.