ECLI:NL:RBROT:2024:9942

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/684586 / JE RK 24-1840
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de zorgregeling na echtscheiding

Op 18 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht. De zaak betreft de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders van de kinderen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de kinderen wonen bij hun vader. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader voor zes maanden. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 september 2024 waren de ouders, de stiefmoeder en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig. De kinderrechter heeft de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, die te maken hebben met de complexe echtscheiding van hun ouders, overwogen. De kinderen vertonen gedragsproblemen en hebben behoefte aan structuur en hulpverlening. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn vervuld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ondertoezichtstelling is vastgesteld van 18 september 2024 tot 18 september 2025, terwijl de machtiging tot uithuisplaatsing geldt van 18 september 2024 tot 18 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/684586 / JE RK 24-1840
Datum uitspraak: 18 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder, wonende in [plaatsnaam 1],
[naam 2],
hierna te noemen de vader, wonende in [plaatsnaam 2],
[naam 3],
hierna te noemen de stiefmoeder, wonende in [plaatsnaam 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 20 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader;
  • de stiefmoeder;
- twee vertegenwoordigers van de Raad, te weten [naam 4] en een stagiaire;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna GI), te weten [naam 5].
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun vader.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader met gezag voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter zitting heeft de Raad het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de echtscheiding van hun ouders meegemaakt. Zij wonen bij de vader en hebben een omgangsregeling met de moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] doen hun best om een goede dochter en zoon te zijn. [minderjarige 1] wil zich geen zorgen maken over de volwassenen. [minderjarige 1] raakte met zichzelf in de knoop door de pesterijen van haar klasgenootjes. Er zijn ook zorgen over de moeder. Zij erkent weliswaar dat er problemen zijn maar gaat uit van zelfdiagnose. De moeder heeft regelmatig haar bedenkingen maar het is van belang dat de hulpverlening niet wordt vertraagd doordat er gezamenlijke toestemming dient te worden gegeven door de ouders. De komende periode wil de Raad dat er GGZ-hulpverlening wordt ingezet voor [minderjarige 1]. Daarnaast dient er te worden gezocht naar een passende school voor [minderjarige 1]. Ook aan [minderjarige 2] dient de nodige aandacht besteed te worden.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en het volgende meegedeeld. De GI is zeer gemotiveerd om samen te werken met de ouders, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten in een loyaliteitsconflict en de GI wil dit wegnemen. De GI vindt het belangrijk dat er duidelijkheid en structuur voor de kinderen komt. Er is per direct een jeugdbeschermer beschikbaar.
4.2.
De moeder heeft ter zitting ingestemd met het verzoek van de Raad. De moeder heeft twee jaar geleden al om een ondertoezichtstelling gevraagd. De moeder kan het niet alleen en het lukt haar niet om passende hulpverlening te vinden. Zij vindt het fijn dat er direct een jeugdbeschermer beschikbaar is. De moeder hoopt dat de schoolgang van [minderjarige 1] wordt opgepakt en hoopt dat er therapie voor [minderjarige 2] wordt ingezet.
4.3.
Ter zitting heeft de vader ingestemd met het verzoek van de Raad. De vader maakt zich zorgen over [minderjarige 1]. Het is de vader niet gelukt om [minderjarige 1] op een reguliere school te plaatsen. Eerdere hulpverlening heeft niet mogen baten. Nu is zij aangemeld bij Youz en dit is de enige houvast voor de vader. De vader wil een behandelplan voor [minderjarige 1], waarbij er wordt gekeken naar een dagbesteding en sociale contacten. De vader erkent dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] duidelijkheid en structuur nodig hebben. Op dit moment zijn er teveel onduidelijkheden en ontbreekt de juiste hulpverlening. De afgelopen periode is geprobeerd om Intensieve Hulpverlening (IH) in te zetten, maar dit is door de moeder vroegtijdig beëindigd. De vader wil [minderjarige 2] aanmelden voor een Sociaal Maatschappelijk Werker (SMW).
4.4.
De stiefmoeder heeft ter zitting – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Sinds oktober 2023 zijn de zorgen over [minderjarige 1] toegenomen. De stiefmoeder en de vader wisten niet dat de zorgen over [minderjarige 1] zo omvangrijk waren. Omdat de moeder en de vader elkaar met rust lieten over de opvoeding van de kinderen, zijn de zorgen later pas aan het licht gekomen. [minderjarige 1] mocht niet meer naar school en sinds die periode woont zij bij de stiefmoeder en de vader. De stiefmoeder en de vader zijn in contact gekomen met het Wijkteam, IH en Youz en dit contact hebben zij als prettig ervaren. De stiefmoeder en de vader hebben geprobeerd om hulp te zoeken voor [minderjarige 1], maar de moeder heeft alles tegengehouden. [minderjarige 1] gaat niet naar school, heeft een laag zelfbeeld en beschadigt zichzelf. [minderjarige 2] gaat inmiddels naar een andere school en dit gaat goed. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaan af en toe naar de moeder en blijven soms slapen. [minderjarige 1] heeft meermaals gebeld met de vraag of zij eerder opgehaald kon worden van de moeder. De stiefmoeder maakt zich zorgen over de thuissituatie bij de moeder.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben te maken gehad met de complexe echtscheiding van hun ouders. Er is weinig duidelijkheid en structuur als het gaat over de zorgregeling. De kinderen zitten in een fors loyaliteitsconflict en er zijn grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Zo lijkt de gehechtheidsrelatie tussen [minderjarige 1] en de moeder belemmerd en lijkt [minderjarige 1] angstig voor haar moeder. Sinds januari 2024 gaat [minderjarige 1] niet meer naar school en lukt het de ouders niet om [minderjarige 1] op een school te krijgen. [minderjarige 1] heeft moeite om haar emoties te reguleren en heeft zichzelf beschadigd. Daarnaast laat [minderjarige 2] weinig emoties zien en heeft hij moeite om zijn emoties te uiten.
5.3.
Hoewel de ouders hebben aangegeven bereid te zijn om de hulpverlening te aanvaarden, wordt er gezien dat het de ouders niet lukt om in het vrijwillige kader de bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer is daarom noodzakelijk. Daarnaast lukt het de moeder op dit moment niet om een stabiele en veilige opvoedomgeving te bieden aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het is de komende periode daarom van belang dat er hulpverlening wordt ingezet voor zowel de moeder, de vader, de stiefmoeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het is belangrijk dat [minderjarige 1] naar school gaat en individuele hulpverlening krijgt. Ook is het van belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onbelast contact kunnen hebben met beide ouders.
5.4.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar, te weten van 18 september 2024 tot 18 september 2025. Daarnaast zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader met gezag verlenen met ingang van 18 september 2024 tot 18 maart 2025.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 18 september 2024 tot 18 september 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader met gezag met ingang van 18 september 2024 tot 18 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024 door mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. K.F.G. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 26 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.